| |
| |
| |
VI. Eleodoor op zoek naar fortuin.
Ter zijde van den steenweg, die van Antwerpen naar Brussel geleidt en op een uur afstand van eerstgemelde stad, ligt een buitenverblijf, dat in zijn park en hoog geboomte schier verloren is gebouwd.
Het huis is van de openbare baan bijna niet zichtbaar, en waren het niet de breede gracht, het ijzeren hekken met vergulde punten en de lange en prachtige dreef van lindeboomen - men zou daar ter plaatse, naast den steenweg, niet vermoeden dat er een buitengoed ligt.
De lindeboomen, die wel ruim eene eeuw kunnen tellen, steken hunne reusachtige armen over den weg heen en houden die zoo dicht in elkander gestrengeld, dat geen droppel regen door het gewelf dringen kan.
De grond der dreef is zuiver en met eene bewonderenswaardige regelmatigheid in zig-zag opgerijfd.
Ter helft van de dreef vormt deze laatste een rond punt van hoog opgaande boomen; in het midden dezer rondte, van welke de kruislaan uitgaat, is eene waterkom met hardsteenen rand en ruim voorzien van goudvischjes.
Nog eenige stappen recht toe voort en men ziet, rechts en links van de dreef, den zoogenaamden engelschen tuin, waar het vergezicht echter telkens door groepen lariksen, cederboomen of fijne masten, wordt afgesneden; doch tusschen de boomen door, verraadt zich hier een bloemperk, daar eene witte bank, ginds een beeld, verder eene landelijke brug, een uitlokkend koepeltje of schaduwrijk priëel.
| |
| |
Eindelijk bereiken wij de woning zelve: een gebouw van gelen steen, in rocaille-stijl, met eene verdieping.
Langs geheel den voorgevel strekt zich een bordes, vijf of zes halfronde trappen hoog, uit.
De voorgevel is door een gebeeldhouwde frontispice bekroond, een ruim bewijs dat de bouwer een kunstlievend man moet geweest zijn, te meer dewijl het werk daar ter plaatse, slechts weinig bewonderaars tellen kon.
Voor het huis staande, waart het oog over een effen en zorgvol onderhouden grasveld met bloemperken en een uitgestrekt watervlak, dat zuiver als een spiegel, gansch het gebouw weerkaatst.
Aan groepen van plantgewassen, bloemen, rustbanken, vazen, beelden, aan hoog geboomte op den achtergrond, aan verrassende vergezichten, schaduwrijke plekjes, wandelingen tot in het oneindige, is hier voorwaar geen gebrek.
Het huis draagt binnen denzelfden stempel als buiten; de kamers zijn schier allen met geschilderde paneelen bezet, de witte deuren zijn met vergulde biezen afgezet; de meubelen keurig, zonder pralerij of klatergoud, zijn van het laatst der verledene eeuw; maar alles is net, alles kenmerkt degelijkheid.
In het huis kan men zich gemakkelijk honderd jaar terugdroomen; maar als men een blik uit het venster werpt, wordt men tot onzen tijd terug gebracht, dewijl daar alle stijve vormen en lijnen - de oude lindedreef uitgezonderd - alle steile hagen, vierkante perken en kunstig versneden en verwrongen boomen, kortom het stelsel Lenôtre, gansch verdwenen zijn.
Wij bevinden ons op het buitenverblijf van mijnheer Schut-van Tulden.
De familie is in de huiskamer, uit welke men een schoon gezicht heeft op den grooten vijver en de groepen boomen in de verte, wier loof hier donker, daar licht groen, ginds bruinend en gelend tengevolge van den herfst, een rijke verscheidenheid van kleuren oplevert.
De oude heer zit voor het venster en rookt de lange oud-hollandsche pijp; hij is een zestiger met sneeuwwit haar, maar zijn aangezicht is nog frisch, en ware het haar zoo wit niet, men zou wel tien jaar minder op zijne levensrekening schrijven.
