De drie zusters
(1870)–August Snieders– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
zoek aan oom Felix brachten, ging Germaine aan haar kleinen lessenaar zitten en schreef aan Valentine:
Dierbare zuster,
De groote dag is voorbij, Angela is thans mevrouw Leopold d'Emmerijn. Ik twijfel er geenszins aan of gij zult uw gebed met het onze wel vereenigd hebben om 's Hemels zegen over het echtverbond onzer Angela af te smeeken; opdat het den Algoede behagen moge haar gelukkig te doen wezen en met haar den echtgenoot wiens levensgezellin zij is en die haar hartelijk bemint. Ik geloof, dat hij voor haar een steun, een toegevend en trouw vriend zal wezen, kortom, een man die al datgene in zich vereenigt, wat gevergd kan worden om er zijn levensgeluk aan toe te vertrouwen en met wien men zijn eeuwig heil moet behartigen. Dat is ontegenzeggelijk een groot geluk; maar alles heeft ook zijne schaduwzijde. Mama vond dat Angela nog wel wat jeugdig was en nog geene genoegzame ondervinding had om het bestuur van een gezin op zich te nemen; bovendien zou zij er veel mede geleden hebben met op Richardière te blijven in gemis van het kind dat steeds aan hare zijde was, zoodat men besloten heeft, dat wij zamen met de jongelui te Tours zouden gaan wonen. Het verhuizen zal nog voor dat de winter invalt plaats hebben... Wij moeten bijgevolg die ons zoo dierbare woning verlaten!... Als ik daaraan denk, beste Valentine, dan wordt mijn hart beklemd, en het komt mij voor dat ik alles verlies, als ik dat oord verlaat waar wij zamen | |
[pagina 86]
| |
gewoond hebben en waarin onze dierbare vader bij ons was, waar aan elken steen, aan elken boom, aan elk meubelstuk eene gedachtenis is verbonden die ons schijnt toe te roepen: Herinnert ge u dat niet meer? Gij die zoo zeer van alle wereldsche zaken onthecht zijt, zult mij wellicht misprijzen, maar ik weet dat gij mij ook te gelijkertijd beklagen zult, daar het u bekend is dat de genegenheid welke ik een of ander persoon toedraag of het genoegen dat mij een of ander voorwerp verschaft, voor mij, om zoo eens te spreken, eene levensatmospheer is, en wanneer het verleden die personen of voorwerpen met zich gevoerd heeft, dan zijn zij voor ons niets meer dan eene schaduw; onze genegenheid hecht zich zich aan die plaatsen waarin zij eens als aangename werkelijkheid bestonden!... Richardière zal in andere handen overgaan; ik zal die lanen niet meer doorwandelen, waarin wij onzen dierbaren vader zoo dikwijls gearmd vergezelden, ook zal ik die kamer niet meer zien, die getuige van zijn vreedzamen, van zijn hoopvollen dood was, evenmin beide kamers welke wij zamen bewoond hebben, en die heerlijke dagen toen het droevige scheiden nog achter den sluier van de toekomst verscholen was... doch het is de wil der Voorzienigheid, waaraan wij ons met liefdevol betrouwen moeten onderwerpen en van wie wij ook wel eene of andere vreugde in de toekomst mogen verwachten. Ik zal steeds bij mama blijven, ook zal ik dikwijls mevrouw d'Emmerijn kunnen bezoeken, die mij, zooals ik u reeds gemeld heb, zeer bevalt; intusschen spijt het mij, dat het veelvuldig verkeer met oom Felix en | |
