gemeubeld dan die waar zich de soldaten bevonden.
Hier stond een ledekant met donker damasten gordijnen; op den vloer lag een tapijt; tegen den wand, insgelijks met geschilderde paneelen bedekt, stond eene tafel, een armstoel, eenige andere stoelen. Op de schouwplaat waren spiegel en uurwerk geplaatst, en naast het ledekant, op eene aanrechttafel, lag eenig toiletgerief, hetgeen de godin met een zeker welgevallen had bemerkt, al scheen zij dan ook soms nog zoo'n haat te hebben, tegen alles wat naar iets aristocratisch zweemde.
De tafel was vast tegen een der beschilderde paneelen, langs den kant van den gang, geschoven, en hier scheen de aanstalte zóódanig gemaakt te zijn, dat de bewoner der kamer zich dààr, en nergens anders moest neerzitten.
Respublica had den huzarenmantel afgeworpen, en liet nu een half vrouwelijk, half mannelijk gewaad zien. Tot dit laatste droegen de fijne kaplaarzen veel bij. Het kleedsel had iets van het Bulgaarsche, ofschoon meer fantastisch. Het bestond uit den donkeren rok met roode arabesken belegd en tot aan de knieën afdalend; uit een kort donker vest, insgelijks met roode versiersels, dat boven aan den hals door een zilveren ponjaard vastgemaakt, rond boven de heup wegloopend, een bloedig rood chemisette liet zien. Om het middel droeg Respublica den sluier, die door alle bevelvoerenden, soms zeer onwettig, gedragen werd.
Voor het overige was Respublica eene vrouw, die de dertig nog niet bereikt had. Haar langwerpig wezen was regelmatig geteekend, de licht gebogen neus, donkere oogen, zwarte wenkbrauwen en haar, het laatste tamelijk kort gesneden - alles te saêm genomen deed aan eene schoone vrouw denken, die echter haren geur en fleur, door het woelige en hartstochtelijke leven, verloren had.
Uit den glimlach op dat wezen sprak duidelijk het cynism, in den vollen zin des woords; uit de oogen vlamden haat en toorn, uit den trek rondom den mond het