| |
Hoofdstuk V. Rouw.
De vacantie-dagen vlogen even als alle andere menschelijke zaken met hun lief en leed, met hunne vreugde en hunne verveling voorbij.
Germaine en Valentine gingen weder naar Marmontier en niet zonder aangenaanm gevoel zagen zij dat vreedzame gesticht weêr dat hun wel geen groot geluk voorspeld had, maar waar zij toch ook geene teleurstelling ondervonden hadden. Te midden hare zoo dierbare familie vonden zij echter dat haar iets ontbrak: luide voor haar gevoelen uit te komen en elkander een woord in vertrouwen te kunnen toespreken; voor haar scheen hare mama dikwijls eene gedwongene | |
| |
houding aan te nemen en haar papa toonde zich dikwerf kommervol en gaf wel eens teekenen van afkeuring; elk oogenblik konden zij vreezen, tusschen twee haar dierbare wegens een dier bittere en droevige twisten te ontsteken, welke steeds een blijvenden indruk maken en zij vreesden zoowel de hartstochtelijkheid van den eenen kant als de koelheid van den anderen kant. Met het oog daarop, kwam Marmontier haar als een rustig toevluchtsoord voor; daar herinnerden zij zich met genoegen de teederheid haar vaders en zagen hare moeder in het gunstigste daglicht. Angela kwam haar zelfs voor met hare kinderlijke bevalligheid getooid te zijn, de schaduwzijde van het familieleven geraakte door den afstand geheel op den achtergrond en de zachte regelmaat van het klooster deed de dagen andermaal voorbijgaan als het water, dat zonder in zijn stroom gestremd te worden, ongehinderd voortvloeit. Dit jaar en het volgende jaar gingen spoedig voorbij. De vacantie bracht haar weder in het vaderlijk huis terug; altijd kwamen zij er met vreugde naar toe; en zij merkten er hetzelfde lijden in op telkens in een hoogeren graad. Het bevoorrechten hare mama nam toe, de alleenheerschappij, het alvermogen van Angela groeide steeds aan en mijnheer Darboys scheen koeler tegen zijne vrouw en minder toegevend voor zijne jongere dochter en hartelijker en vertrouwelijker jegens zijne tweelingen te worden.
- Wij zullen op reis gaan, zeide hij haar, wij zullen de Pyreneën eens bezoeken; ik moet de baden gebruiken en zoodra gij niet meer op de kostschool zult wezen, zullen we de bergen overtrekken en eens een kijkje in Spanje nemen.
| |
| |
- Helaas! zeide Germaine en mama dan, wil hij ons dan van haar scheiden? Zal onze terugkomst dan verdeeldheid in de familie te weeg brengen. Is het dan onmogelijk dat zij ons alle drie evenzeer beminnen en dat wij hen alle drie even lief hebben.
De toekomst joeg haar vrees aan, zij had elken voorbijsnellenden dag in zijne vaart willen stuiten, die haar tot dien tijd van genoegen en vreugde terugvoerde, waarnaar hare gezellinnen zoozeer haakten. Zij duchtte hetgeen zij onder den sluier van den naastbijzijnden gezichteinder meende te zien; maar hoeveel meer grond om te beven bestaat er niet voor hetgeen men niet weet!
De winter, die in de omstreken van Tours niet zeer streng is, spoedde ten einde; Valentine en Germaine hadden hem zacht en kortstondig gevonden; de studiën werden voor haar hoe langer hoe aantrekkelijker, de arbeid viel haar niet zwaar; haar denkvermogen werd hoe langer hoe meer ontwikkeld en de dagen schenen te snel te verloopen, om dien dorst naar kennis, welke in elke les een prikkel vond, te lesschen. Zij waren thans in den bloei der jeugd; waarin de kindsheid voorbij is, het oordeel zich vormt, het geheugen zich verrijkt, het verstand zich alle wetenschappen poogt eigen te maken, alle talent tracht te verwerven even als de bij die den honig in alle bloemen zoekt, in dat oogenblik eindelijk waarin het hart het vuur begint te ontwaren dat het in zich besluit en dat het om zich verspreidt.
Dat is het schoonste tijdperk des levens, de lente | |
| |
van het jaar, het morgenrood van den dag; maar de lente heeft hare gure regenbuien, de dageraad zijne stormvlagen en de jeugd hare smarten.
Sedert eenige dagen schenen de zusters in onrust te verkeeren en dikwijls kwamen zij bij de hoogste kloosterramen bijeen als om den gezichteinder te raadplegen; een zonderling droevige tint lag er over het kloostergebouw verspreid en men begon elkander toe te fluisteren:
- De Loire begint aan den kant van Blois te wassen.
Een schrikwekkend woord, dat geene opheldering of omschrijving noodig had; en leerlingen en meesteressen volgden met angstigen blik den gezwollen stroom die zijne watermassa tot bijna over zijne boorden voortstuwde. Het klooster was niet bedreigd en niettemin was haar hart beducht bij het aanschouwen der niet te berekenen kracht der natuur. Germaine en Valentine beefden voor de afwezigen; zij begaven zich meermalen naar de kapel en stierden er hare gebeden; zij ontvingen ten laatste een brief van hare mama die haar berichtte dat alles te Richardière rustig was.
