Werken. Deel 34. Naar Cayenne
(1929)–August Snieders– Auteursrecht onbekendIX.
| |
[pagina 61]
| |
opschriften, allen de ééne en onverdeelbare republiek betreffende, met loof en bloemen versierd. Tusschen de versieringen, die de wit gekalkte muren bedekten, waren armkandelaars met waslicht vastgemaakt, en in het midden der kamer, aan de zoldering, hing dezelfde koperen luchter, met een aantal koperen oliebekken, die meer dan eens de vroolijke en aartsvaderlijke familiefeesten van dit of dat broederschap, van deze of gene Vlaamsche rhetorica, in dezelfde kamer verlicht had. Joseph II had de voorvaderlijke feesten afgeschaft, de bloedige republiek had ze doen vergeten. Boven de deur stond weleer op een houten voetstuk, het gekleurde beeldje van eenen Heilige; nu stond er dat der republiek met de Jacobijnen-muts, en men las onder hetzelve eene machtspreuk uit Les droits de l'homme. In den hoek der kamer was eene stelling opgeslagen, met rood vlaggedoek omhangen, en op welke het orkest moest plaats nemen; doch Dargonne had te vergeefs naar muziekanten omgezien en niemand bekomen, dan den krommen Tops, die vroeger de boerenkermissen afliep en nu de domme dorpen verlaten had, om zich meer in het groote centrum der rede te bewegen.... De kromme speelman zat, in afwachting dat de dans zou beginnen, op de stellagie, knipte van tijd tot tijd aan de snaren der viool, draaide nu zijne sol of dan de quint aan, ofwel repeteerde zachtjes het air van Ah ça ira. Tops had een groot hoofd, diep liggende en gebalkte oogen, breede en grove wezenstrekken, een afschuwelijk grooten mond, lange magere armen en vingers, zonderling gedraaide beenen, en ofschoon men hem niet langs de achterzij kon zien, mocht men zonder lasteren onderstellen, dat hij behoorlijk gebocheld was. De man droeg de phrygiaansche muts, die hem diep om zijne breed omgekrolde ooren zakte; zijn kleedsel was de grove carmagnole, met roode strikken versierd en om den | |
[pagina 62]
| |
breeden hals was los een roode doek geknoopt. Tops was een opgeschikt monster. In de kamer stapte of draaide de dansmeester Dargonne; hij droeg nu de redingoteGa naar voetnoot(1) met lange slippen en hoogen kraag, de witte ondervest, korte broek, witte kousen à coins en lage schoenen; de hoed langs den eenen kant met opgetresten boord was met eene nationale cocarde versierd. Nu gaf hij bevelen aan Tops, die een half woord Fransch verstond, of aan den dikken waard, die ook al eene soort van roode slaapmuts droeg, en bij iedere sylbe het woord citoyen hoog klinken deed. Soms ook bleef Dargonne voor een der vensters staan, hief de neêrgelaten gordijn op en wierp eenen blik in de straat, waar eene menigte straatjongens en ook volwassenen nieuwsgierig standhielden. Geen wonder! de gevel der herberg was, op de eerste verdieping, met lampioens en vetkaarsen verlicht - behoorlijk door Doche gerequireerd, ter eere der ééne en onverdeelbare republiek. De verlichting wierp een rooden glans op de straat, en dewijl de jongens eene buitengewone beweging in de herberg bespeurden en de genoodigden van langzamerhand verschenen, gingen zij ook geenen voet van plaats en hoopten wel een aandeel in de vertooning te zullen hebben. De genoodigden die binnentraden, droegen de meest excentrieke kleedsels: monsterachtige hoeden, breed en los geknoopte halsdassen, lange slippen aan de grove carmagnoles, lichtkleurige en roodgestreepte broeken, die in laarzen met kwispels verdwenen; ook waren de laarzen bij sommige door witte kousen en lage dansschoenen vervangen. | |
[pagina 63]
| |
