eenvoud des harten, terwijl elders, in de steden, de geest des twijfels of der verloochening meestal zegeviert.
Nu is het plechtig deel van den dienst daar. De mannenstemmen zwijgen; kinderstemmen, rein en zilverig, zingen het lied van vader Tollens:
Heft aan, heft aan den luiden zang!
Laat al wat leeft dien hooren!
Laat dreunen door dit kerkgewelf,
Laat klinken tot den hemel zelf
Ik vergeet nooit, hoe ik, zijnde in koor met mijne kleine vriendjes, die hymme van den verheven dichter gezongen heb. Daar, in den schijn van het waslicht, in het midden des nachts en eener plechtige stilte, weergalmden onze stemmen. Wat was het schoon, dat lied, en hoeveel meer welkom moet het daarboven zijn dan dat, hetwelk opstijgt uit de harten, door driften beroerd, door ijdelen zucht en verwaandheid voortgesleept, door den twijfelgeest der eeuw heen en weer geslingerd! Zoet herdenken, gouden kindertijd.