De drie zusters
(1870)–August Snieders– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
vrouw Honorine, op een ernstiger toon dan zij gewoon was, toen zij op een morgen bij hare nicht kwam. - Wat verlangt ge, tante? - Kan niemand ons hier hooren? - Niemand, mama is met Angela in den tuin. - Goed zoo! Nu moet ge me eens vrijmoedig zeggen, of gij iets weet van het verzoek dat mevrouw Darboys aan mijn broer gedaan heeft? - Daar weet ik niets van, tante. - O, dat dacht ik ook wel! Laat ons van voren af aan eens beginnen, zooals men dat gewoonlijk zegt. Ge weet, Germaine, dat mijn broêr Felix nog al een aardig fortuintje bezit, hetgeen hij voor u en uwe zusters, de eenige kinderen der familie, bestemd heeft. Als ik, die ouder ben dan hij, hem bij ongeluk mocht overleven, dan zou ik niets noodig hebben, mijn klein inkomen zou alsdan voldoende en zelfs meer dan toereikend voor mijn onderhoud zijn. Dat was altemaal zoo geregeld en dikwijls had hij uw papa daarover gesproken. Welnu! weet ge wat mevrouw Darboys gedaan heeft? - Neen, tante... Vertel het mij dan, want ge jaagt me vrees aan. - Zij is naar mijn broêr gegaan en heeft hem, na hem met honigzoete woordjes voorbereid te hebben, overgehaald om, van nu af, bij contract, aan Angela het grootste deel zijner goederen te vermaken; en onder voorwendsel, dat Valentine religieus is en Germaine niet huwen zal, heeft zij u, Germaine, uw wettig erfdeel pogen te ontrooven. | |
[pagina 78]
| |
Germaine was een van nature edelmoedig wezen, het geld was bij haar geene hoofdzaak maar eene bijzaak, doch op dit oogenblik werd zij toch door deze woordenkwestie geheel ontsteld. Uwe mama heeft u uw wettig erfdeel willen ontrooren, dat klonk onaangenaam in hare ooren, dat wekte tal van herinneringen op; het bevoorrechten waardoor zij in hare kinderjaren zoo menigwerf had geleden en dat haar de eerste tranen had doen storten, het verlaten van het ouderlijke huis door Valentine, de jaren waarin zij kind en vervolgens jonge dochter was, welke voor haar treurig en zonder genot waren voorbij gegaan in het bijzijn eener moeder die haar niet die genegenheid toedroeg waarop zij aanspraak maken kon, tal van kleine voorvallen uit het dagelijksche leven, welke allen een smartelijken indruk achtergelaten hadden, hare toekomst waarover niemand zich bekommerd had, de baatzuchtige plannen welke men ten haren koste smeedde, zonder haar zelfs ergens in gekend te hebben, dat alles ontstelde haar en zij werd door zulk een onaangenaam gevoel gekweld, als haar hart nog nooit ontwaard had. - Wat zegt ge daarvan? zeide jufvrouw Honorine, wordt ge thans nog niet over zooveel onrecht verontwaardigd? - Dat is slecht! riep Germaine met een beklemd gemoed terwijl zij in tranen losbrak. Als papa nog eens leefde. - Dan zou dat niet gebeuren, doch maak u niet ongerust, die vlieger zal toch niet opgaan: ik zal mijn broer daarover de les eens oplezen, hij luistert naar mij, als ik wil! | |
[pagina 79]
| |
- Hebben mevrouw d'Emmerijn en haar zoon die vergrooting van den bruidschat mijner zuster verlangd? - In het geheel niet, van dien toeleg weten ze in het geheel niets; uwe mama heeft voor hare handeling geene andere drijfveer dan den welstand van hare lieveling nog te vermeerderen en Angela nog onafhankelijker en nog rijker te maken. Alles voor haar, dat is hare leus. Germaine wilde spreken, maar hield zich in; de gelukkige gewoonte van den eerbied drukte een zegel op hare lippen. Jufvrouw Honorine hield eene uitvoerige rede over het bevoorrechten en het onbillijk behandelen; toen het tijd begon te worden ging zij, na Germaine omhelsd te hebben, heen. Germaine bracht den dag verder zeer onaangenaam door; toen zij hare mama zag werd zij pijnlijk aangedaan, ook antwoordde zij niet op de scherts van Angela die tijden had dat zij ongemeen vroolijk