Niet allen waren echter zoo keurig gekleed; velen of liever de meesten legden met voordacht eene walgelijke onzindelijkheid aan den dag. Niet zelden was het balkleed gehavend, gelapt en de Jacobijnenmuts vuil. De pistolen in de sluiers en gordels, deden aan bandieten denken die de personen, bij welke zij te gast kwamen, voor geen duit vertrouwden, of die, zelf met vijandelijke gevoelens bezield, ter feest gingen. Pistolen waren echter te dien tijde wat de breloques in deze dagen zijn, namelijk zeer onschuldige speeldingetjes. De vrouwen waren in niet minder excentrieke kleederdracht dan de mannen; de zedelijkheid was echter hier meer dan ginder over het hoofd gezien: hooge manshoeden, roode kappen, kanten floddermutsen, kapsels à la romaine, à la grecque - van de grootste eenvoudigheid tot de grootste overdrijving - wisselden elkander af. De citoyennes behoorden, even als hunne cavaliers, tot de woeligste soort: het waren vooral vrouwen van overgewaaide Fransche ambtenaars, niet zelden van zeer verdachte levenswijze, vrouwen van eenige doorgetobte burgers, die in het troebel water der republiek wel hoopten te zullen visschen; officiersvrouwen, tooneelspeelsters, marketentsters, zwerfsters van allen aard - kortom, eene niet keurige, ook niet fleurige, maar zeker niet geurige bloemtuil. Dargonne was onbeschaamd genoeg geweest eenige voorname familiën, die de stad nog niet verlaten hadden, op die soort van republiekaansche orgia te noodigen. 't Is lichtelijk te begrijpen dat geene vrouw, met een greintje eergevoel zich in de herberg der Déesse de la Raison, en op de uitnoodiging van den vroegeren dansmeester, waagde. Sloop er soms een enkel eerlijk man den trap op, en loerde hij een oogenblik in dat Sansculottisch feest, dan | |
[pagina 64]
| |
was het meestal een bloôhartige, een lafaard, die de wraak van den vroegeren menuëtdanser vreesde. Deze scheen dan ook elke onthouding zeer hoog op te vatten. Hij wandelde met opgeheven hoofd en vlammend oog door de groepen genoodigden, en vergewiste zich welke degenen waren, die zijne uitnoodiging niet hadden beantwoord. De held met de espée de bois en den poignard de cuir bouilli, zoo als Respublica zegde, beloofde de beleediging, der republiek aangedaan, bloedig te zullen wreken. Het woord mocht te dien tijde nooit ontbreken: Dargonne sprak eene ronkende redevoering uit over de verheerlijking der menschelijke rede, die zich nu alles in hoofd, in handen - en zelfs in de beenen? - vrij ontwikkelen mocht. De menuëtmeester was weldra in al zijne ronkende vergelijkingen en gewaagde beeldspraak verward; hij redde zich slechts met van tijd tot tijd gloeiend verontwaardigd tegen Tops uit te varen, die onder zijne rede de viool durfde stemmen, of tegen de hospes, die het tinnen deksel van eene kan durfde neêrslaan, totdat de kluchtspeler eindelijk van zijne van buiten geleerde improvisatie, door het lied Ça ira, ça ira verlost werd. Gansch de vereeniging woelde dooreen en danste de Carmagnole, en die verkrachting der edele kunst moest Dargonne dulden! Maar nog erger ging 't er op los toen plotseling Respublica, aan den arm van Thierry-Brutus binnenstormde, en zich met dezen in de mengeling wierp. Thierry was in een prachtig incroyable gekleed; de godin - toen zij den huzarenmantel had afgeworpen - vertoonde zich in een wit kleed, met een bloedrooden sjerp, die lang afhing en het kapsel à la mahométane, waarvan de drie breede veêren insgelijks rood waren, doch van verschillende tinten. Na het binnentreden ving er een gewoel aan, alsof er een troep helsche furiën ver- | |
[pagina 65]
| |
eenigd was: Dansons la carmagnole,
Vive le son du canon.
