| |
Hoofdstuk VI. De Toekomst.
Valentine verviel wederom in haar stilzwijgen alsof een pijnelijke bekentenis op hare lippen zweefde.
Spreek, smeek ik u, zeide Germaine.
- Ik durf niet.
- Durft gij niet, 't zal toch wel niets ernstigs zijn, zeker eene kleinigheid.
- Germaine wilde glimlachen terwijl zij die woorden sprak; doch zij voelde als bij instinct dat de hevige aandoening harer zuster slechts het uit- | |
| |
vloeisel eener ernstige beweegreden konde zijn. Het was voorzeker geen misslag, want daarvoor was Valentine's ziel te zuiver, bijgevolg moest het een ongeluk wezen.
- Zuster, zeide zij haar, kunt gij iets voor mij verbergen? En als een of ander lijden u drukt, heb ik dan geen recht het te deelen.
- Welnu, zeide Valentine, terwijl zij Germaine's hand in de hare hield, help mij dan, poog het te raden; want spreken durf ik niet.
- Dus moet het wel een groote ramp wezen die gij hebt mede te deelen. Helaas! sedert het overlijden van onzen dierbaren vader zijt gij mij dierbaarder geworden dan ooit, Valentine.
- Op dat oogenblik kwam er eene jeugdige novice voorbij, die men ter oorzake harer zwakke gezondheid uit wandelen had gezonden om de versterkende lucht der omstreken van Tours in te ademen. Valentine zag haar na.
- Zij had eene zuster, ook zij heeft haar verlaten, zeide zij eindelijk. Germaine werd doodsbleek en eene huivering beving haar.
- Dat is dus de oplossing van het geheim! riep zij uit. Gij wilt mij verlaten, Valentine! gij wilt dus religeuse worden!
- Valentine omhelsde haar met onuitsprekelijke teederheid.
- De droefheid welke gij daardoor zoudt ondervinden zou mij daarvan alleen kunnen terughouden..
- Wij moesten elkander nimmer verlaten. Herinnert gij u onze voormalige plannen?
| |
| |
Ik herinner ze mij nog heel goed, Germaine! Menigwerf heb ik ze zelf ten zeerste toegejuicht, maar dat waren slechts kinderdroomen. Ik heb wel gezien dat men niet kon leven zooals men wilde, zooals men wenschte. Veronderstel dat ik met u naar huis ga; al spoedig zou men ons willen uithuwelijken, en dan begint de scheiding toch reeds; uw echgenoot, want gij zult wel in den echt treden, zal u mede naar Tours, Orleans of Poitiers nemen. Ziedaar dan reeds eene verwijdering, een afstand van plaats, wij hebben alsdan een verschillende woning, andere gewoonten, andere betrekkingen... en dan is het met ons beider vereenigd leven uit. Kunt gij zulks ontkennen?
- Maar wij zouden zamen in het ouderlijke huis kunnen blijven?
- Oprecht gesproken, moet men dan niet zeggen dat zulks onmogelijk is., Germaine? Kunt gij er wel aan denken of het verlangen? Zooals gij weet, is daar het geluk niet te vinden en waar het geluk niet is, daar wil men niet wonen. Gij weet toch wel, dat wij, schoon gelukkig door elkanders tegenwoordigheid, evenwel duizenden kleine onaangenaamheden te verdragen zouden hebben, die op den duur ons verblijf bij mama ondragelijk zouden maken. Zie, ik heb er eens rijp over nagedacht en tot mij zelve gezegd: Eens zal ik Germaine toch moeten verlaten; de drang der omstandigheden wil het, laat ik dus aan God een offer van mijn goeden wil brengen en daar Hij mij roept, laat ik aan dien roep gehoor geven.
- Gij wilt religieuse worden!
Germaine omarmde haar al weenende.
| |
| |
- Mij verlaten! herhaalde zij, o zuster nooit, neen, neen, nooit had ik zoo iets gedacht.
- Ik zal u mijne redenen blootleggen, zeide Germaine met treurige standvastigheid die de vrucht van lange en ernstige overwegingen scheen te zijn. Toen onze dierbare vader nog in leven was is het bij mij van tijd tot tijd opgekomen om den geestelijken staat te omhelzen, maar ik heb destijds bij die gedachte niet lang verwijld; zijn zoo spoedige dood heeft mij het nietige der wereldsche vermaken en aardsche neigingen doen inzien; en bovendien heb ik meer dan ooit gevreesd voor het tijdstip, waarop wij voor goed ten onzent zouden wederkeeren. Het bijzijn van vader zou voldoende geweest zijn om veel verdriet te lenigen en vele onaangenaamheden te verlichten, maar hij is niet meer in ons midden, de goede God heeft hem tot zich geroepen en voortaan zullen wij alleen met mama en Angela zijn, en dat zal een eeuwigdurend getwist geven.
- O Valentine, ik reken volstrekt op geen twist tusschen ons, zoo als ge weet, houd ik van vrede.