[pagina 87]
| |
tante Honorine aanmerkelijk zal verminderd worden Wij gaan nu nog al ver van hen afwonen, zoodat het voor menschen van hun leeftijd, bezwaarlijk gaan zal om ons te komen opzoeken... dat is wederom een offer! Doch laat ik hier niet verder over spreken en mij slechts over u bezig houden. Gij zijt gelukkig, Valentine, want uw laatste brief schetste den hemelschen vrede uwer ziel. Ik volg u altijd in den geest in uw werkdadig leven; als het geklep van den Angelus mij des morgens wekt, dan zeg ik tot mij zelve: Nu is Valentine reeds twee uren op, welke goede gedachten heeft zij in dien tijd al niet gehad! Als het later is, dan volg ik u naar het hospitaal, dan zie ik u daar steeds onledig, dan zie ik dat er geen enkel oogenblik van den dag voorbijsnelt zonder dat gij het niet door een of ander liefdewerk benut hebt. Welk een oogst verzamelt gij u niet voor den Hemel en welk een onschatbaren vrede smaakt uw hart toch niet! Ja, Valentine, gij hebt het beste deel verkozen; sedert ik de wereld beter heb leeren kennen, besef ik zulks ten volle, maar allen zijn niet tot die goddelijke, tot die hemelsche roeping verkoren. Uwe armen maken het goed met uitzondering van de oude Martina die weldra het koningrijk der armen zal binnengaan; zij spreekt dikwijls over u, zij bewaart zorgvuldig het christusbeeld dat gij haar geschonken hebt en zij verzoekt mij haar uit die boeken voor te lezen, waaruit gij haar altijd voorlaast. Alle zaterdagen breng ik na afloop der H. Mis een ruiker naar het graf van onzen dierbaren vader, en, laatstleden zaterdag was ik zeer ontroerd, toen het kruis met een | |
[pagina 88]
| |
krans van immortellen gesierd was, in welks midden men lezen kan: Aan den redder van mijn kind! Zooals de graftenmaker mij gezegd heeft, heeft eene boerin uit de omstreken van Montrichard dien krans gebracht; zij had een aanvallig jongetje bij zich, dat zij op den grafzerk luid op een Onze Vader liet bidden. Toen heeft zijne moeder hem gezegd: Dat is voor dien goeden heer, Jantje, die u uit het water gered heeft; en het kind heeft het kruis gekust. Ik weende, zuster, maar het waren hartverkwikkende tranen en ik twijfel er niet in het minst aan of ook gij zult aan dien eenvoudigen krans groote waarde hechten. Die krans stelt mij de kroon voor welke onze onvergeetbare vader van God ontvangen heeft, want onze Heer heeft immers gezegd dat er geen verhevener offer kan gebracht, dat er geen edeler daad kan verricht worden, dan zijn leven voor zijn evenmensch ten beste te geven. Terwijl ik u schrijf ben ik afgetrokken geworden, maar thans bestormen mij wederom treurige gedachten; ik zal dan Roche-Corbon moeten vaarwel zeggen, alsmede het graf waarin het stoffelijk overschot van onzen teêrgeliefden vader rust, alsook die armen die ons van af onze kinderjaren kennen... Bid voor mij, want ik voel behoefte aan uw gebed. Vaarwel, beste Valentine, ik omhels u duizendmaal, vergeet mij niet, dierbare zuster. Vaarwel. ‘Germaine’.