Het uiterlijke van dien man is kalm, goedhartig, eenvoudig; ingetogenheid, die echter de vroolijkheid niet buiten sluit, schijnt een zijner hoofdeigenschappen. Hij spreekt over het algemeen weinig bij den aanvang eener bijeenkomst; hij luistert integendeel, zelfs met eene naïve aandacht en uiterste welwillendheid, 't geen hem bij den oppervlakkigen waarnemer wel eens voor een zeer gewoon mensch doet doorgaan, doch welke denkwijze voor den scherperen opmerker weldra verandert, wanneer hij eene der zoo juiste, bondige en grondige oordeelvellingen van den grijsaard weet op te vangen.
| |
| |
Die terughouding is overigens bovenal de eigenschap van een paar meisjes: eene allerliefste brunette, mejuffer Ada, die door eenen kunstenaar als model voor het beeld eener koningin zou kunnen genomen worden, zooveel edels en tevens goedhartigs troont op haar wezen, en een jongere blondine, mejuffer Dora, wel is waar minder schoon, maar vroolijker, we zullen zeggen petillanter, een woord dat wij moeilijk in al zijne waarde kunnen weergeven.
Bij Albert, de vijf en twintigjarige zoon van mijnheer Schut-van Tulden is die eigenschap juist zoo groot niet; maar toch bezit hij die terughouding welke nooit den eersten rang wil innemen, al zou men er recht toe hebben; die meer doet luisteren dan zeggen en voorzeker nooit pronken doet met naam, blazoen en zeker niet met dat alledaagsch woordje ‘geld’ - en echter is de familie Schut-van Tulden niet alleen rijk, maar zij is daarenboven van den oudsten, doch niet betitelden adel.
Het leven der familie is grootendeels verborgen. Voor de wereld gaat de oude heer door voor een zeer gewoon, maar zonderling man, die niet op de hoogte van onzen tijd, erg nauwgezet en zelfs gierig is.
Wie echter een oogslag in dien huiskring heeft kunnen werpen, vindt integendeel ten slotte een man met strenge grondbeginselen, in zijn huiselijk leven alleen zijn geluk zoekende, overtuigd geloovig zonder dat conditioneele ‘maar,’ dat zooveel goeds bederft; ruim gevend in het ongeluk en zijne giften van flinke bankbiljetten, immer en in alles onder het ‘naamloos’ verbergende. Men vindt in hem, zooals wij reeds zeiden, bij scherp onderzoek, een man van rijp oordeel, veelzijdige kennis en bij alle zijne kinderen liefde tot studie, zang, muziek, kunst en huiselijk verkeer.
Al die hoedanigheden heeft de zoon van Portunaculus, die met Albert op dezelfde kostschool ontwikkeld werd en ten gevolge dezer oude en sinds lang afgebroken betrekking, er in gelukt is eene uitnoodiging voor eene jachtpartij bij den heer Schut-van Tulden te bekomen, of beter gezegd mijnheer Eleodoor heeft zich zelf genoodigd en de fijngevoelige Albert heeft niet geweigerd - al die hoedanigheden, heeft de zoon van Portunaculus zelfs niet zien doorschemeren.
De eenvoud der familie neemt hij voor iets burgerachtigs; de terughouding voor onwetendheid, voor onbekendheid met wat hij denkt het high life te zijn; de aandacht, hem door den ouden heer verleend, beschouwt hij als bewondering voor zijn talent van aangenaam verteller, en door die gewaande overmacht aangevuurd, ratelt mijnheer Eleodoor ten slotte gansch alleen.
Met gloeiend ronde oogen, gloeiende wangen, spreekt hij over zijn kasteel, zijne betrekkingen, zijn geld - fi donc, denkt de vroolijke Dora - over zijne reizen paarden, jachten; over feesten, bals, opera's, en hij is overgelukkig als de oude heer eens glimlacht,
| |
| |
en vooral als mejuffer Ada soms, maar o zoo schaars, eens statig met het hoofd knikt.
