Werken. Deel 34. Naar Cayenne
(1929)–August Snieders– Auteursrecht onbekendVIII.
| |
[pagina 54]
| |
berstte Laurent los, terwijl hij zijn breed geranden hoed op de tafel wierp. ‘Hoe?’ onderbrak Respublica; ‘maar men neme slechts alles! Waarom voortdurend dat ontzag voor de aristocratie en de priesters!’ ‘Tien millioen is voor het oogenblik genoeg, citoyenne!’ gaf de afgevaardigde der Conventie ten antwoord, en dit op eenen toon van eerlijkheid, die hoogst komiek was. ‘Ik dacht dat men, volgens het dekreet van 30 Messidor slechts het dubbel der belastingen, tijdens het oude bestuur geheven, eischen kon?’ wierp citoyen Thierry op. ‘Tu, quoque Brutus!’ riep Laurent met fonkelend oog. ‘Gij ook vindt dus mijnen eisch bovenmate en durft mij, even als de verschillende steden van dit slavenland, berispen over de gevraagde schatting?’ ‘Geenszins, 't was enkel....’ ‘Indien ik het dekreet letterlijk ten uitvoer bracht, zou die van vuig geld bulkende stad en hare kwartieren, nog geen half millioen betalen. Wees republikaan, citoyen, en denk dat wij niet alleen den mensch, maar ook het goud moeten zuiveren, door het in onzen republikaanschen smeltkroes te werpen.’ ‘Tien millioen!’ riep Respublica; ‘ik zeg dat men alles nemen moet. Als de aristocraten zullen uitgeschud zijn, zullen zij eerst erkennen, wat geluk en genoegen de lieve republiek hun heeft aangebracht.’ ‘Komaan, citoyen Thierry,’ hervatte de afgevaardigde der Conventie, hebt ge de lijst van al dat aristocratisch vee? Zoo ja, dan zullen wij dat werk eens in een omzien afdoen. Laat zien.’ Citoyen Laurent nam de lijst in de linker en eene pen in de rechterhand, met welke hij op de namen wees, gelijk het kind dat met den ‘pennestok’ leert lezen. ‘Vooreerst lees ik hier... de... Vainck... de Vu... es.... Naar den drommel met dien barbaarschen naam!’ | |
[pagina 55]
| |
Thierry-Brutus wierp eenen oogslag op het papier en las: ‘De Vinck de Wuestwezel.’ ‘Rijk?’ vroeg Respublica. ‘Machtig rijk!’ antwoorde Thierry. ‘Schrijf 100.000 francs,’ liet er citoyen Laurent op volgen. ‘Ik doe er 50.000 francs bij, omdat die kerel zoo onbeschaamd is een zoo langen naam te voeren,’ zegde de gewaande adjudant. ‘En ik, ik voeg er 50.000 francs bij, omdat hij eenen naam durft voeren, die eene Fransche tong niet kan uitspreken!’ riep Respublica. ‘Heb ik ook stem in het kapittel?’ vroeg Doche, die zoo even was binnengetreden en aarzelend bij de deur staan bleef, alsof hij juist geen volledig vertrouwen had in het geproclameerde grondbegin van gelijkheid. Citoyen Laurent zag op, en meette den ouden soldaat van het hoofd tot de voeten. ‘Een republikaan van den ouden stempel,’ zegde Respublica bij wijze van voorstelling. ‘En wat verlangt ge, citoyen?’ vroeg de vertegenwoordiger der Conventie. ‘Er 20.000 francs, uit mijnen naam bij te voegen, als 't u belieft,’ antwoordde Doche. ‘Eene kleinigheid, om aan elke stad van Brabant eene kleine, lieve guillotine ten geschenke te geven, in de plaats van dat aristocratisch ding dat men hier galg noemt.’ Respublica lachte en neuriede: ‘Guilottin,
Médecin
Politique,
Imagine un beau matin
Que pendre est inhumain,
Et peu patriotique.’
| |
[pagina 56]
| |
‘Het wordt u toegestaan,’ zegde Laurent op hoogen toon, ‘gij zijt een waar, een groot patriot. De republiek rekent op u, citoyen! Ik tel op u: 100.000 fr., 150.000, 200.000, 220.000 francs. Schrijf citoyen Thierry; die aristocraat, met zijn ongeoorloofden naam, wordt aangekalkt voor 220.000 francs, in afwachting dat de republiek hem de genade zal bewijzen... nog meer te nemen.’ ‘Leve Doche,’ zegde Respublica overmatig lachend, en den arm tot den ouden schurk uitgestrekt, declameerde zij: Le financier, pillant jusqu'au moindre hameau,
Au nom de bien public taxa la terre et l'eau.