en bekoorlijk was; na den middag verontschuldigde zij zich om met haar een bezoek te gaan afleggen; toen zij vertrokken waren, ging zij alleen naar de kerk, welke gemeenlijk het toevluchtsoord voor gewonde zielen is. Niemand was in de kerk aanwezig; de ondergaande zon, die door de wagenwijd openstaande deur binnenstraalde verguldde het tabernakel en bezielde als het ware met haar koesterenden lichtstroom de engelen, die in eene aanbiddende houding aan weêrskanten van het altaar geknield zaten; een lichte wierookgeur bewees dat het lof pas uit was en het scheen haar dat de laatste trillingen van het orgel welluidend onder het schoone kerkgewelf wegstierven. Germaine voelde dat haar ge- | |
[pagina 80]
| |
moed kalmer werd in dat heiligdom; zij knielde neder, bleef in overweging verdiept en bad daarna geruimen tijd. In dat plechtstatig uur herinnerde zij zich haar geheele leven. Toen zij uit de kerk kwam sloeg zij het tusschen de met graszoden bedekte graven der landlieden gebaande voetpad in, hetwelk ook naar het graf haars vaders leidde. De armen van het wit marmer kruis waren met talrijke bloemkransen gesierd; twee treurwilgen overschaduwden met hun melancholisch gebladerte den grafzerk, welke door prachtige bloemen omringd was, waarvoor Germaine steeds zorg droeg. Zij leunde met haar hoofd tegen het kruis en zeide nauw hoorbaar. - Vader, wat raadt gij mij?... die uw leven voor een kind ten offer hebt gebracht, kunt gij mij raden eene som gelds aan mijne zuster te betwisten? O neen, niet waar? gij roept mij immers van uit het graf toe. Beter is het te geven dan te ontvangen... om uwentwille zal ik het doen vader en tevens om God te behagen die mij die goede gedachte in het hart gestuurd heeft. Zij stond op en bleet nog lang in hare overwegingen verdiept. Een aangename vrede volgde in hare ziel de ontroering op aan welke zij ter prooi was geweest, doch die tot dan toe nog geen toorn of verbittering in haar gemoed had te weeg gebracht. Zij plukte op het graf eene zonnebloem en zeide tot zich zelve. - Ik zal ze als aandenken van dezen dag bewaren; zij zal mij toeroepen steeds te beminnen en in spijt van alles te beminnen. Bij het kasteel en de laan welke er naar toe leidde, | |
[pagina 81]
| |
ontmoette Germaine haar oom Felix, die aan het wandelen was tot dat zijne nichten huiswaarts zouden keeren. Zij ging naar hem toe, nam hem onder den arm en zeide hem: - Beste oom, mama heeft een klein verzoek tot u gericht; zult gij het mij niet euvel duiden als ik mijne bede bij de hare voeg. - Wat bedoelt gij daarmede, Germaine? antwoordde de oude heer verbaasd. - Angela zal weldra in den echt treden, zij doet eene schitterende partij, en komt in een stand, die haar wellicht eenmaal tot groote uitgaven nopen zal; en daartoe behoort geld... niet waar oom? Wijl ge ons nu wel als uwe erfgenamen gelieft te beschouwen, bevoordeel onze zuster daar dan bij; Valentine en mij zal zulks aangenaam wezen. Oom Felix zette zijn bril wat rechter op zijn neus en zag Germaine strak aan. - Is het u ernst, hetgeen ge mij daar zegt? - Bepaald, oom. - Gij verkiest dus niet in den echt te treden? - Dat zeg ik niet, maar ik ben met een bescheiden deel tevreden. - Gij hebt dus geene gehechtheid voor het geld? - Dat geloof ik niet, oom; mijns inziens, dient het geld slechts om zijn evenmensch gelukkig te maken. De grijsaard staarde de laan in met mijmerenden blik. - Het zal derhalve uwe goedkeuring wegdragen niet waar, dat ik, bij contract, aan Angela eene grootere som vermaak dan aan u? - Dat zal mij ongemeen aangenaan wezen, oom. | |
[pagina 82]
| |