‘Maakt u niet over papa ongerust, beste meisjes, zoo vervolgde de brief, zijne betrekking heeft hem naar Montrichard geroepen, maar heden morgen heb ik een breedvoerigen brief van hem ontvangen, deze meldde dat hij in zeer gewenschten toestand verkeerde en dat de Loire begon te vallen. Angela omhelst u en zij verzoekt mij u te schrijven dat zij zeer goed hare catechis. mus kent en dat gij er haar uit kunt vragen wat gij | |
| |
verkiest. Ook hoop ik dat zij tot het doen harer eerste H. Communie zal worden toegelaten. Vaartwel, beste meisjes, uw vader zal u schrijven zoodra hij terug zal komen.’
Die brief nam de onrust weg die de tweelingen gekweld had; diegenen die zij beminden waren in veiligheid, de lucht kreeg een minder onrustbarend uitzicht en zij zetten hare gewone levenswijze voort. Drie dagen nadat zij dien brief ontvangen hadden riep men haar naar de spreekkamer. Het ongewone van uur en dag wekte hare bevreemding en terwijl zij naar de spreekkamer gingen, zeiden zij tot elkander:
- Wat zou dat zijn? Wie zou er naar ons vragen?
- Ik ben bang, zeide Germaine.
- Alles komt mij zoo vreemd voor en jaagt mij vrees aan! zeide Valentine.
Toen zij binnentraden, zagen zij de kamenier van mevrouw Darboys.
- O, meisjes, zeide deze, mevrouw, heeft mij gezonden om u mede naar huis te nemen. Mijnheer is zeer ziek, hij heeft naar u gevraagd... het rijtuig staat voor de deur, laat ons vertrekken.
Eene religieuse trad op hetzelfde oogenblik binnen en spoorde de meisjes aan tot spoed. Daar zij beefden en van schrik en verdriet als verpletterd waren, gehoorzaamden zij werktuigelijk, lieten zich een mantel omhangen en naar het rijtuig brengen. De kamenier steeg met haar in het rijtuig en antwoordde op hare vragen die onophoudelijk door tranen onderbroken werden:
- Mijnheer was zeer welvarende toen hij naar | |
| |
Montrichard vertrok, waar hij zich bij de andere ingenieurs voegde, maar het zal u niet onbekend zijn, mejufvrouwen dat de Cher insgelijks buiten hare oevers is getreden en veel onheil en rampen veroorzaakt heeft; mijnheer die te paard onderzoek deed is in zijnen tocht door het water gestuit, dat alles met zich voerde zooals korenschoven, huisraad en vee, kortom, alsof de geheele wereld verging. Mijnheer heeft eene wieg op het water zien drijven en gij kent zijn goed hart? Dadelijk is hij in het water gesprongen en met veel moeite is het hem gelukt een heel lief kindje, een wicht, van nog geen zes maanden oud, te redden; naar men zegt, was het een zoontje van een kleinen pachter. Mijnheer heeft het aan de zerg van goede menschen toevertrouwd, wier woning hooger gelegen was, en hij heeft zijne druipnatte kleederen aangehouden. Eergisteren avond is hij met eene zware koorts te huis gekomen en gevoelde eene hevige stikte in de zij; gisteren was hij erger, van daag...
Beide zusters weenden.
- O vader! zeide Germaine, welke zelfopofferende daad bekroont uw leven!
- Zal onze dierbare vader ons ontrukt worden, zuster! O hoe gaarne zou ik in zijne plaats van deze wereld scheiden.
Toen zij de kamer binnentraden, zagen zij iets dat haar jeugdig oog nog nooit aanschouwd had; de indrukwekkende plechtigheid die het sterven voorafgaat; ernstig maar tevens troostvol afsterven van den Christen voor wien de dood zijn prikkel verloren | |
| |
heeft. Hare moeder, die bij het bed lag nedergeknield, hield de kille hand van haren echtgenoot in de hare, besproeide ze met hare tranen en drukte er menigen kus op die van hare liefde en van hare droefheid getuigde en een herhaald vaarwel scheen te zijn; de pastoor der parochie, die den stervende de genademiddelen der H. Kerk had toegediend, stond aan het hoofdeinde der legerstede, terwijl hij zijn vriend met een godsdienstigen en weemoedigen blik aanstaarde; Angela zat sprakeloos en als verstomd in een hoek der kamer; de heer Darboys verkeerde te midden dier ontsteltenis en droefheid in eene onuitsprekelijk kalme gemoedsstemming; het lichaam worstelde nog slechts, want de geest zweefde reeds in die gewesten, waar een onverstoorbaar geluk heerscht.
- Beste echtgenoot, hier zijn onze kinderen, zeide mevrouw Darboys, terwijl zij zich over hem heên boog.