Wat de vroolijke Dora betreft, die denkt zich te jong om zich in dergelijk gesprek, zelfs met eene stilzwijgende goedkeuring, te mengen en daarom blijft ze diep over haar borduurwerk gebogen zitten, echter niet zonder van tijd tot tijd een schelmschen blik op den spreker te werpen, die zooals zij vreest, bedreigd wordt van letterlijk in brand te zullen schieten.
Die menschen zijn echter te goed om dit zwak reeds ten nadeele van den zoon van Portunaculus uit te leggen, evenmin als zijne rijke verscheidenheid in kleeding, die wonderlijk afsteekt tegen de strenge eenvoudigheid, in alles wat toilet aangaat op het buitenverblijf.
De nacht brengt raad! Den volgenden dag is mijnheer Eleodoor kalmer; hij gaat, volgens de goede inlichtingen van papa Portunaculus, met de dames ter dorpskerk en slaat zulke vreeselijk groote kruisen, dat ook dit welhaast achterdocht dreigt op te wekken, te meer daar de kruisen van den jongen heer iets links hebben.
Geen wonder, mijnheer Eleodoor heeft sedert lang de gewoonte van die soort van oefening verloren!
Indien de oude heer het oog op een van die bewegingen laat vallen, zal hij misschien onmiddellijk iets vermoeden; maar mijnheer Schut-van Tulden houdt onafgewend het oog op het kerkboek, al is de bewerking van mijnheer Eleodoor wel juist zóódanig ingericht, dat ze door den vader zou moeten gezien worden.
Neen, bepaald mijnheer Eleodoor is geen behendig komediant!
Op het oogenblik dat hij de kerk verlaat, overvalt den zoon van Portunaculus eene bange rilling, en het koude zweet loopt hem over de leden.
Daar, naast den laatsten pilaar der kerk staat, altijd het donker oog op hem gericht, een wezen dat hem alles behalve welkom is - Kaat Dreuzel.
Ja, deze heeft alles gezien; zij heeft hem zien knielen, het kruisteeken zien maken, zien huichelen....
Wat deed die slangerige meid daar? Gewis niets goeds; haar oogslag heeft het hem wel gezegd.
Is Kaat Dreuzel in betrekking met het buitenverblijf? Welnu, hij heeft immers den gouden sleutel in den zak, om haar praatzieken mond te sluiten? Dat volk is toch in alles en voor allen met geld te koopen; doch het beste is niets van die eervolle kennis te reppen, voordat de nood wezenlijk aan den man komt.
Op den dorpel der kerkdeur ziet mijnheer Eleodoor nog eens bang om, en hij bemerkt dat het donker oog hem streng opvolgt en eindelijk evenals hij, doch langs een zijpad, den weg naar het buitenverblijf inslaat, waar Kaat als stalmeid dienstbaar is.
Hoe een nietig meisje uit het volk, aan een rijk heer toch overlast kan aandoen!
| |
| |
Na een paar dagen verblijf, vertrekt de zoon van Portunaculus Peters, zonder nog bepaald tot eene huwelijksaanvraag te zijn overgegaan.
Mijnheer Eleodoor, vergeet het niet, beschouwt zich als een irrésistible en neemt dan ook de zalige overtuiging meê, dat de fiere en schoone Ada de zijne wezen zal, zoodra hij een bepaald aanzoek naar hare hand doen zal.
Nu heeft hij het jachtterrein verkend, het wild opgespoord, zijne hinderlaag gelegd; morgen zal hij het machtig worden, en hoe weinig poëzie die jongen ook bezit, toch bouwt hij luchtkasteelen voor zijne verwaandheid, voor zijn hoogmoed.
Aan een paar min of meer bekenden vertelt hij op de terugreis zijn geluk; bij een derde heeft hij reeds de toestemming des vaders; bij een vierde is nog enkel het oogenblik der plechtigheid te bepalen.
