| |
Hoofdstuk IV. Eene kleine opoffering.
Het jaar spoedde voorbij want niets voert den tijd zoo snel voort als regelmaat. Hoe zou men de dagen kunnen opsommen wanneer zij elkander gelijken als korrels van den zandlooper. Tusschen de beide Angelussen, tusschen dien van den morgen en tusschen dien van den avondstond, tusschen dien, welke op het oogenblik klepte waarop de leeuwerik zich jubelend in de lucht verhief en dien welks zilverklank ter zelfder tijd weêrgalmde als het geblaat der huiswaarts keerende kudden, tusschen die teekenen van ontwaken en ter rust gaan, werden al de uren te Marmontier door een regelmatigen terugkeer van studiën en ontspanningen ingenomen; zij werden beurtelings door arbeid en gebed afgewisseld en verjoegen de verveling, die onafscheidbare gezellin van hen die een werkeloos en traag leven leiden. Dat ondervonden Germaine en Valentine; laatstgenoemde begon echter zoodra de lange zomerdagen aankwamen, volgens de gewoonte der pensionnairen, elken vervlogen dag op de kolommen van den almanak te teekenen en uit te rekenen hoevelen er haar nog van de vacantie scheidden; Augustus scheen haar toe geen einde te willen nemen en nooit had zij met zooveel vreugde de eerste teekenen opgemerkt die het | |
| |
herftsaisoen aankondigden. De gewenschte dag brak eindelijk aan; de leerlingen zeiden elkander vaarwel; aan haar die Marmontier voor goed verlieten zeide men echter een langer en hartelijker vaarwel; tegen haar klonk het:
- Wij zullen elkander wellicht in de eerste tien jaren niet terug zien.
Anderen wenschte men een vroolijk tot wederzien, want na verloop van eenige weken zou men wederom bij elkander wezen; de religieusen omhelsden, gaven aanbevelingen, ontvingen beloften en te midden van al die drukte zeide men aan Valentine en Germaine dat haar vader haar wachtte. Hij omhelsde ze op zijne gewone hartelijke wijze.
- En waar is mama? zeiden zij dadelijk.
- Zij wacht u met veel ongeduld, meisjes; maar zooals gij weet vermoeit haar het rijden en daarom is zij u niet mede komen halen. Op weg nu!
- O wat is het thans een prettige tijd! riep Valentine, terwijl zij luchtig in de cabriolet steeg.
De weg kwam haar aangenaam voor; bij eene draaiing van denzelven zagen zij de vuurbaak van Roche-Corbon en aan deszelfs voet het hun welbekende huis welks witheid sierlijk bij het de groen der omgeving afstak.
- Nu ben je 't huis, meisjes, zeide haar papa terwijl hij haar glimlachend aanzag. Hoort ge onzen ouden Castor niet, die zich inspant om te blaffen alsof hij u met feestmuziek wilde verwelkomen.
- Mijn hart klopt, zeide Germaine terwijl zij met haar hoofd op den schouder van mijnheer Darboys rustte. Hoe aangenaam is mij toch onze tehuiskomst!
- Wat ware het goed geweest dat wij het nooit verlaten hadden riep Valentine onbezonnen.
| |
| |
- Wel zusje als wij het ouderlijke huis niet verlaten hadden, dan zouden wij nu zoo tevreden niet geweest zijn.
Haar papa hoorde die woorden met een gevoel van droefheid aan, maar hij liet daar niets van doorschemeren en spoorde het paard aan dat eenige oogenblikken daarna als in zegepraal den voorhof van het kasteel de la Richardière opdraafde. Mevrouw Darboys wachtte vader en dochters op de stoep af; zij ontving haar op hartelijke wijze, want zij had hare tweelingen lief, schoon zij een ander meer beminde; zij bewaarde voor een derde de overmaat van het moederlijk liefdegevoel. Met genoegen zag zij de blijdschap der tweelingen, zij merkte met vreugde hare vorderingen in beschaving en kunde op; evenwel verrieden hare houding en oogen eene geheime gedachte en toen mijnheer Darboys nadat men een kwartier in het salon geweest was, zeide:
- Men moet het valies der meisjes naar boven brengen en ze van hare hoeden ontlasten, toen zeide zijne vrouw haastig.
- Gij zult in de roode kamer logeeren meisjes, zij is voor u in gereedheid gebracht.
- Hebben wij onze kamer niet meer? vroeg Valentine levendig.
- Neen... Angela is ziek geweest, de geneesheer heeft bevolen ze van kamer te doen veranderen... Zij heeft uwe voormalige kamer ik kan ze haar niet laten ontruimen, want zij is er te veel aan gehecht.
- Dat is heel goed, beste mama, zeide Germaine bedaard terwijl zij Valentine veelbeteekenend aanzag en met haar blik smeekte te zwijgen; welke kamer gij | |
| |
ons ook geeft mama overal zullen wij naar ons genoegen wezen.