- Het zal aan uw goed karakter te wijten zijn als er geen groote onaangenaamheden voorvallen, maar geloof mij, Germaine, ik ken mij zelve en de stand dien gij aanvaardt en waaruit gij nut zult weten te trekken, zou gevaarlijk voor den vrede van anderen worden en zou tevens den mijne storen. Ik ken mij zelve; ik laat mij gaarne recht wedervaren: ik heb een zeer prikkelbaar gestel dat door het geringste onrecht ten zeerste verbitterd wordt; ik kan beminnen maar haten zou ik insgelijks kunnen en wat zoude er, o | |
| |
God, eens van mij worden, indien ik dat kind zoude haten dat zoo door mama bevoorrecht wordt en misschien, mama zelve!... Die gedachte ontstelt mijne zinnen en evenwel gevoel en zie ik dat zulks niet mogelijk zou wezen. Doch ik vlucht den strijd alvorens overwonnen te zijn. Als ik in eene andere omgeving niet meer tusschen genegenheid of afkeer zal behoeven te worstelen, als ik door goede voorbeelden geleid en door een regel gesteund zal worden die reeds zoovele zielen naar den hemel heeft geleid, dan zal ik mij eenigszins op het goede kunnen toeleggen of ten minste het kwaad vermijden.
- Zijn dat uwe beweegredenen? zeide Germaine treurig; o als mama maar eens kon beseffen het verdriet dat zij ons aandoet!
- Beschuldig haar niet, denk aan hetgeen gij mij zelf zoo menigmaal gezegd hebt; laat ons geen oordeel over haar vellen. De vrees van niet voor haar te wezen wat ik voor haar moet zijn, heeft mijn besluit tot rijpheid gebracht, heeft er een ongemeen grooten invloed op uitgeoefend maar ook nog andere beweegredenen hebben het mij ingegeven. De wereld bemin ik niet, maar ik wenschte een verborgen en werkzaam leven te leiden, gaarne ga ik met arme menschen en met kinderen om. Weet gij nog wel, Germaine, dat toen wij onze eerste H. Communie zouden doen, ik aan de meisjes die de geiten en lammeren hoedden in de weide den catechismus ging leeren?
- Ja, dat heugt mij nog zeer goed en zelfs hebt ge toe in twee dagen tijds het kleed afgemaakt dat mama aan eene uwer leerlingen, de kleine Annette, gegeven heeft.
| |
| |
- Dat is waar; welnu zulk eene levenswijze bevalt mij, kinderen onderrichten en verzorgen is mijn leven, en daarom wil ik liefdezuster worden.
- Valentine had met eene haar ongewone kalmte gesproken; hare woorden waren niet de vrucht der vervoering van het oogenblik, zij waren het uitvloeisel van rijp nadenken, van een langen tweestrijd in het binnenste haars harten; en Germaine, die hare zuster kende, gaf alle hoop op om haar van plan te doen veranderen. Evenwel beproefde zij het; hare tranen die welsprekender waren dan hare woorden, bepleitten hare zaak en duizenden herinneringen uit de kinderjaren werden weenende herdacht; zij bracht de jaren harer vriendschap in herinnering die evenveel tijd besloegen als haar levensloop. Valentine luisterde al weenende naar Germaine maar zeide nogmaals:
- Het is beter dat ik er heen ga! dat zult gij later zelf moeten bekennen.... gij zult met mama en Angela in vrede leven, ik zou het niet kunnen en uw geheelen vrede verstoren; indien ik God gehoorzaam, indien ik het grootste offer breng, namelijk van niet meer met u te leven, Germaine, dan zal ons gezin gezegend zijn en.... over eenige jaren zult gij zeggen dat ik gelijk had.
- En weet mama iets van uw voornemen? vroeg Germaine eindelijk.
- Neen, maar ik zal het haar mededeelen als ik van Marmontier kom.
Vele dagen verliepen er alvorens Germaine zich aan de gedachte kon gewennen niet meer met hare zuster te leven; de toekomst kwam haar alstoen ongemeen | |
| |
duister voor, indien zij haar niet met Valentine kon deelen en als zij Valentine's handel en wandel naging, kon zij aan het werkelijke en verhevene van hare roeping niet meer twijfelen.
Uit nederigheid openbaarde zij haar slechts hare vrees van kwaad te doen, zij sprak volstrekt niet over hare hegeerte om het goede te verrichten, waardoor zij als verteerd werd; zij sprak niet over die behoefte aan toewijding en opoffering welke in hare ziel heerschte, over die liefde tot God welke haar ten spoorslag strekte om de schoonste en heldhaftigste deugden te beoefenen; maar hare zuster begreep dat Germaine zich gevoed had met deze woorden van den Zaligmaker: Al wat gij aan deze kleinen zult doen, zal ik beschouwen als aan Mij gedaan, en meende den Heiland niet genoeg in zijne liefde tot de armen te kunnen nastreven.