‘Een wonderlijke kerel, die Schut-van Tulden!’ roept lachend de oude Portunaculus, onder zijn veranda staande en zijn zoon uit zijn rijtuig ziende springen. ‘Een wonderlijke kerel! wel, jongen, de zaak staat goed, niet zoo? Ha, ik weet het reeds; ja, ja Portunaculus heeft verduiveld goede - hij meende te zeggen lange - ooren! Ha, ha, ha, een zonderlinge vent die Put-vol-Gulden, met zijn halsbrekenden naam.’
‘Hoe, weet gij reeds?’... vraagt Eleodoor.
‘Ik weet alles! Wat aardige kerel, die Tut van Schulden, of hoe heet hij ook weêr. Ja, zoo zijn die mannen van den ouden eed! ha, ha, ha!’
En Portunaculus sleurt zijn lieven zoon in de huiskamer, waar mejuffer Euphrasie, bezig is met haar eeuwig geborduur van rozen en vergeet-mij-nietjes, waarmede zij ieder mannelijk schepsel vervolgt die ze denkt met een ‘aandenken’ te kunnen belasten; nu echter fabriceert ze voorraad, in de hoop dat zij er eens dien blonden ‘gouverneur,’ anders gezegd, dien ‘schoolmeester,’ meê op het lijf zal kunnen vallen.
De hemel neme den armen jongen in zijne heilige bescherming!
Mijnheer Portunaculus wrijft zich lachend de handen, mejuffer Euphrasie wil den gelukkigen Eleodoor om den hals vliegen, die op deze aardigheid echter niet erg schijnt gesteld te zijn.
‘Maar verklaar u!’ roept deze.
‘Wel ik heb toegestemd!’ valt de vader, hijgend als een moê gedraafd koetspaard, hem in de rede.
‘Maar wat dan toch?’
‘Maar weet gij dan niet....’
‘Ik weet dat gij mij raadsels opgeeft.’
‘Het kasteel is verkocht!’
Mijnheer Eleodoor wordt bleek en stamelt:
‘Wat beteekent die gekkernij?’
‘Geen gekkernij, beste jongen!’
| |
| |
‘Maar zonder het kasteel zal ik nooit in mijne huwelijksplannen gelukken!’
‘Het is juist mijnheer Schut-van Tulden, ja, zoo is 't niet waar? 't is juist hij die de gansche erf voor 400,000 franken heeft aangekocht.’
‘Ik begrijp er niets van. Hoe, mijnheer Schut-van Tulden? .....’
‘Heeft een zaakwaarnemer gezonden, dewijl gij hem gezegd hadt dat uw vader niet ongenegen zou zijn zich van zijn eigendom te ontdoen.’
‘Ja,’ stamelt Eleodoor, ‘ik heb iets van dien aard gezegd; maar mijnheer Schut-van Tulden heeft er niet de minste aandacht op gegeven.’
‘Toch wel; den volgenden dag, 's morgens, stond zijn oude, slimme zaakwaarnemer, - een vos, maar Portunaculus Peters is ook een vos, dat verzeker ik u, - hier waar gij nu staat. Een wonderlijke kerel, die Tut-van... wat gekke naam! Hij wilde het kasteel koopen, om het in eigendom te geven aan zijn toekomenden schoonzoon....’
‘Aan zijn toekomenden schoonzoon? En wie is dat?’
‘Ja, dat wist die oude duitendief ook niet, en dat laat zich begrijpen; maar dat kan niemand zijn dan gij, neen, niemand dan gij.’
‘Ik geloof dat gij gelijk hebt.’
‘O, daar is geen twijfel aan!’ snatert mejuffer Euphrasie.
