breedgetakte lindeboom op, tegen wiens stam de paardenkrib stond, doch die men nu, met een paar planken daarop, in schabel veranderd had voor de speelliê.
Rustig was het rond De Witte Halff Mane; de beweging was nog altijd in en aan de oude kerk, waar het huwelijk van Goedele en Gwijde voltrokken werd, en zij, die niet in de kleine kerk of misschien niet nieuwsgierig waren, lagen op 't gras van 't kerkhof en lieten er een met linten versierd lam weiden, in afwachting dat de stoet weer verschijnen zou.
Eindelijk stormden de jongens uit de kerk, een bewijs dat de plechtigheid was afgeloopen. Toen kwam ook Jan de pijper buiten, drukte zijne roode muts met witte haneveêr op het hoofd, haalde zijn speeltuig voor den dag, en in gezelschap van den vedelaar hief hij een vroolijk deuntjen aan.
Een in 't wit gekleed meisje leidde het witte lam aan een blauw lint; een jongen droeg in eene versierde kooi twee sneeuwwitte duifjes, en liet deze op den kerkdorpel vliegen, 't geen iedereen naar boven deed opzien; de twee kinderen strooiden bloemen voor bruidegom en bruid, en andere droegen ‘vaentjes’ en ‘meykens’. 't Was recht feestelijk!
Gwijde en Goedele gingen hand in hand gelijk twee kinderen. Het bruidje hield de oogen neergeslagen, maar Gwijde zag steelsgewijs naar Goedele en neep haar soms in de hand als om haar te doen ontwaken - want het was of zij slaapwandelend naar huis keerde.
Goedele's kapje, keurig wit en fijn, bedekte hare blonde, gestruivelde haren; haar halsdoek, die met lange punten op de borst hing, was wit en van het fijnste doek; het jak, van donkerblauw fluweel, was aan de ellebogen gespleten en uit die openingen piepte het sneeuwblank linnen; de bouwen was in laken, gelijk het jak, met fluweel geboord.
Ja, ja, Freerik had de duiten niet gespaard! En wat nog