- Mijne zuster, zeide Valentine op zekeren keer tot Germaine, ik zou gelukkiger zijn, ik zou met een geruster hart vertrekken indien gij mij zeidet: Ik keur uw besluit goed! Nooit kunt gij mij een schooner woord laten hooren?
- Nog niet, zeide Germaine, laat mij den tijd om żulk een offer te brengen... O! als ik u kon vergezellen.
- Gij zijt niet tot den geestelijken staat geroepen: blijf bij mama, zij zal misschien eenmaal groote behoefte aan uwe diensten hebben... vervolgens zult gij in den echt treden, mij uwe kinderen brengen en ik zal ze beminnen.
Germaine zuchtte en herhaalde:
- Wij moesten elkander niet verlaten.
| |
| |
Toen mevrouw Darboys het besluit harer dochter vernam scheen zij verrast en zelfs ontsteld. Want de moeielijke weg der evangelische raden jaagt altijd vrees aan; toen maakte zij als eene voorzichtige moeder hare opwerpingen. Valentine luisterde met gelatenheid naar hare mama, antwoordde haar met eerbied, doch bleef desniettemin onwrikbaar bij haar besluit; zij stemde er in toe nog een jaar op Richardière te blijven, om nog eens rijp over alles na te denken en raad te plegen alvorens zich voor altijd te verbinden. Mevrouw Darboys had haar plicht vervuld, maar als men een blik in haar binnenste had kunnen werpen, zou men er wellicht een geheime vreugde in bemerkt hebben. Zij had reeds vroeger aan haren echtgenoot bekend, dat zij grooten prijs op de uiterlijke begaafdheden en schoonheid van Angela stelde; hare kinderlijke bevalligheid had voor altijd haar hart gewonnen; gaarne vergeleek zij haar met hare tweelingen, die minder in staat waren die moederlijke ijdelheid te streelen waarmede alle moeders van Eva af zijn behebt; die voorkeur was met de jaren toegenomen, door tegenspraak versterkt, en had haar meer en meer vervreemd van hare tweelingen die toch rechtens de eerste aanspraak op hare genegenheid hadden; ook ontwaarde zij niet zonder een geheim gevoel van vreugde de verandering die de tijd, zoo gunstig voor de jeugd, bij Valentine had teweeg gebracht. Het leelijke en kleine kind, het meisje waarop niemand acht sloeg, was eene schoone jonge dochter geworden; bij haar had die gedaanteverwisseling plaats gegrepen welke de lente te weeg brengt wanneer zij een onvruchtbaren en leelijken tak | |
| |
in een prachtvollen, sierlijken rozenstruik herschept; zij was groot geworden, haar slanke en bevallige lichaamsbouw droeg te gelijk nog het kenmerk van jeugdige kracht en bloeiende gezondheid, hare vroeger dof blonde haren waren nu met een goudgeelen weêrschijn gesierd, zij omgaven een breed en hoog voorhoofd, de zetel van oprechtheid en verstand. Hare oogen waren donker blauw en wierpen innemende blikken om zich heen, hare neus was licht gebogen, om haar goed geteekenden mond zweefde steeds een glimlach, oogen en mond waren als tolken van minzaamheid; haar roodkleurige gelaatstint die in heerlijke nuancen uitmuntte, voltooide op haar wezen de tweevoudige bekoorlijkheid welke uit de harmonie der kleuren en lijnen en de schoonheid van uitdrukking voortvloeit.
Angela zou dus hare zuster niet meer door hare schoonheid in de schaduw kunnen stellen, hare mama merkte zulks op en zij verheugde zich wellicht bij de gedachte dat Valentine hare jeugdige schoonheid onder den witten sluier en het ordekleed zoude gaan verbergen die zoovele groote namen, engelschoone gelaatstrekken verborgen hebben en waarin zich zoo menigeen hulde wie de schitterendste toekomst tegenlachte.
Germaine was minder gelukkig op het gebied der schoonheid; de jaren hadden weinig of geene verfraaiing bij haar te weeg gebracht; zij geleek op Valentine met uitzondering van de groote bevalligheid welke deze tooide. Zij had dezelfde haren zonder dat deze dien sierlijken, goudkleurigen weêrschijn gaven, dezelfde gelaatstrekken, zonder dat zij echter zoo fijn geteekend waren, | |
| |
dezelfde gelaatskleur zonder evenwel daarvan de uitmuntende fijnheid te bezitten; zij schitterde niet in het minst en zij zelf scheen pogingen aan te wenden om onopgemerkt te blijven.
De driften van haar hart waarmeê zij was geschapen, Bracht zij door wijs beleid voor immer aan het slapen, Met stem en uiterlijk, met zwijgen en gebaren, Wist zij de zedigheid altoos zeer juist te paren.
Lang kon zij onopgemerkt voorbij gegaan worden, maar, als men haar eens goed kende, dan vergat men haar niet meer.
|
|