‘Ja, ja, dat is zoo. Wat wonderlijke kerel! Hij wil niet dat zijn schoonzoon wachte totdat Portunaculus naar het pierenland getrokken is. Nu, hij heeft gelijk! Wij zijn nog sterk, nog gespierd. Ventre bleu, toujours vingt ans! Middelerwijl kunt ge hier heer en meester zijn en Euphrasie en ik gaan voor het oogenblik de hoofdstad bewonen. Voor den drommel, ik zal daar nog een vroolijk leventje hebben! Maar die Put-van Schulden, voor den drommel! als ik dien naam snel zeggen moet, radbraak ik hem gedurig.... Nu ja, die Schut-van Tulden, is een wonderlijke vent. Hij bezorgt u eene aardige verrassing, jongen! En heeft hij van dat alles niets, maar niets gezegd?’
‘Geen letter!’
‘Maar ge hebt toch formeel uwe vraag gedaan?’ vraagt Euphrasie.
‘Nog niet; maar alles is volkomen verstaan, daar ben ik zeker van.’
‘Geen twijfel!’ roept de vurige Portunaculus, rood als een kalkoensche haan. ‘Overigens de bewijzen zijn daar.’
‘En is uwe verloofde schoon?’ hervat de nieuwsgierige zuster.
‘Schoon?’ onderbreekt de vader. ‘Wat gekke vraag! Heeft ze duiten, veel duiten - dat is de eenigste vraag die men in onzen tijd doen moet. Men moet leven, goed leven, lekker leven bovenal, en al het overige is gekheid. Is zij toch schoon, jongen? des te beter; 't kan nooit kwaad; maar dat is toegift.’
En het drietal vliegt, in zalige vooruitzichten, naar de wolken en bouwt luchtkasteelen: mijnheer Portunaculus voelt zijne zucht naar titel en wapen andermaal herleven; Eleodoor verkeert in de
| |
| |
verbeelding dat hij reeds in de bankbiljetten van zijn aanstaanden schoonvader rolt; mejuffer Euphrasie wipt met minachting den ‘gouverneur’ uit haren hemel naar beneden, en vervangt hem genadiglijk door een hertog of prins.
Wat zullen die pretentieuse Ratoe's nu zeggen - en dan die gemeene Stockels - en dan die drie of vier zotskappen, welke wij eens aan het diner op het kasteel ontmoet hebben? Ze zullen toch wel begrijpen dat Euphrasie Peters - freule Euphrasie - zich niet meer met hen kan inlaten, nadat ze met de familie Schut-van Tulden, met eene familie die een echt en oud wapen heeft en wier naam op de adellijke lijst aangeteekend staat, verwant is?
Freule Euphrasie maakt in hare verbeelding de schitterendste zijden en fluweelen kleedsels, koopt de prachtigste cachemirs en juweelen; baron Robertus Portunaculus Peters houdt zich met zijne titels, wapen en doorluchtige afstammelingen bezig; jonkheer Eleodoor Peters-Schut van Tulden verdiept zich in zijne toekomstige grootheid en trapt nu reeds - alweêr in verbeelding - al die gemeene wormen van boeren en burgers onder den voet.
Als niet komt tot iet, dan kent iet zich zelven niet: - groote waarheid in den mond des volks!
Tot nu toe hebben de Petersen, in zekeren zin, met het volk moeten heulen, om door het volk tot hunne bedoelingen in politieke partijschap te geraken, en ook wel uit oppositie met de hoogere klasse, die zich niet verwaardigde zich met de Portunaculussen in te laten; maar nu die hooge klasse slechts een schijn heeft hare deuren voor die vroegere aanranders van titel en wapen open te zetten, nu verloochenen zij al de schoonklinkende woorden, waar zij eenige dagen geleden nog meê pronkten.
De aankoop van het kasteel, zooals wij zeiden, was gesloten; de stukken geteekend, de gelden zelfs afgeteld.
Ja, die oude heer Schut-van Tulden, mocht wel den naam dragen die Portunaculus hem soms bij vergissing gaf: Put-vol-gulden: want zijn zaakwaarnemer werpt die 400,000 franken daar op tafel, alsof hij ze slechts had op te scheppen!
Mijnheer Eleodoor wordt op het buiten van mijnheer Schut verwacht, om eene allerlaatste schikking te treffen.
