op het lijf te vallen!’ kiest de groote held schandelijk het hazenpad; des te sneller, dewijl ook Max zich gereed maakt om den sprong over de gracht te wagen.
Een lach, zoowel van Max Franck, als van baron van Dormael, Jan Darinckx en Plaasteren-Dooc, weêrgalmt door het bosch, en baron Pot kon niet nalaten den bluffer ten minste een van zijne kogels, een overgrooten aardkluit, na te werpen, die juist in den nek van den held terecht komt. Tony Darenge is gewroken, hij heeft, wat hem betreft, zijne eer en faam van moed behouden; maar een der eersten is hij weggeslopen, nu hij zijn broeder Jan herkent.
Lachend om het koddige voorval, groet de baron een paar achterblijvers, die de voorwerpen, door de duëllisten ter aarde geworpen, oprapen: de goede jongens weten niet hoe zich uit de verlegenheid te redden. En wat zal men in de stad zeggen, als men Georges zonder de ooren van Darenge, en Tony zonder den hoofdschedel van den jonker zal zien weêrkeeren?
‘Wat held! wat held!’ zegt lachend baron van Dormael, ziende hoe Georges, door de aardkogels van den kleinen Pot vervolgd, achter de boomstammen wegvlucht. ‘Mijnheeren,’ zoo spreekt hij tot de twee getuigen, ‘gij zult wel doen uwen vriend aan te raden, voortaan enkel een hazenduël voor te slaan; hij heeft er het hart en ook de beenen voor.’
Niemand spreekt.
‘Wilt ge mij een genoegen doen?’ hervat de baron. ‘Zeg dan aan dien hardlooper ginder, dat hij zooveel mogelijk de tegenwoordigheid vermijdt van die.... van Dormael's. Zij houden niet van zwendelaars, beleedigers van vrouwen en bluffers in den hoek van den haard.’
‘Uwe boodschap is nu juist niet van de aangenaamste,’ zegt de koppige getuige, ‘maar ik wil mij er wel meê belasten, omdat men geen edelman moet zijn om te ge-