Tops kraste harder en scherper op zijne viool, en toen dansers en danseressen ademloos ophielden, danste de godin nog. Bij elke gewaagde beweging van die diep gezonkene, klapten mannen en vrouwen in de handen. De champagne mouçu bruiste in de glazen en Respublica ledigde mannelijk, op het welzijn der ééne en onverdeelbare republiek, haar glas en hief met eene heesche stem het bachantenlied aan, om weldra nogmaals in eene, nog gewaagder carmagnole dan vroeger, te vervallen. Zóó had Dargonne zijn dansfeest niet gedroomd. Toch zweeg hij, lachte en juichte met de anderen, want hij vreesde die duivelin! Levendig en weer algemeener was de dans geworden, toen citoyen Laurent eensklaps bleek en ontroerd in de kamer verscheen, en met opgeheven handen stilte gebood. ‘Citoyens, citoyennes!’ riep de afgevaardigde der Conventie. ‘Weet ge welke tijding zoo even per koerier uit Parijs is aangekomen?’ Al de aanwezigen stonden als bij tooverslag stil, en verdrongen zich rond den afgevaardigde. ‘Parijs is sedert eenige dagen in vuur en vlam!’ ‘Een oproer van de calottins?’ ‘Neen, de dictator Robespierre, ofschoon gesteund door de Jacobijnen, is gevallen en buiten de wet gesteld!’ Een kreet van verwondering steeg uit aller mond; maar bij Respublica was het een kreet van razernij. Bleek van woede en met gebalde vuist schoot zij toe en brulde: ‘Gij liegt, citoyen Laurent, gij liegt!’ ‘Gij beleedigt den afgevaardigde der Conventie, citoyenne! Maar de mond van eenen republikaan van den | |
[pagina 66]
| |
echten stempel bezoedelt zich niet met de leugen! De Jacobijnen zijn verpletterd!’ ‘Gij liegt!’ ‘De Conventie is meesteres gebleven; het woord is Robespierre in den gorgel gestikt en men riep hem verwijtend toe: Le sang du Danton t'étouffe! De kogel van eenen gendarm heeft den dictator neêrgeschoten!’ ‘Ge liegt, citoyen Laurent, ik zal u bij Robespierre, als vijand der republiek aanklagen!’ ‘Te laat, citoyenne! Robespierre lag, met verbrijzeld kaaksbeen, in de Tuileriën, op dezelfde tafel, op welke hij zooveel vervolgingsbesluiten geschreven had; hij lag daar, bebloed, mishandeld en beleedigd door zijne eigene vrienden en trawanten. Den 10n Thermidor verscheen hij voor de revolutionnaire rechtbank en ten 6 ure 's avonds toonde de beul aan het juichende volk, zijn afgeslagen hoofd! Een en twintig vielen onder beulshanden. Den 11n en 12n Thermidor werden er nog drie en tachtig leden der Commune onthoofd, onder den kreet: Weg met de dwingelanden! Leve de vrijheid! Respublica was buiten zichzelve van woede. ‘Niemand,’ riep zij, ‘zou de hand aan Robespierre l'incorruptible durven slaan.’ ‘Ik begrijp u, citoyenne; ik eerbiedig uwe opgewondenheid, omdat een republikaan van den echten stempel weet wat hij der schoone sekse verschuldigd is; doch de regeering van den dictator is ten einde, en, leve de vrijheid! Zóó sterven de dwingelanden!’ Laurent had de danskamer verlaten; Respublica viel als uitgeput op eenen stoel neer. Ook Thierry was in den aanvang, bij het hooren van die tijding, als verpletterd; doch de traînard schikte zich immer naar de omstandigheden. Hij toonde zich uiterst bezorgd voor de godin, die nog sissend tegen Laurent uitstiet: ‘De lafaard! Gisteren vereerde hij Robespierre; | |
[pagina 67]
| |