De herfst gaat ver: de regen en wind schudden allengs het geboomte kaal, de bloemen zijn verdwenen, de zon breekt zelden door de grauwe wolken; men moet 's avonds wel eens het houtvuur aanleggen - kortom, 't is tijd om naar de stad terug te keeren; doch dit wil de oude heer niet voor dat de zaak met mijnheer Peters, tot het laatste puntje, geregeld is.
De zoon van Portunaculus is gekomen, wel met kloppend hart, maar toch altijd hopend, dat het zonderlinge raadsel ten zijnen voordeele zal worden opgelost. Wonderlijk, de knaap heeft schier al zijne praatziekte verloren!
| |
| |
Hij bevindt zich juist met den ouden heer in de huiskamer, door welker vensters men uitzicht heeft op de lange lindenlaan.
De heer Schut-van Tulden werpt een laatsten blik op de voor hem op de tafel liggende papieren; tot dan toe heeft hij nog geen woord gesproken - overigens, men weet het, de man is juist niet praatziek.
Eindelijk den gouden bril afzettende en dezen bedaard in een schildpadden dooske stekende, zegt hij:
‘Ik dank u mijnheer Peters, dat ge door zoo'n onhebbelijk weder toch hier gekomen zijt. De zaak is nu in orde en ik verzoek u vriendelijk den aankoop van het kasteel voor mijne kinderen nog geheim te houden.’
Mijnheer Eleodoor weet niet wat te zeggen; zijn hart jaagt, zijn hoofd brandt, gansch zijn zenuwgestel is erg aangedaan.
‘Ik dank u voor het vertrouwen, dat ge wel in mij wilt stellen, mijnheer,’ stamelt hij.
‘Omdat alles een geheim blijven moest, heb ik u, nadat ik van u vernomen had dat het kasteel te koop was, niet verder over de zaak onderhouden; maar mij, door een vertrouwd persoon, tot mijnheer Peters uw vader, gewend. Er moeten nu eenige veranderingen aan het zomerverblijf gemaakt worden; doch deze laat ik aan den goeden smaak van den toekomstigen eigenaar over.
‘U zijt wel goed,’ mompelt de zoon van Portunaculus.
‘U weet dat het kasteel voor mijn toekomenden schoonzoon bestemd is!’ en bij die woorden glimlacht de oude heer en mijnheer Eleodoor krijgt een kleur; doch de eerste let niet op dat sprekend rood worden. ‘'t Is juist vandaag dat ik hem de goede tijding wil bekend maken,’ gaat mijnheer Schut voort.
Mijnheer Eleodoor wordt, naar hij meent, groen en geel; hij heeft het warm en koud.
‘'t Zal een gelukkige dag zijn, mijnheer,’ stamelt hij.
‘Och ja, in eigendom treden van hetgeen zijn vader jaren lang bezeten heeft, is zeker wel iets onverwachts.’
Eleodoor heeft lust om op de knieën te vallen.
‘Want ge weet misschien.... Ha, ha!’ en bij dien uitroep staat de oude heer op, om voor het venster te treden, ‘daar komt juist de besproken persoon in de dreef aan.....’
De zoon van Portunaculus verschrikt; het kaartenhuis, dat hij met zooveel zorg opgetimmerd heeft, krijgt een geweldigen schok; hij doet een stap naar het venster en met bibberende stem zegt hij, na een vluchtigen blik op den nieuwen bezoeker te hebben geworpen:
‘Hoe, die heer daar.....’
‘Is de toekomstige eigenaar van het kasteel.’
‘Die heer.....’
‘Ja, is mijn toekomstige schoonzoon, de verloofde mijner Ada.’
| |
| |
‘Maar dat is zekere van Hilversum, een soort van gouverneur of schoolmeester.....’
‘Toch niet, mijnheer Peters.’
‘Wel mijnheer, ik herken dien persoon zeer goed: eenigen tijd geleden heeft hij zich bij mijn vader als schoolmeester aangeboden.’