Zij sprak de waarheid; want al het genoegen dat eene edelmoedige, onbaatzuchtige daad en eene edele overwinning op zich zelven schenken kan, smaakte zij thans. Het zou haar niet de geringste moeite hebben gekost wegens het voorval alles in rep en roer te brengen. - Als ik zulks deed zoudt gij dan uw ouden oom nimmer laken? - Nimmer; ik zou er hem voor bedanken en dagelijks Gods zegen over hem afsmeken. - Waarom doet gij mij die vraag? Kom aan, Germaine, biecht eens op! - Om mama en Angela een bewijs te leveren dat ik ze bemin. - Hij keerde zich met vochtig oog tot haar en zeide. - Gij hebt edel gehandeld, Germaine; gij ziet de zaken dezer wereld van haar waar standpunt, gij schat het geld naar hetgeen het waard is. Ik zal uw verzoek inwilligen. Zij kuste hem met zulk eene ongeveinsde vreugde de hand dat hij er op nieuw door ontroerd werd. - Ik zal in deze zaak den middelweg volgen, zeide hij; ik zal het zoo schikken dat uw verlangen zal bevredigd worden, zonder dat evenwel uwe mama ten volle haar verzoek zal voldaan zien. Ook Valentine moet geld hebben, om hare geestelijke goede werken nog met stoffelijke te kunnen vermeerderen en draag gij, Germaine, uwe mama steeds dezelfde liefde toe; later zal zij er behoefte aan hebben, en denk ook somtijds aan mij, Germaine... heden avond hebt gij mij zulke eene zalige aandoening laten smaken, dat ik er tien jaren jeugdiger door geworden ben. | |
[pagina 83]
| |
Hij omhelsde haar nogmaals terwijl hij haar nog hartelijker dank bracht; Leopold kwam terzelfder tijd aan den ingang der laan, zij groette hem en ging huiswaarts want zij voelde behoefte aan eenzaamheid na die soort van drama dat in haar hart gespeeld was. Des anderen daags 's morgens kwam jufvrouw Honorine terug, zij drukte de hand van Germaine en zeide haar. - Ik weet alles; wat ben je toch dwaas! mijn broêr heeft mij alles verteld en hij meent niet beter te kunnen handelen dan door u uw gang te laten gaan. - O tante, hij heeft toch gelijk! ik gevoel mij zoo gelukkig sedert gisteren. - Dan gaat ieder hier alles naar wensch; allen zijn gelukkig, opgeruimd door vreugde vervoerd, behalve uwe tante. Tot weerziens, Germaine! Germaine slaagde er in hare tante tot bedaren te brengen; maar jufvrouw Honorine zeide bij herhaling: - 't Is eene dwaze edelmoedigheid, waarvoor niemand u dank zal weten, meisje. Maar Germaine's hart werd door de bron van vrede gelaafd en begeerde de loftuitingen van hare medemenschen niet. Het was haar voldoende dat hare mama dit offer eens zou te weten komen en dat zij uit dien hoofde hare andere dochters er te meer om zegenen zoude. Wat Angela betreft, Germaine verwachtte er niets van en zij verlangde in geenen deele dat hare zuster van hare zelfopofferende daad kennis zou dragen, die zij toch niet naar waarde zou hebben kunnen schatten. Zij sprak nergens over en wachtte in kalme stemming den dag af, waarop het contract zou geteekend worden. | |
[pagina 84]
| |
Beide familiën waren bij elkander gekomen: de notaris las, ingevolge de wet, het contract aan beide verloofden voor, waarop zij echter niet veel acht sloegen, Angela, omdat zij het niet begreep en Leopold, omdat hij te veel zijne aandacht op Angela vestigde. Maar bij de vermelding van het voordeel door oom Felix aan Angela verstrekt, luisterden beide moeders met gespannen aandacht. Mevrouw Darboys kleurde en scheen niet ontevreden; mevrouw d'Emmerijn kreeg insgelijks eene kleur, trok hare wenkbrauwen zamen en gaf ondubbelzinnige blijken van ontevredenheid; Germaine bleef alleen kalm en tevreden Toen de akte tot den laatsten regel gelezen was en allen geteekend hadden, knoopte mevrouw d'Emmerijn een gesprek met jufvrouw Honorine aan: zij spraken lang en, naar het scheen, vertrouwelijk; men hoorde Leopolds mama halfluid zeggen, met eene uitdrukking waarin onbeschrijfelijke spijt en genegenheid doorstraalden. - Zulk eene edelmoedige handelwijze heeft Germaine verricht, ik had dat eerder moeten weten. O, waarom, waarom... Meer zeide zij niet, maar jufvrouw Honorine had haar begrepen. |
|