Mevrouw Darboys, aan wie Germaine haar brief te ezen gaf, doorlas hem en zeide met een zucht: | |
[pagina 89]
| |
Het spijt mij werkelijk Richardière te moeten vaarwel zeggen, maar wij kunnen Angela, die nog zoo jeugdig is en nog zoo weinig ondervinding heeft van het leven, niet aan haar zelve overlaten?... Ik vertrouw Germaine dat u zulks een voldoende grond tot zulk een besluit zal wezen. Het leven is een lang vaarwel. Honderden malen is zulks reeds gezegd en Germaine ondervond het na vele anderen, die er de treurige ervaring van opgedaan hebben. Naarmate men meer op de levensbaan vordert, verlaten ons onze reisgenooten en slaan zonder spreken het geheimzinnige voetpad in, dat naar andere oorden leidt; men ziet niet meer dezelfde landschappen, men verlaat, en vooral heden ten dage, het oord waar men zoo gaarne woonde en men zegt niet alleen aan het geluk maar zelfs aan zijne herinneringen vaarwel. Germaine's hart werd door droefheid overstelpt; toen zij die dierbare woning verliet om er niet meer in weder te keeren, alsmede die heerlijke wandeldreven waarin zij Valentine's slanke gestalte nog meende te zien ronddolen; het kwam haar voor dat zij die kerk nog zag, waarin beiden hare eerste H. Communie gedaan hadden en in welker schaduw haars vaders stoffelijk omhulsel rustte. Zij dacht die boomen nog te zien en dien grond waaraan voor haar tal van herinneringen verbonden waren. Ook dacht zij aan die goede vrienden en kennissen uit het dorp, met wie zij zulk een aangenaam verkeer had gehad en aan de armen aan wie zij zoo bijzonder gehecht was. En de lange keten der gewoonten was op eenmaal verbroken... en waar en wanneer zou hij wederom aaneengeschakeld worden? En hoe- | |
[pagina 90]
| |
veel kleine en pijnlijke offers lagen er niet in dat groote offer besloten? Mevrouw Darboys had, om Angela genoegen te geven, alle huisraad verkocht dat haar niet meer in den heerschenden smaak scheen te vallen, en zoo doende ging het eene meubelstuk na het andere heen en aan deze waren toch herinneringen harer kinderjaren verbonden! Van hunne gewone plaats genomen en in het volle daglicht gesteld, schenen zij oud en leelijk, maar toch betreurde zij ze en geen enkele pendule van bronze d'art (kunstbrons), niet een enkel rozenhouten meubelstuk of uitgewerkte eikenhouten tafel, niet een enkel behangsel van Aubusson, kon in haar oog opwegen tegen de in marmer gevatte koperen pendule, tegen de tafel welke een familiestuk was, tegen den mahoniehouten lessenaar van haar papa en tegen de eenigszins stijve, ouderwetsche stoelen, waar zij met hare zuster, toen zij nog kinderen waren, opklouterden. Zij behield eenige der meubelen, welke in haar oog het kostbaarste waren, voor zich, om ze in hare kamer te gebruiken; het overige gedeelte van het huis werd naar den nieuwsten smaak ingericht, om Angela te behagen, die in den herfst van eene lange reis in het Zuiden van Europa terug kwam en er zich toen in vestigde. Mevrouw Darboys heette ze allerhartelijkst welkom. Zij had door de afwezigheid van haar lieveling veel geleden; eene briefwisseling, altijd iets onvolledig en nog onvollediger als Angela de pen moest voeren had haar slechts weinig troost aangebracht; zij telde de dagen welke Angela nog van haar scheidden en toen zij ze wederzag, toen zij ze omarmde gaf zich haar moederlijk | |
[pagina 91]
| |