Citoyen Laurent sloeg geen acht op de declameerster; hij nam de rol ernstig op en zegde gebiedend tot Thierry: ‘Lees verder.’ ‘Du Bois de Vroylande.’ ‘Schrijf maar 100.000 francs.’ ‘Neen, 150.000!’ onderbrak Respublica. ‘D'Oultremont, de weduwe Rooze, de weduwe Laverre, de weduwe de Pret, de Bosschaert, Salm-Salm....’ ‘Ieder 100.000 francs.’ ‘Neen 150.000!’ verbeterde Respublica. ‘De weduwe de Witte....’ ‘Minder rijk?’ ‘Men zegt het.’ ‘Dan 90.000 francs.’ ‘Neen, 140.000 francs wilt ge zeggen, citoyen Laurent!’ onderbrak Respublica. ‘Ik wil dat ieder lid van dat gepeupel 50.000 francs meer betale, ter eere van de godin der Rede, en de republiek zal er u, o Brutussen, dankbaar voor zijn.’ Nous cueillerons des fleurs pour en ceindre vos têtes,
Nos mains tresseront vos lauriers.
| |
[pagina 57]
| |
‘Maar klinkende daalders zijn beter?’ morde Doche, die cognac en glazen aanbracht, en onder het broederlijk klinken en drinken werd het werk der verdeeling, zooals het aangevangen was, voortgezet. Stiers-van Aertselaar werd voor 130.000, Van de Wervevan Schilde, Osy van Wychen, Van de Werve van Vorsselaar, Dellafaille van Leverghem, van Havre, de Fraula, Moretus, elk voor 100.000 francs aangeschreven. Het was citoyen Thierry, die den eersten toon aansloeg; het was citoyen Laurent, die de eerste schatting opgaf; het was Respublica die verbeterde, en dikwijls kwam Doche de vrijheidsgroep met de roode muts bekronen, indien wij dit woord in den tijd der republiek mogen gebruiken. Er werd tusschen al dat werk een stroom cognac gedronken; de tafel was met het vuurwater beklast en het papier er door besprenkeld, zoodat dit laatste, in gezelschap der inktplekken, welhaast aan een stuk gemarmerd papier geleek. Respublica lag achterover in den leuningstoel, had de pijp van Thierry genomen en dampte als een oud gediende, terwijl zij gedurig deze of gene tirade, herinneringen uit haar tooneelspeelstersleven, uitgalmde. Wij zullen ons echter wel wachten elke aanhaling, die de godin deed. op te teekenen: de meesten waren al te veel sansculotte. Allengs daalde men in de verdeeling tot betrekkelijk mindere sommen af; doch met menschen wier fortuin zoo nederig werd, wilde Respublica niets gemeens hebben; zij wachtte dus, met een zeker ongeduld, dat de fortuin der geestelijkheid en abdijen zou worden gewikt en gewogen. Alvorens tot deze over te gaan, schreef citoyen Thierry nog twee namen onder aan de lijst, dien van den edelman Dalk voor 80.000, van den gewezen kompasmaker voor 50.000 francs. 't Waren, zoo zegde hij grijnslachend, twee | |
[pagina 58]
| |
zijner vrienden van vroegere dagen, die gewis ontsticht zouden zijn, indien hij, Thierry, hen op de lijst mocht vergeten. 't Ware eene... ondankbaarheid van zijne zijde, en ondankbaar? foei, dat wilde hij nooit zijn... de schurk! ‘En nu de abdijen!’ zegde Laurent. Thierry schreef, dwars door de met den vingertop opgedroogde inktplek heen, de opgegeven cijfers, welke Respublica nog altijd hardnekkig met 50.000 francs verhoogde. ‘De Michiels-abdij! Rijk, tot berstens toe rijk!’ stotterde Thierry. Men was met de gewone verhooging tot 200.000 francs geklommen. ‘Ik heb knaging van geweten,’ spotte de godin. ‘Een rond cijfer heeft maar zelden het uiterlijke van met eene waarachtige en onfeilbare rechtvaardigheid opgesteld te zijn. Er vliegt mij eene fantazia door de hersens. Voegt er 94.000 francs bij, omdat die cuistres nog immer aan de oude jaartelling houden. Wij leven immers in het jaar... Onzes Heeren 94?... Alzoo 294.000 francs. Halt, citoyen Thierry, gij maakt een opwaarts stekenden staart aan de eerste nul.... Nu laat die 600 maar staan.’ ‘Voortreffelijk gerekend!’ riep Laurent, wiens gezicht met roode vlammen beschilderd werd, ten gevolge van den cognac, dien hij had ingezwolgen. Respublica stak de beide armen in de hoogte en declameerde: L'état ne leur doit rien, ils n'ont rien fait pour lui,
Et le fisc épuisé redemande aujourd'hui
Cet or longtemps oisif conquis sur la faiblesse.
‘En nu nog 50.000 francs voor den prelaat in persoon,’ ging zij voort, ‘omdat hij gisteren geweigerd heeft met mij de Carmagnole te dansen!’ | |
[pagina 59]
| |
‘De Bernards-abdij!’ zegde Thierry alsof hij eene veiling hield. ‘Schrijf maar een millioen!’ huilde Laurent, en het cijfer, gedurig verbeterd en vermeerderd, klom welhaast tot 1.200.000 francs. De kaars op den kandelaar was schier opgebrand. Doche werd op rekwisitie uitgezonden: de ééne en onverdeelbare republiek zou alles betalen. Middelerwijl greep Respublica eene groote porceleinen kom van eene nabij staande aanrechttafel, wierp den cognac en den suiker in deze en stak het vuurwater in brand. ‘Een voortreffelijk licht!’ riep zij. Eene blauwigroode vlam woelde een oogenblik over de oppervlakte van het nat, steeg welhaast op, verhief zich tot op de hoogte der hoofden van het deftige republikaansche driemanschap, en verlichtte nu eens met vaalbleeke, dan vuurroode, of peersblauwe tinten, de gelaatstrekken door den drank verwrongen. Thierry schreef altijd voort, hoe onzeker en zwak het licht van het brandende vuurwater ook zijn mocht. Citoyen Laurent behield nog geruimen tijd zijn hoogen, hollen, gebiedenden toon, afgewisseld door vloeken en bedreigingen. Eindelijk zakte zijn hoofd naar de borst, nog een paar malen schoot hij op, viel op zijnen stoel terug, en sliep - en ronkte. Ook aan Thierry schoot de pen uit de vingers en het was Doche die met kaarsen teruggekeerd, op bevel van Respublica, de functie van secretaris op zich nam en met een duivelsch genoegen cijfers, die hij zelf niet kon uitspreken, achter de onleesbare namen schreef. Doche, de liederlijke, de gebrandmerkte galeiboef, beschikte ten slotte over de fortuin der burgers; hij, de minst dronken van de groep, werd de hooge uitvoerder van het Comité de finances. | |
[pagina 60]
| |
Den volgenden dag kon men op het met inkt, cognac, suiker en assche gemarmerd papier lezen, dat het kapittel der kathedraal zou betalen: 150.000 francs; ieder kanunnik 20.000, 30.000 of 40.000 francs; het bisdom 160.000, de bisschop 12,000 francs - cijfers, als bij toeval op het papier geklad. Al de kerken, kloosters, het beggijnhof, godsdienstige gestichten van welken aard ook, waren op de meest willekeurige wijze gebrandschat, en Doche had er het zegel der ééne en onverdeelbare republiek op gedrukt, door er ter zijde eene guillotine, ter grootte van eene open gespreide hand op te teekenen. En dat stuk werd weldra uitvoerbaar verklaard.Ga naar voetnoot(1) |
|