‘Ge zult toch niet loochenen....’
‘Mijnheer Darenge, ge hebt u in de rekening bedrogen; gij hadt mij gezegd, dat ik dien schuldbrief voor twee honderd frank zou hebben ingekocht.’
‘En gij hebt er drie honderd moeten geven.’
‘Gewis, en zoodoende verliest gij de honderd frank.’
‘In 't geheel niet.’
‘Zonder den minsten twijfel, mijnheer Darenge.’
‘Voor het minste zouden wij in dat geval ieder de helft moeten verliezen....’
‘Noch het een, noch het ander! Daarbij honderd frank is eene heerlijke winst, en hadde die eerlijke mijnheer Franck mij de som niet eens, zonder omzien, betaald....’
‘Hoe, de som is reeds betaald?’
‘Zoudt gij misschien liever gehad hebben, dat mij den schuldbrief niet werd afgekocht?’ zegt Drummel, zijne vork in den ledigen pot leggende en dezen voorzichtig ter zijde schuivende. ‘Ik zou uwen broeder’ - Tony wordt bloedrood - ‘of is het uw broeder niet? Wie drommel heeft mij dat onlangs in het oor geblazen! mompelt Drummel met een helschen glimlach. ‘Nu om 't even, ik zou dat brave huisgezin veel last berokkend hebben en....’
‘Genoeg!’ zegt Tony opspringend; ‘het is eene reden te meer, om mij mijn rechtmatig aandeel te betalen!’
Het wordt den jongeling te benauwd in die kamer; Drummel weet immers wie hij is! Drummel heeft met zijne helsche oogen achter de gordijn van Tony's Jan-Klaassen-spel gekeken, en in den windmaker, den geringen stoeldraaiers-zoon herkend.
‘Laat ons liever een woordje wisselen over de portefeuille,’ hervat het manneke en staat op, om voorzichtig de deur te sluiten.
‘Ik wil niets meer met u te maken hebben!’ is het antwoord.
‘Dan zult gij een anderen opzoeken, om u die zaak te