De heer Schut-van Tulden glimlacht ongeloovig.
‘Die heer is baron Plos van Peelland...’
‘Onmogelijk....’
‘..... Sedert eenige maanden geattacheerde van legatie te Weenen,’ gaat de oude heer voort. ‘Zijn vader is verplicht geweest zijn voorouderlijk erfgoed te verkoopen en ik dank u nogmaals, omdat ge mij in de gelegenheid hebt gesteld, hem dien eigendom weêr als bruidschat mijner dochter te kunnen aanbieden. Dat zal hem overgelukkig doen zijn.’
Mijnheer Eleodoor heeft wolk op wolk voor zijne oogen gezien; de woorden ‘bedrog en verraad’ liggen wel op zijne lippen: doch hij durft ze niet laten ontsnappen.
Neen, hij wil dien blonden ‘schoolmeester’ niet ontmoeten; het tooneel bij Dreuzel staat hem te levendig voor den geest.
Gelukkig heeft de oude heer het te druk, om den naderkomenden met de hand zijn welkom toe te wenken.
Hoe mijnheer Eleodoor de kamer verlaten heeft, weet hij niet. Gelukkig ontmoet hij in den gang een der bedienden, dien de zoon van Portunaculus, als behendig diplomaat, met geld en schoone woorden tot zijn vertrouweling heeft weten te maken.
Met een paar woorden zegt hij hem, dat al zijne plannen in duigen zijn geslagen; dat hij de Schuts naar alle duivels wenscht en heengaat.
Ja, dat begrijpt de knecht maar al te wel; en als, onder het verwisselen van den reiszak tegen een stuk van vijf francs, de zoon van Portunaculus hem de strengste geheimhouding aanbeveelt, glimlacht de schelm, en wij ten minste hebben weinig vertrouwen in hem.
Een half uur verblijft mijnheer Eleodoor in eene naburige kamer. Daar wacht hij het oogenblik af om ongemerkt te kunnen heengaan.
Hij hoort het spreken, het lachen, het gaan en komen, want gansch het huis schijnt door de tijding, die de oude heer aan zijn toekomstigen schoonzoon gebracht heeft, in rep en roer gebracht.
De zoon van Portunaculus denkt dat men altijd lacht om wat hij zijne vernedering noemt, en echter heeft niemand daarin schuld, niemand dan hij zelf. Waarom ook den schijn voor de waarheid, of beter gezegd zijne wenschen voor de wezenlijkheid genomen?
Wij moeten bekennen, dat er echter in dit alles een samenloop van omstandigheden bestaat, die voor de Petersen noodlottig is, doch deze is geenszins het werk van een overlegd plan.
Wel heeft de vroolijke Dora in den zoon van Portunaculus een pretendent voor hare zuster Ada meenen te zien, en haar met dit
| |
| |
schitterend huwelijk geluk gewenscht, doch aan Dora's woorden wordt juist geene bijzondere waarde gehecht.
Wel hebben de bedienden, die ongenadige afloerders, onderling de bedoelingen van den jongen Peters geraden, maar ook tevens met een minachtend neusophalen gezegd: ‘Peters, dat is immers geen naam; Peters, zoo heet immers een ordinair, een zeer ordinair mensch.’ Alsof de naam de waarde van den mensch aanduidde!
De zoon van Portunaculus ziet eindelijk de kans klaar, om uit zijne gevangenis te ontsnappen.
Terwijl mijnheer Eleodoor snel door de lindelaan stapt, wij willen niet zeggen dat hij draaft, is hij in zijn ziel overtuigd, dat al de Schuts-van Tulden voor de vensters staan, om hem te bespotten - en echter denkt in dat eenzame huis niemand op dat oogenblik aan hem, tenzij zijn vertrouweling en diens omgeving.