liefdegevoel in tranen, zoenen en snikken lucht. Angela verkeerde in eene aangename stemming, zoo aangenaam als de stand welke God haar in de samenleving geschonken had. Zij keerde van eene pleizierreis terug, haar echtgenoot beminde haar en voldeed al hare wenschen, zij kwam in eene prachtige, sierlijke woning, waar al hare verlangens schenen voorkomen te worden; de winter zou haar het eene feest na het andere doen bijwonen, waarin zij, jeugdig en schoon als zij was, als de gevierde zoude verschijnen; in hare woning zouden de fijnste geschenken van haren bruidskorfaller bewondering wekken; er bleef niets te wenschen over. De jonggehuwde was minzaam tegen hare mama, lieftallig tegen Germaine en hartelijk tegen mevrouw d'Emmerijn. Leopold scheen zeer gelukkig te zijn dat hij zijne eigene en pas aangehuwde familie terugzag; het was hem een genoegen weder te huis te zijn, en zijne gewone werkzaamheden te hervatten; wellicht was die arbeid, waren die studiën het eenige wat hem in zijn huwelijksreis ontbrak en waaraan hij zelfs nog behoefte gevoelde toen hij reeds den invloed dier gezegende ster ondervond die slechts eens schittert. Onder dien eersten indruk deed Germaine zich zelve verwijten; zij dacht dat eene voorbarige vrees welke uit een minder vriendschappelijk gevoel tegen hare zuster ontstaan was, haar misleid had en dat de nu door haar te leiden levenswijze aangenamer en gemakkelijker zou wezen dan zij zich had voorgesteld. Zij gaf zich aan die hoop over en poogde zich in de woning harer zuster eenige gewoonten eigen te | |
[pagina 92]
| |
maken, zooals men zich aan het leven onder eene tent poogt te gewennen als men weet dat zij voor geruimen tijd opgeslagen is. Maar nadat er een paar maanden sedert de terugkomst van Angela verstreken waren, merkte zij dagelijks op dat er een algeheele ommekeer in de stemming van mevrouw Darboys was gekomen. Tot dan toe had zij een minzaam, zich zelf gelijkblijvend en opgeruimd karakter gehad wat aan het gedrag van Germaine kon toegeschreven worden; vroeger, als Angelia maar bij haar was, zou zij de geheele wereld getrotseerd hebben en geene rampen, hoe groot ook, zouden haar de haar eigene vrolijkheid ontnomen hebben; er was niet de minste leemte in haar hart; het vroeg niets beters. Thans was zij droevig, gedrukt en dikwerf scheen het dat zij lang gewaakt of geweend had en nogtans was Angelia bij haar; een treurig stilzwijgen had de geestdrift vervangen waarmede zij steeds de wijze kenbaar maakte hoe zij den dag wilde doorbrengen en waarop zij het stadsnieuws of hetgeen zij in de morgenbladen gelezen had mededeelde. Somtijds gebeurde het zelfs dat zij Angela een bitsch antwoord gaf, dat zij niet van haar gewoon was en dat zij ook niet geduldig verdroeg. Het was soms eene nietsbeteekenende zaak, een bagatel, zoo als elke dag er eene menigte met zich brengt en die onopgemerkt blijven tusschen personen die elkander beminnen doch menigwerf tot voorwendsel van twist gebruikt worden tusschen in onmin verkeerende gezinnen. - Denkt gij van avond uit te gaan Angela? - Dat weet ik nog niet mama... daar is nog niets van bepaald. | |
[pagina 93]
| |
- O ik begrijp het wel, gij wilt mij uw doen en laten niet zeggen; ik behoef niet meer te weten wat gij van plan zijt.... dat is ook billijk! Wat heeft men zich ook om eene moeder te bekreunen? - Mijn Hemel, mama, wat scheelt u dan toch? Ik heb geheimen voor u! Gij wordt niet meer met wat er gebeurt op de hoogte gehouden! Maar zoo iets mag men gerust plagerij noemen als men het al niet erger betitelen wil. - Maar Angela! - Welnu! ik moet u zeggen dat me dat erg verveelt.... ik behoef me niet meer als een kind te laten behandelen.... dat zou Leopold ook zeggen.... hij denkt er juist over als ik.... Dat laatste woord stortte gif in het hart van mevrouw Darboys. Zij was jaloersch, onbeschrijfelijk jaloersch, en deze gesteltenis ondermijde hare gezondheid, dag en nacht knaagde de worm der jaloerschheid aan haar hart, om kort te gaan, zij benijdde de genegenheid welke hare dochter Leopold toedroeg. Met vreugde had zij haar ten huwelijk gegeven en thans zou zij haar hebben willen terugnemen. Zij verlangde Angela terug die haar niet meer toebehoorde en die aan een ander blijken van genegenheid gaf, waarop zij aanspraak meende te mogen maken. Angela beminde Leopold omdat deze haar bedierf, vertroetelde en zij was zeer minzaam jegens hem, wat hare mama ondragelijk kwelde. Nooit had de lauwe genegenheid, welke mevrouw Darboys voor twintig jaren verknochtheid en opofferingen terugontving, die be- | |
