De drie zusters
(1870)–August Snieders– AuteursrechtvrijHoofdstuk II.
| |
[pagina 10]
| |
- En hoe Wilt ge dien tegengaan? - Zoo als ik u gezegd heb; door van stonde af aan Germaine en Valentine op eene kostschool te doen. Het pensionaat du Sacré-CoeurGa naar voetnoot(1) van Marmontier ligt niet ver van hier! - Maar dan zijn ze niet meer onder het ouderlijke dak. - 't Is evenwel een gesticht alwaar een moederlijk toezicht heerscht; wij zullen geheel gerust over onze dochters kunnen wezen, zij zullen daar goed en gelukkig zijn. - Zoo als ge weet was het mijn plan niemand onzer kinderen onder eene vreemde leiding te stellen. - Dat betwist ik niet; maar aan het onmogelijke is niemand gebonden en ik verklaar dat het mij onmogelijk is onze tweelingen een behoorlijke opvoeding te geven. - Suzanna, zeide mijnheer Darboys ernstig, hebt gij wel goed over de oorzaken nagedacht aan welke die beweerde onmogelijkheid haar ontstaan te danken heeft? - Wat bedoelt ge daarmede? - Omdat gij u niet met de opvoeding onzer tweelingen wilt belasten, die evenwel een goede en edelaardige inborst hebben, niet omdat zij een afkeer voór Angela koesteren, maar omdat gij zelve dat kind uitermate lief hebt en het al te in 't oog loopend tegenover hare zusters in bescherming neemt. - Daar komt ge nu weêr met uwe denkbeelden voor den dag, zeide mevrouw Darboys luimig. | |
[pagina 11]
| |
- 't Is in allen gevalle toch geen nieuw denkbeeld; heb ik u niet reeds gezegd dat toen Angela nog heel jong was, gij haar op eene overdrevene en onredelijke wijze bemindet en dat gij aan die liefde uwe andere kinderen ten offer bracht? - Dus ben ik dan eene slechte moeder? - God beware mij zulks te denken maar... - Maar? ga maar voort. - Maar uwe slecht gegronde voorkeur maakt u onbillijk. - Angela is zoo jeudig! - Zij is al acht jaar. - Zij is zoo lieftallig! - Valentine en Germaine kunnen door haar geenszins in de schaduw gesteld worden, zij zijn zonder eene schuldige toegevendheid opgevoed en zij zijn hartelijker en onbaatzuchtiger van aard dan het uw beschermeling ooit worden zal. - Gij zult mij toch moeten toegeven Auguste dat, als ik al eenigszins met voorliefde behebt ben, gij daar ook niet geheel van vrij te pleiten zijt; gij merkt den splinter op, maar den balk ziet gij niet. - Ik moet u zeggen dat ik mijne dochters recht laat wedervaren; Germaine is een toonbeeld van zachtheid, zij heeft een teeder minnend en edel hart; Valentine is, ik kan dat niet ontkennen, eenigszins opvliegend, maar heeft overigens eene zeer edelmoedige inborst. - Wel, wel hoe vijzelt ge dat alles niet op! en ik zou niet mogen zeggen dat mijne goede Angela lieftallig en bekoorlijk is?... | |
[pagina 12]
| |
- Ja, lieftallig voor u alleen en bekoorlijk als zij gaarne een of ander hebben wil; 't is een zelfzuchtig, een zeer zelfzuchtig meisje, maar wie is daar de schuld van? - Ik, niet waar?.. Bij die woorden begon mevrouw Darboys, die door die twistrede overspannen was, te weenen. Haar echtgenoot was, zoo als meest alle mannen, tegen geene tranen bestand: dat was het onwederlegbare bewijs waarvoor alle verzet wijken moest. - Luister eens, Suzanna, zeide hij, daar gij er dan zoo op gesteld zijt en de opvoeding in een gesticht ook hare lichtzijde heeft, zoo zullen wij onze tweelingen naar Sacré-Coeur zenden maar ik hoop dat ook Angela spoedig naar dat pensionaat gezonden zal worden. - O! man lief, Angela is zoo teêr van gestel, men moet een onverpoosd toezicht over haar houden. Mijnheer Darboys schudde het hoofd. - Ik zal niet ontkennen dat zij teêr van gestel is zeide hij, maar 't is mij onverdragelijk dat gulzigheid haar levensregel is: een goede soep, groenten, gebraden vleesch in den refter zouden vrij wat gezonder voor haar wezen dan al dat suikergoed en die vruchten en als zij om zes ure opstond en om negen ure naar bed ging dan zoude zij spoedig er zoo frisch uitzien als haar leeftijd dat medebrengt. - Man lief... - Kom aan, laat ons een verdrag sluiten; zij zal later gaan, wanneer zij twaalf jaar oud zal wezen een leeftijd welken hare zusters thans bereikt hebben. - Dat is toch al vier jaar gewonnen dacht mevrouw | |