Mijnheer Darboys had zich in eene ontevredene stemming verwijderd maar toen hij zijne dochters terug zag, verrastte haar tevreden uitzicht hem zeer. Desniettemin hadden zij een groot offer gebracht; zij waren sterk aan de fraaie kamer gehecht welke zij gedurende vijf jaren bewoond hadden, waaraan duizenden herinneringen van onderlinge vriendschap, gemeenschappelijke spelen en studiën verbonden waren; zij hadden steeds met genoegen uit hare raam op een grooten afstand de kristalheldere Loïre met hare geheimzinnige bochten kunnen volgen, meermalen hadden zij in de slaapzaal van Marmontier, te midden dier jeugdige meisjes die haar vreemd waren, aan hare kamer gedacht, aan dat geliefkoosde en vreedzame verblijf, waar zij altijd vereenigd leefden en die zij in volle eigendom bezaten. Thans was dat eigendom in andere handen overgegaan; Angela had nu het genot van het roerend en onroerend goed. Vroeger zoude Valentine zich daar zeer over geërgerd getoond en zoude Germaine wellicht eenige tranen gestort hebben, maar hunne rede was door godsdienstige onderwijzingen verlicht, hun karakter door eene zachte en wijze tucht gevormd en geen van beiden wenschte dat haar terugkeer in het ouderlijke huis aanleiding tot onaangenaamheden zoude geven.
Toen zij echter in de roode kamer kwamen zuchtte Valentine en zeide:
- Waar is nu ons heerlijk uitzicht gebleven; men ziet hier niets dan kuikens en duiven en dat is zoo | |
| |
fraai niet. Wat is Angela toch eene overweldigster. Kom aan, maken wij er ons maar niet moede over, zoolang men ons in dezelfde kamer logeert, dan moet het ons ook geene bekommering wekken, of er die kamer groen of rood uitziet. Ik gevoel mij altijd wel Valentine als gij maar bij mij zijt.
- En ik kan u insgelijks niet missen want indien mijn wijze Mentor mij zoo even niet aangekeken had, dan geloof ik dat mama over mij niet tevreden zou geweest zijn.
- Trachten wij die goede moeder genoegen te geven Valentine.
Zij werden in haar gesprek door Angela onderbroken, die als een stormwind binnen kwam geloopen, hare zusters om den hals vloog, ze toen van top tot teen bekeek en uitriep:
- Draagt gij zwarte kleêren? Foei! wat staat dat leelijk!
- Dat is de uniform. Over drie jaren zult gij die wel ook dragen.
- Ik wil mij niet met zulk eene leelijke jurk en groote pelerine kleeden.
- Dat zult ge eens zien!
- Neen dat zult gij zien.
- Toe, Angela, wees dan eens een beetje engelachtig, maak u niet boos, zeide Germaine terwijl zij haar over voorhoofd en haar streek.
- Ik zal mij niet boos maken, indien ge mij uw valies laat zien.
- Dat moogt gij zien, zeide Valentine, maar er s niets bezienswaardigs in zooals: de grammaire, de | |
| |
bijbelsche geschiedenis, ons borduurwerk, onze naalden een tal van andere dingen waarmede Angela toch niets te stellen wil hebben.
- Dat is mij om 't even.
Beide meisjes begonnen hun goed in de lade en in de kasten te leggen. Angela keek naar alles, raakte alles aan en onderzocht alles.
- Wat is dat, zeide zij, terwijl zij een violetkleurig lint nam.
- Dat is het lint en de medaille der heilige Engelen onze beschermsters. Kijk eens hoe schoon u dat zal staan.
Angela wierp het lint weg hetwelk Germaine al lachende om haren hals had gehangen.
- En dat? zeide zij terwijl zij op een nog al lijvig pakje wees, dat met veel zorg ingepakt en met koord omwonden was.
- Daar moogt ge niet aankomen, Angela.
- Dat is dus een geheim?
- Ja, beste, een groot geheim.
- O, ik zal het wel weten te ontdekken! ik zal het eerst aan mama vragen.
- Daar moet ge maar dadelijk werk van maken, zeide Valentine al lachende. Ook wij gaan naar haar toe.
En beide zusters brachten het pakket bij mevrouw Darboys wie zij iets influisterden.
Zij glimlachte en plaatste het geheimzinnig voorwerp op de hoogste plank eener kast. Angela werd met inhoud of strekking niet bekend gemaakt en ging pruilende en te leur gesteld heen.
't Was werkelijk een onschuldig geheim dat tusschen | |
| |
Germaine en Valentine opgemaakt was; des anderen daags, de eerste dag der vacantie, was tevens het naamfeest haars vaders, de feestdag van den H. Augustinus en zij hadden samen een werk verricht, waarbij, zoo als naar gewoonte, hand en hart hadden saâmgewerkt. Valentine had het fluweel voor den buvard geborduurd en Germaine had twee gezichten van Marmontier met waterverw geschilderd, welke het klooster en de grot St. Martin voorstelden, en die in het deksel gevat waren; dit geschenk van het zusterpaar moest den huisvader tot eene herinnering aan zijne dochters dienen.
Des anderen daags, vóór het ontbijt, gingen zij in den tuin, plukten eene menigte bloemen welke zij op eene kunstmatige en bevallige wijze in een eigenaardig korfje rangschikten.