[pagina 94]
| |
stendige minzaamheid jegens den echtgenoot geëvenaard en mevrouw Darboys kon dat maar niet verdragen. Zij voelde hoe laakbaar en belachelijk haar moederlijke naijver was, zij verborg die, doch hierdoor verborg zij eene slang die haar vreeselijk folterde zonder dat zij er zich over durfde beklagen. Haar inborst werd norsch, hare opgeruimdheid werd door tranen versmoord, welke zij in het geheim vergoot, zij werd onvriendelijk in hare manieren, zij bekeef Angela op barsche wijze en gaf aan de door Leopold gebezigde uitdrukkingen een ongunstigen uitleg en Germaine werd zelfs op nog onaangenamer wijze behandeld dan vroeger. Angela had ongelukkiglijk het geduld niet in pacht en zij antwoordde hare mama zoo bits als men nog maar te nauwernood verwachten kon van iemand die men vroeger te gemeenzaam, te toegevend behandeld en als het ware vergood had. Mevrouw Darboys zweeg, hetgeen bij haar zooveel beteekende als dat zij zich voor overwonnen hield; zij weudde zelfs op schuwe wijze pogingen aan om eene genegenheid te herwinnen zonder welke haar het leven ondragelijk was; zij volgde hare dochter overal, zij sprak haar minzaam, lieftallig toe; zij vleide haar over haar toilet, onderwierp zich aan hare grillen als meesteres des huizes, en was niet tevreden voor en aleer Angela haar weder vriendelijk aangezien of toegesproken had; maar die tevredenheid was niet lang van duur; één woord der jonge echtgenoote aan haar man was somtijds voldoende om een nieuwen storm te verwekken, dien mevrouw Darboys dan weder bezwoer door duizenderlei toegevendheden en door alles in te willigen. | |
[pagina 95]
| |
Die twistredenen oefenden een nadeeligen invloed op dat gezin uit, dat anders een zoo kalm en gelukkig leven had kunnen leiden. Leopold die wellicht de oorzaak der stemming van zijne schoonmama geraden had, wikte en woog in haar bijzijn zijne woorden en was op zijne hoede om geen onderwerp aan te roeren, waardoor de jaloerschheid van mevrouw Darboys zou kunnen geprikkeld worden, en vooral vermeed hij om zich in hare tegenwoordigheid te vertrouwelijk opzichtens Angela te gedragen. Angela zweeg dikwerf, maar haar zwijgen was menigmaal niet van pruilerij vrij te pleiten; mevrouw Darboys, die bij afwisseling vroolijk of treurig gestemd was, naar gelang hare dochter zich minzaam of pruilachtig jegens haar gedragen had, was nooit op haar gemak; Germaine allen bleef bij dat alles voortdurend kalm. Daar zij reeds sinds jaren haar gevoel had moeten onderdrukken en haar lijden had moeten verkroppen, zoo vond zij in hare positie niets buitengewoon onaangenaams. Onder het ontbijt, het diner en souper verkeerde men in lastige omstandigheden. Meer dan eens werd er gedurende dien tijd geen enkel woord gesproken. Leopold zweeg dewijl dat het bespreken van eene of andere zaak stof zoude kunnen leveren tot twist, Angela daar zij ontevreden was, en hare mama doordien zij door eene treurige gedachte of een pijnlijk gevoel werd beheerscht; Germaine nu knoopte evenmin met iemand hunner een gesprek aan daar zij niets mede te deelen had. Het gebeurde toch soms wel eens dat zij wellevendheidshalve pogingen in het werk stelde om dat ongenoegelijk stilzwijgen te verbreken door een gesprek | |
[pagina 96]
| |