Hij scheen haar te begrijpen en een lichte glimlach speelde om zijne lippen.
- Meisjes, zeide hij met een nauw hoorbare stem, ik schenk u van ganscher harte mijn zegen.... alle drie... ik kan u nog onderscheiden... twee zie ik er, waar is Angela?
Hare mama ging haar halen en bracht haar aan de sponde van den stervende.
- Denkt aan uwe goede moeder, zeide hij zacht. Weent zoo niet... ik ben gelukkig... het kindje is gered.... Bemint toch uwe moeder.
Hij ging nog voort met spreken, maar zijne woorden werden onverstaanbaar. Hij spande zijne laatste krachten in om het kruisbeeld te omhelzen; gedurende zijn | |
| |
langen doodstrijd veranderde noch ongeduld noch smart iets aan de plechtige uitdrukking van zijn gelaat, waarvan gelukzaligheid, hemelsche vrede afstraalde.
Toen de avond zijn valen sluier over het aardrijk spreidde waren de drie zusters weezen en twee dagen daarna vergezelde een groote stoet het stoffelijk overschot van dien menschlievenden man die, om het groote gebod der Nieuwe Wet: Gij zull uwen evennaaste beminnen gelijk u zelven, na te komen, zijn leven ten offer had gebracht, naar de laatste rustplaats.
Uren, ja dagen gingen er voorbij vooraleer Germaine en Valentine haar verlies beseften. Zij moesten het dof en akelig galmend klokkengelui hooren, zij moesten binnen in het huis de lijkzangen vernemen, zij moesten de kamer binnentreden welke de teêrgeliefde vader voor immer verlaten had, om zich te overtuigen dat hij niet meer met haar was.
De groote droefheid harer moeder loste zich weldra in tranen en snikken op; de tranen van Augela waren die van een kind en daarom werden zij spoedig gedroogd; de smart der tweelingen was langduriger en grooter.
- Wij hebben alles verloren, zeiden zij, onzen vriend en onzen vader te gelijkertijd. Er snelt geen dag van ons leven voorbij die ons niet aan zijne genegenheid en bezorgdheid voor ons herinnert. En ook zullen wij zulke aangename brieven niet meer krijgen.
Zij wierpen een terugblik op haar leven en geen enkele dag deed er zich voor waaraan niet eene dierbare herinnering der vaderlijke teederheid verbonden was; haar eenige troost bestond in te zamen den dierbaren afgestorvene te beweenen.
| |
| |
Er werd besloten, en ook zij verlangden het, dat zij naar Marmontier zouden wederkeeren. Het klooster zou balsem leggen op hare wonde.
- Ik ben er niet toe over kunnen gaan, zeide hare mama niet zonder eenige aarzeling, Angela naar Marmontier te zenden; zij is van zulk een zwak gestel en heeft eene zoo nauwlettende oppassing noodig en ik oordeel dat het beter is ze bij mij te houden. Bovendien is zij er ook niet op gesteld.
- Dat is zoo mama.
- Welnu als dat dan zoo is, dan stem ik er in toe, zeide mevrouw met eene kwalijk verborgen vreugde: gij zult er uwe opvoeding voltooien en in dien tusschentijd zal ik alles betrekkelijk de successie regelen, hetgeen werkelijk eene treurige zaak is. Alvorens er twee jaren zullen verstreken zijn, zijn wij weder vereenigd.
Dat plan werd doorgezet; schoon de heer Darboys er geen genoegen meê zou genomen hebben, hadden er zijne dochters toch vrede meê, want zij meenden niet beter den wil haars vaders op te volgen dan door vrede in het gezin te bewaren, en in treurige doch gelaten stemming keerden zij weder naar het pensionaat du Sacré Coeur terug.
Die laatste studiejaren werden door haar ongemeen behartigd; doch de hoopvolle vreugde, haar leeftijd eigen, was uit haar hart geweken. Zij hadden het verdriet leeren kennen, dat een doodssluier over haar verleden had uitgestrekt en haar gezichteinder, haar toekomst bood tevens geen genoegelijk uitzicht aan: haar beste vriend en raadsman bestond niet meer, en | |
| |
een ander nam de eerste plaats in in het hart harer moeder. Vooral Valentine, die zoo vertrouwelijk en vroolijk van aard was, drukte de last van het geleden verlies bijzonder; dit ontging harer zuster niet, zij merkte haar stilzwijgen op, en maakte zich ongerust als zij haar soms bij een vriendelijk woord, bij een vertrouwelijk gesprek op eens in tranen zag losbarsten en meer dan eens bestormde zij haar met vragen. Lang liet zij alsdan op een antwoord wachten ofwel zeide eenvoudig.
- Wij lijden zooveel!
Maar op zekeren dag kon zij aan de onrust, de tranen, en teedere en angstvallige vragen van Germaine geen weêrstand meer bieden en zeide haar:
- Ja ik heb u iets in vertrouwen mede te deelen.
|
|