kleedingstukken, kamer of iets dergelijks, wist hij niets; het was alsof hem dit, evenals het schikken zijner Bibliotheek, te veel tijd wegnam. Hij las een boek, doch wierp het, na het gelezen te hebben, dikwijls ruw opengesneden, ter zijde, alsof het eene uitgeperste citroen ware geweest.
Maar kende Gerrits geene orde en huiselijke schikking, dan toch kende hij deze in het hoofd: wat hij gelezen had, stond klaar, duidelijk, in volgorde en door eene gezonde logica verhelderd, in zijn hoofd geprent; in alle administratieve betrekkingen, aanvangende met zijn kantoor en eindigende met het bestuur der stads- en landszaken, was hij een toonbeeld van orde en helderheid.
Klom men den trap van huis nummer 1 op, en bereikte men den zolder, dan bevond men zich onder de pannen, in een wit gekalkt kamerken, waar bed, stoel, eene kleine tafel en eenige wanordelijk opgestapelde boeken, gansch de meubeleering uitmaakten. Hier hing geen enkele print, geen kunstvoorwerp aan den muur - en dit bij iemand, die een zoo vurig kloppend hart had voor alles, wat wezenlijk schoon en goed was!
Daar, op den hoek van die kleine tafel, en altijd in zijne hemdsmouwen, schreef en studeerde Gerrits. Zijn lang, puntig, vast, klaar en duidelijk, nooit met overhaasting voortgebracht schrift, stemde met de ordelijkheid en de duidelijkheid van zijn hoofd overeen.
Daar schreef hij eenige novellen, twee tooneelstukken, en een paar brochuren, zooals de levensschets van Mathijs van Bree en het manifest der rederijkerskamer De Olijftak, waarin dit gezelschap tegen de miskenning van den Vlaamschen landaard protest aanteekende.
Gerrits was een denker; zijn geest was sterk beroerd door de heerschende denkbeelden van zijn tijd. Aan zijne letterkundige producten gaf hij dan ook eene ziel en week dus af van die school, welke enkel gedachtelooze novellen en gedichten in de wereld bracht. Zijn doel en strekking