aan te knoopen; dan opende zij gemeenlijk tegen den vijand der gezelligheid het vuur door opmerkingen over de al of niet gunstige gesteldheid van het weer, een probaat middel, voor menschen die niet op hun gemak zijn; zij begon ook wel eens met een ontvangen bezoek mede te deelen of iets uit een boek, dat zij gelezen had, te verhalen; Leopold alleen vatte alsdan den handschoen op en knoopte een vriendschappelijk gesprek met Germaine aan. Als zij zich zoodoende bezig hielden pruilde Angela voort en verdiepte mevrouw Darboys zich in droevige gedachten. Spoedig begon Leopold zelf het stilzwijgen af te breken door een gesprek met zijne schoonzuster aan te knoopen. Hij ontdekte dat haar geest ongemeen ontwikkeld was, dat zij hem met degelijke lezingen had gevoed; zij stelde in dat opzicht Angela geheel en al in de schaduw en Leopold onderhield zich gaarne met haar. Zijn lievelingsonderwerp was letterkunde en Germaine, die op dat gebied door hare degelijke studiën en lectuur op Richardière geheel te huis geraakt was, wist hem genoeg stof te leveren om het gesprek in gang te houden. Op zekeren dag spraken zij over de duitsche schrijvers, Leopold prees Klopstock en zij gaf de voorkeur aan Stolberg; hij sprak over de Messias en roemde het schoone dat overal in dat meesterstuk doorstraalde en zij weidde uit over den grooten duitschen bekeerling; beiden zetten hun gesprek met warmte voort en merkten het misnoegde gelaat van Angela niet en evenmin de treurige gemoedsaandoeningen waaraan mevrouw Darboys ter prooi scheen te zijn. | |
[pagina 97]
| |
- Welnu Germaine, ik zal u iets uit de Messias voorlezen, zeide Leopold terwijl hij van tafel opstond, en ik zal u ten minste noodzaken te bekennen dat Klopstock een groot genie is. Des anderendaags was mevrouw Darboys alleen met Germaine die zich met borduren onledig hield en zij zeide haar op eens, op niet zeer vriendelijke wijze: - Germaine, ik moet u eene opmerking maken. - Zeg op, mama! - Ik verzoek dat ge u niet zoo druk meer in een gesprek wikkelt, als ge dat sedert een paar dagen gedaan hebt; het past niet dat een meisje zoo geleerd als een professor wil wezen en voelt ge dan ook niet dat die afzonderlijke gesprekken met Leopold Angela kunnen hinderen? - Afzonderlijke gesprekken, mama! maar ik spreek Leopold nooit dan aan tafel, wanneer wij allen bij een zijn! - Dat komt er niet op aan, ik blijf bij hetgeen ik gezegd heb. - Ik moet u zeggen, mama, dat ik meen die opmerking niet verdiend te hebben. Meer zeide Germaine niet; zij onderdrukte haar hevige gemoedsaandoening, welke zich een uitweg poogde te banen; nooit had eene onrechtvaardigheid haar meer gehinderd en zoodanig haar kiesch en fier gemoed gekwetst. Mevrouw Darboys scheen zelf over het door haar gesprokene verlegen te zijn en ging heen en Germaine gaf, daar zij thans alleen was, den vrijen loop aan hare tranen. Zij voelde behoefte hare smart aan den gekruisten Heiland op te dragen en eerst | |
[pagina 98]
| |
toen zij Gode haar leed geklaagd had, zooals men zijne klachten aan een vader doet, werd zij wederom kalm, maar vanaf dat oogenblik wenschte zij dat huis te verlaten, waar hare zuiverste bedoelingen verkeerd uitgelegd werden, en waar, ofschoon zij aan degenen die met haar woonden de heilige, dierbare namen van broeder, zuster en moeder moest geven, zij noch bescherming, noch vriendschap ondervond. Mevrouw Darboys had Angela de gemelde opmerking gemaakt ter wille harer gunstelinge; tot dien prijs had zij hare positie iets minder onaangenaam gemaakt, want Angela bepaalde zich toen gedurende eenige dagen tot pruilen en zwijgen. Daar Germaine zich voor gewaarschuwd hield vermeed zij om met Leopold te spreken schoon deze haar menige gelegenheid aanbood om een gesprek met hem aan te knoopen. Dewijl zij nu van die gelegenheden niet profiteerde, staakte Leopold alle verdere pogingen en zeide: Mijne schoonzuster zou een heel gezellig meisje wezen als zij wilde, maar zij is zoo veranderlijk als het haantje van den kerktoren. |
|