Gisteren vond Eleodoor die lijnrechte laan prachtig, overheerlijk; vandaag vindt hij haar leelijk, afschuwelijk, akelig, omdat ze juist op de vensters van het huis ziet en zoo ongenadig lang is.
Eleodoor heeft bliksemsnel alles begrepen: die ellendige en verachtelijke edelen, bijgestaan door een legioen Jezuïeten - die in onze dagen alles doen, zelfs dat wat zij niet weten en wat onmogelijk is te doen - hebben de handen in gansch dit spel gestoken!
Ja, de Petersen zijn de speelbal van eene onderaardsche werking, van helsche kuiperijen, van onvatbaren laster; men heeft hen in het net gelokt, hun het kasteel ontfutseld, hen uit het dorp verwijderd, het huwelijk van mijnheer Eleodoor doen mislukken, omdat Portunaculus en zijn zoon twee mannen zijn, ‘met de fakkel van verlichting en vooruitgang’ gewapend.
Ja, er is eene helsche klem gespannen en men heeft er de Petersen in gevangen. En dan die oude Schut-van Tulden, wat goedaardigen en naïeven toon nam hij zooeven aan; maar ieder woord was een dolksteek! En nu, nu lachen ze nog - ten minste mijnheer Eleodoor kan zich niet verbeelden dat het anders wezen zal.
Hoor dan toch de nijdige spotternijen van die twee lange rijen boomen - zoo stijf, zoo trotsch met het hoofd in de lucht, als oude aristocraten! Doch neen, 't zijn geen boomen: rechts is elke boom een van die hatelijke edellieden, links is elke boom een van die gevreesde zwartrokken, en tusschen die spitsroede van grinnikende spotters moet de zoon van Portunaculus door.
Wat helsche verbeelding!
Aan het einde der laan gekomen, hoort mijnheer Eleodoor zijnen naam roepen; hij wendt koortsig het hoofd om, en ziet.... Aan den laatsten boom staat Kaat Dreuzel!
Eleodoor schrikt en springt ter zijde, als hadde hij den voet op eene slang gezet.
Kaat Dreuzel's gelaat heeft nog altijd die opmerkelijk bleek-matte kleur, waarop de zwarte wenkbrauwen des te scherper afgetee- | |
| |
kend worden; haar oog is nog altijd donker, soms donkervlammend, zelfs welsprekend, al zegt haar mond dan ook geen woord.
‘Heks’ brult de zoon van Portunaculus haar toe, en als heeft de tegenwoordigheid van dat meisje, voor wien hij meer dan eene reden tot blozen heeft, nieuwe krachten aan zijne voeten gegeven, stuift hij den steenweg op.
Kaat Dreuzel staart hem na en mompelt:
‘En ik die gekomen was om hem te zeggen, dat ik hem alles vergeven heb......’
Deels onbegrijpelijke woorden voor den lezer!
Daargelaten dat zij de kristelijke gemoedsstemming van de boschwachtersdochter doen zien, zijn zij ook eene schitterende getuigenis ten gunste der familie, in welke, hoe nederig en schier vergeten ook, het meisje verblijft. In dergelijke kringen daalt de weldadige invloed tot in de geringste rangen en de mindere vormt zich dikwijls naar het voorbeeld van den hoogere. ‘Ik heb hem alles vergeven’ heeft Kaat Dreuzel gezegd, en zwaar is echter de rekening ten opzichte van den losbol! En echter heeft ze gezwegen, geen woord gerept dat uit den dienstbodenkring licht tot hooger had kunnen opklimmen. Niets heeft ze ontmaskerd, zelfs niet zijn huichelen in de kerk....
Vergeven heeft ze, zooals haar vader deed, toen hij onder den eikenboom stond, aan wiens stam het kruisbeeld gehecht was. Teruggekeerd was zij tot het goede, en om tot daar te komen, heeft zij veel wegs moeten afleggen, en die opoffering kost aan de ijdelheid van den mensch nog het zwaarste.
Dat alles zou overigens de zoon van Portunaculus niet begrepen hebben.
|
|