- Wij zullen den buvard midden onder deze menigte rozen en reseda's zetten; Angela moet dan het korfje geven, hetgeen mama bevallen zal en waardoor papa verrast zal wezen.
- En bevallen zal dat papa ook, vooral als Angela goed hare rol speelt, zeide Germaine. Kom, wij zullen ze gauw gaan halen en haar zeggen hoe zij dat doen moet.
Zij gingen naar mevrouw Darboys toe; Angela was er niet; men was bezig met haar aan te kleeden eene ceremonie, welke hare grillen tamelijk rekten. Mevrouw Darboys juichte het plan, waarin haar lieveling uitmunten, schitteren moest toe en zeide tot hare tweelingen.
- Neemt den buvard, brengt uw korfje in orde en ik zal Angela zeggen hoe zij zich gedragen moet.... Als zij wil dan is zij heel aardig.
| |
| |
Germaine ging op hare teenen staan, nam het pakje maar Valentine riep dadelijk!
- O Heer! men is er aan geweest! alles is bedorven!
- Mijn arme buvard zeide Germaine zonder haar verdriet te kunnen verkroppen.
Het pakje was uit zijn verband gerukt, de omslag verscheurd en de buvard, die zeker op onhandige wijze aangevat was, was geheel en al bedorven. Het glas dat over de waterverwteekeningen was gemaakt, was verbrijzeld, het slot verdraaid en het fluweel en de gewaterde, zijden stof vuil en onzindelijk gemaakt; mevrouw Darboys zag dat ontsteld aan en scheen een geheim voorgevoel te hebben wie zulk eene laakbare daad bedreven had.
- Wie heeft dat nu gedaan? zeide Germaine.
- Wel Angela, zeide Valentine opgewonden; denk maar eens aan hare nieuwsgierigheid en aan hare bedreigingen, Angela en niemand anders, heeft het gedaan; en zie, hier hebt ge er de proef van.
Zij toonde een stuk van den zijden voorschoot van het meisje dat aan het koper beslag van het kistje was blijven hangen en op het geborduurde fluweel zag men de indrukken van een paar kleine vingers die daarop eene zwarte vlek achtergelaten hadden.
Angela at gisteren avond moerbeziën, ging Valentine voort. Ondeugend kind, wij zouden zooveel vreugde gesmaakt hebben door papa met deze kleine herinnering te verrassen.
- Germaine zeide niets: zij keek hare moeder aan. Deze sprak geen woord en verkeerde in eene treurige stemming; de misslagen van het bevoorrechte kind, de | |
| |
noodzakelijkheid van haar voor die misslagen te straffen het gevoel der onrechtvaardigheden waaraan eene uitsluitende en hartstochtelijke liefde plichtig was, al die gedachten beknelden haar hart en veroorzaakten haar een verdriet dat in andere huisgezinnen niet door zulk eene nietige gebeurtenis zoude te weeg gebracht zijn.
- Maar papa zal het weten, zoo ging Valentine voort, en zij zal papa rekenschap van hare nieuwsgierigheid moeten geven.
- Neen, neen! riep Germaine in haast, laat ons dien feestdag door niets bedroeven en Angela niet bekijven!
- Gij gekscheert!
- Ik verzoek u zulks als eene gunst, zeide Germaine stil! Nooit had Germaine iets te vergeefs verzocht; zij kon zeggen even als de dochter van den tiran van Athene aan hare zuster: - Gij die mij nooit iets geweigerd hebt! - Ook ditmaal zegevierde zij nog na eene kleine woordenwisseling; Valentine haalde even hare schouders op en zeide: - Angela zal de honneurs van den dag waarnemen.
- Zoo bevalt het mij zeide Germaine al lachende; zij zal het korfje aanbieden, mama zal haar fraaien inktkoker van jaspissteen ten geschenke geven en wij...
- Ja, wij?
- Welnu! wij zullen het tweestemmig nachtlied zingen welken papa nog niet gehoord heeft.
- Dat is goed; gij hebt uitmuntende gedachten. Mevrouw Darboys kon er geen weêrstand aan bieden.
- Gij zijt beide goede en lieve meisjes zeide zij, haar omhelzende, ik bedank u voor Angela en ik beloof u dat ik haar eens goed onder handen zal nemen.
| |
| |
- Gij hebt nogmaals gelijk, zeide Valentine aan hare zuster, terwijl zij heen ging, maar weet ge wel dat het somtijds vervelend is zoo verstandig te zijn?
- Het korfje voldeed ongemeen goed en de nachtzang niet minder. Angela zat op haars vaders knie en de tweelingen naast hem; men smaakte nu in het gezin eene mengeling van vrede en stille vreugde; mevrouw Darboys ondervond er den invloed van.
- Beste vriend, zeide zij, uwe dochters hadden u eene fraaie gedachtenis bereid, maar zij heeft eene kleine averij ondergaan, welke gelukkiger wijze binnen weinige dagen hersteld kan worden. Angela kleurde en zeide niets; beide zusters waren voldaan en men sprak over het voorval niet meer.
|
|