Zie, ik weet het niet, maar wij zijn allen, van ouder tot ouder, smid geweest; ginds, waar ik nu voor mijn dagelijksch brood werk, gaf mijn vader mij den hamer in de hand en leerde mij er fiks op inslaan; ik zou onzen Joris ook daar willen zien, opdat, als ik mijn kop erbij neêrleg, hij mijne plaats zou vervangen.’
‘Gekheid! Gij zijt even als uw vader was, een kortzichtig mensch, die altijd het hekken aan den ouden stijl zou willen houden en er nooit op denken, al werd gij dan ook honderd jaar oud, om ook al eens wat hooger te vliegen.’
‘Hooger vliegen!’ zeide Van Velden, geraakt door de woorden zijner vrouw, want de man bezat de familie-eer in vrij sterken graad. ‘De Van Velden's hebben nooit hooger willen vliegen dan zij macht hadden, en het ging hun dààrom juist wel. Bij het aambeeld werden zij groot; aan den klank daarvan waren zij reeds gewoon in hunne wieg, en het was ook hun doodsgelui. Eerlijk door de wereld komen, dat was hun doel en zij hebben het bereikt. Hooger vliegen! maar is een werkman dan niet een deftig burger genoeg?’
‘Och, ik zeg dat niet!’ hervatte de vrouw, ‘maar gij hadt immers de geleerdheid niet die onze Joris heeft, en juist dààrom zal hij hooger gaan dan gij of ik. Zijnen weg zal hij maken, daar ben ik zeker van! Daarbij, ik zeg het nog, de jongen is te teêr voor dat grove smidswerk en heeft er ook geenen zin voor. Neen, man! winnen zult gij het dezen keer niet van mij.’
‘Heb ik het al ooit van u gewonnen?’ antwoordde de smid misnoegd. ‘Ik ken uwen tekst, vrouw! gij schijnt mij in al uw doen en laten te zeggen: gij zijt de baas, mijn haan zal koning kraaien!’ - en grommend verliet de smid de woonkamer en keerde naar zijn aambeeld terug.
Sedert dagen en weken liep het gesprek tusschen man en vrouw over hetzelfde onderwerp, en de slotsom was