[pagina 13]
| |
Darboys. Ja, man lief antwoorde zij in dien tusschentijd kan hare gezondheid merkelijke verbetering ondergaan... en bovendien kunnen we daar altijd nog weleens verder over spreken.... dat is dus eene afgedane zaak: over acht dagen is de vacantietijd te Marmontier verstreken. - Ja, zeide mijnheer Darboys op een toon als of zijne toegevendheid hem berouwde, onze kinderen zullen ons verlaten, dat is eenmaal bepaald, en wellicht strekt zulks tot haar geluk, want zijn ze hier gelukkig? Dat vraag ik mij wel eens af. - Eilieve ik ben toch geen stiefmoeder en gij vergoodt ze! - Ik houd veel van hen en ook van Angela, schoon ik hare gebreken zie, maar de aard mijner betrekking ontrukt mij dikwerf aan mijn gezin en in dien tusschentijd lijden mijne kinderen wellicht! - Gij zijt onbegrijpelijk! Gij acht mij dus in staat uwe dochters kwaad te doen? - Vrijwillig niet, stoffelijker wijze evenmin; maar elk oogenblik geeft gij blijken eener onrechtvaardige voorliefde en dat moet voor haar hart eene groote kwelling zijn. Mevrouw Darboys antwoordde daar niet op en na een oogenblik gezwegen te hebben, ging haar man voort: - Ik zal onze dochters het door ons genomen besluit mededeelen; zorg gij intusschen voor hun uitzet, beste, en herinner u dat Angela ook eens naar het pensionaat moet gaan. Hij ging heen; en mevrouw Darboys bleef peinzend zitten. Zij moest zich zelve bekennen dat de verwijten | |
[pagina 14]
| |
van haar echtgenoot gegrond waren en zij poogde zich in hare eigen oogen te verontschuldigen. Om zoo te zeggen is er in ons gemoed eene vierschaar gespannen; het geweten is gelijktijdig rechter en beschuldiger; maar de neigingen en hartstochten zijn geslepen advocaten en menigwerf onderdrukt hunne stem, de stem der waarheid. Helaas! een groot tal onzer ziet eerst aan het einde der levensbaan en bij de onverbiddelijke helderheid des geestes welke de naderende eeuwigheid voorafgaat, dat de rechter gelijk had en dat de advocaat slechts een drogredenaar was? Mevrouw Darboys zeide bij haar zelve: - Ik houd niet meer van Angela dan van mijne tweelingen, maar daar zij nog zoo klein, zoo zwak en zoo aanvallig is heeft zij eene teedere verpleging noodig; zij heeft mijne zorg noodig en zij kan die niet missen; Germaine en Valentine zijn, God lof, tot de jaren van onderscheid gekomen! en is het ook bovendien verboden zich een weinig door schoonheid te laten verleiden? Angela zal tot eene volmaakte schoonheid opgroeien; thans is zij reeds ongemeen aanvallig en nooit hebben mijne tweelingen dien kleinen trots aan mijne ijdelheid verschaft waar alle moeders zoo op gesteld zijn... Angela zal bij mij blijven en ik hoop dat haar vader in dat tijdsverloop van vier jaren meer aan haar gehecht zal worden en dat hij die goede kleine niet naar het klooster zal zenden. Terwijl zij zoo aan het mijmeren was, kwam Angela binnen gestormd en sprong op haar schoot. Zij had geloopen; een zacht rood kleurde hare jeugdige wangjes; haar lange vlechten hingen los om haar | |
[pagina 15]
| |
hoofd, maar zij had in den tuin bloemen geplukt en haar hoofd daarmede getooid; zoo zag zij er onschuldig en bekoorlijk uit als een engel en toen hare moeder haar aanvallig gelaat zag en dien voor haar streelenden oogslag, terwijl zij hare kinderlijke armpjes om haren hals sloeg toen welde er een stroom van zalig liefdegevoel in het hart der moeder op; zij liefkoosde het kind op haar gemak, daar zij hem niet zag die haar dikwijls de reden dier streelingen afvroeg en zij fluisterde Angela duizenden liefdewoorden toe even als toen zij nog aan hare wieg zat. - Papa is toch niet boos om Castor? vroeg het meisje. - Neen, engellief, neen; wie zou boos op u kunnen zijn? - Dat is goed, hij zal mij iets moois meêbrengen als hij naar Tours gaat, dat zult gij papa vragen, niet waar mama?..... |
|