Men heeft eindelijk besloten vriend Peters in de hoofdstad te gaan bezoeken, en nog eens lustig saam te drinken en over ‘onzen tijd’ te keuvelen.
Men steekt elkander, dwars door het volk heen, de handen toe, op gevaar af van hier tegen een neus, daar tegen een hoed te recht te komen.
Eindelijk is men buiten het gedrang.
‘'t Kost moeite als men zoo gezond is als wij, niet waar Hafter?’ roept Portunaculus, terwijl hij den ontvanger der belastingen tegen den ronden tonbuik klopt.
‘Altijd dezelfde vroolijke kerel!’ antwoordt Hafter, zich tot Taptoe wendende, die zoo ernstig is als een schilderhuis voor het paleis van den koning.
‘Toujours vingt ans’ antwoordt Portunaculus, en meteen stoot hij zijne twee vrienden naar een open rijtuig, waarin Hafter zich eenigszins verlegen, Taptoe met militaire statigheid en Portunaculus gedruischmakend met blijkbaar welgevallen neêrzet.
Mijnheer Peters klopt Hafter nu onstuimig op de knie, en herhaalt lachend:
‘Ik ben gelukkig u hier te zien, ouwe jongen! Dat is hier een ander leven dan bij u, niet waar? Drommels, hier leeft men ten minste, terwijl men in het dorp niets ontmoet dan domme en kwaadwillige boeren. A propos, hoe gaat het daar ginder met dat nieuwe volk op het kasteel?’
‘Om de waarheid te zeggen,’ mompelt Hafter, ‘er is daar eene kolossale verandering gekomen.’
‘Zoo, zoo!’ zegt Portunaculus. ‘Laat eens hooren.’
‘Ja, eene kolossale zwenking in den algemeenen marsch!’ laat er kapitein Taptoe op volgen, zonder echter veel aandacht te geven op het gesprek; want de man, die in twintig jaren niet meer in de hoofdstad geweest is, heeft zich wel met belangrijker dingen bezig te houden dan met Hafter's mededeeling.
‘Het gansche kasteel,’ zeide deze, ‘is geverfd, geborsteld en op dezelfde wijze geschikt gelijk het was toen de oude Plos van Peelland daar woonde; het park is weêr in den ouden vorm hersteld, en gedurende gansch den winter heeft Dreuzel over al de werkzaamheden het bevel gevoerd.’
‘Een door en door gemeene kerel, die Dreuzel!’ mompelt Portunaculus.
‘Nu een maand geleden is het jonge paar uit Italië gekomen en heeft zijne intreê in het dorp gedaan.’
‘En die gemeene hondentroep van boeren was gewis uitgelaten van vreugde?’ valt Portunaculus barsch en nijdig in.
‘Dat laat zich begrijpen! Nu om de waarheid te zeggen, 't was een prachtig feest. Gansch het dorp was versierd met bloemen en groen. Er stonden eerebogen....’