Dezen avond vooral is Marietta teeder, gevoelig, hoogst sentimenteel. Ze speelt zoo amoroso op de piano; ze zingt heel het repertorium van flauwiteiten der hedendaagsche romancen-fabriek, waarin men zich, onder het hartverscheurend Oh, ah! hélas - oh, ah! souffrir, mourir, aanstelt als werd men door de liefde letterlijk geradbraakt - en ons doet denken, dat de kleine Cupido geen klein mollig kind meer is; maar een grooten, zwaren, rossen beul is geworden, met al de foltertuigen der Inquisitie gewapend.
Eene poos te voren had men in den tuin gewandeld en de zoo dichterlijk gestemde Marietta, had droomend stil gestaan, voor.... de laatste roos - en ze had gezucht; ze had de kwijnende oogen opgeslagen en nogmaals gezucht, toen ze eenige dorre blaêren langs den grond dwarrelen zag; ze had tot driemaal toe gezucht, toen ze zag hoe de lieve Septemberzon de slaapmuts over de oogen trok en onder de dekens van het Westen wegdook. Tony was zeer ontsteld toen Marietta het uiterste wit harer oogen liet zien - en zeide: ‘Dat ze sterven wilde, en zacht rusten in den schoot der aarde!’
Opgepast, als de jonge meisjes zuchten, weenen, het wit harer oogen laten zien en verklaren haar oogslag uit den dienst des levens te zullen geven!
Tony had het oogenblik zóó gunstig gevonden, dat er hem een woord van ‘vurige liefde’ ontsnapt was, en de fantastische Marietta had hem droef - maar o zoo droef! - geantwoord:
‘Later, vriend, later!’
Ze had met den sukkelaar gespeeld, bij gebrek aan iets anders; want den jongeling ontsnappende, alsof zij een al te weekhartig oogenblik vreesde, snelde zij heen en zakte schaterlachend in de keuken op een stoel neêr.