vandaag, nu de dictator gevallen is, komt hij als de ezel der fabel, den machteloozen leeuw op zijne beurt trappen!’ Allengs bedaarde zij echter; die vrouw was te practisch, te cyniek om den eeredienst voor hare afgoden, tot aan gene zij van het graf voort te zetten. De doode Robespierre lag, een hoofd korter, tusschen vier planken en werd als een doode hond weggestopt: waarom zou zij zoo aristocratisch zijn die schenkels en dat bedorven vleesch te vereeren? Citoyen Laurent had gelijk; men leeft niet met de dooden; men leeft met de levenden; maar de tooneelspeelster was, in den overgang van dit naar het uiterste, voorzichtiger dan de afgevaardigde. ‘Thierry,’ zegde zij, ‘de republiek mag niet verwezenlijkt worden in éénen persoon; in dat geval zou zij ook met dien persoon sterven. Robespierre is dood, maar leve de republiek!’ ‘Dat is, dunkt me, zeer redelijk!’ mompelde de zoogezegde adjudant. ‘En zeker het voordeeligste!’ mompelde Respublica. Zij richtte zich plotseling op en stelde voor, de uitvaart van den grooten citoyen te vieren. De uitvaart? En dat in het midden van een bal? Dat hinderde Dargonne en ook den hospes, die beiden meenden, dat men de dooden voor het oogenblik maar in vrede laten moest. Meer dan eene citoyenne aan den arm van haar geleider geklemd, schoof heimelijk weg en liet dat ‘helsche wijf’ alleen spoken. Het was voorzeker moeilijk, hoe theatraal Respublica dan ook wezen mocht, om in die eenvoudige herberg onmiddellijk iets ingrijpends te bedenken; zij redde zich dan ook door den stelregel: het ware grootsche ligt in het eenvoudige! Thierry wierp eene roode vlag over eene tafel, in het midden der kamer geplaatst, en bij het twijfelachtige licht | |
[pagina 68]
| |
der lampen, die deels waren uitgeblazen, verhief zich de witte figuur van Respublica op de tafel, inderdaad als eene duivelsche schoonheid; want toen zij sprak van fusillades en andere middelen om de republiek te bevestigen, lekte ieder woord van bloed. Dan sprong zij van tafel, gebood Tops de Carmagnole te krassen en toen ving er, ter eere van den doode, een dans aan zoo wild, zoo razend als die vrouw hem dansen kon; het was een dans van heksen op haren sabbath. De groote kom met brandenden cognac stond weêr op tafel en verlichtte de dansenden met een blauwachtigen, doodschen schijn. Al de andere lichten waren uitgeblazen - en terwijl Respublica zich als eene aan de hel ontsnapte aanstelde, liet zij de grofste godslasteringen hooren en daagde God uit, indien Hij bestond, haar te verpletteren.
't Sloeg drie ure; het morgenlicht brak aan den Oosterhemel door. De citoyenne hing aan den arm der citoyens. Allen kwamen waggelend, lallend, razend, tierend, deze al afzichtelijker dan gene, gehavend en gescheurd uit de herberg, en beschreven gedruischmakende zig-zags in de straat. Respublica, met gescheurd, bemorst en bevuild kleed, met verzakt kapsel, gekrookte veêren, met los gewoeld haar, verlept oog en waggelende beenen, hing aan den arm van Thierry. Machteloos van dronkenschap leunde zij tegen den kerkhofmuur der O.L.V., klampte zich met ééne hand aan de bemoste steenen vast, en hikkend dreigde dat monster nog de dooden, die aan genen kant van den muur lagen, en de levenden, die straks nog langs het doodenveld ter kerke zouden gaan. ‘Onthoû wat ik zeg,’ mompelde zij; ‘onthoû wat ik | |
[pagina 69]
| |
zeg, ik zal dien Cordonnet eenen kop kleiner laten maken.... Ik zal dien j... f... van een paap als een hond voor den kop doen schieten... ik zal die heks van een wijf, die beweert eene heilige te zijn, martelen en haar als een straatkeersel doen versmaden en vervloeken.... Ja, dat zal ik... dat zal ik! en wat Respublica zegt, dat doet ze.... Thierry houd mijn hoofd vast.... Die vervloekte wijn....’
1880. |
|