| |
IX.
Vóór dat de grafelijke dochter was ingeslapen, hadden vele smartelijke beelden haar lichaamsgestel verzwakt. Met de handen ontmoedigd op de kniën gevouwen, had de bruid een oogslag op haar vorig leven geworpen; elk woord, dat Bernard tot haren vader gesproken had, schiep eene pijnlijke gedachte in hare ziel. Zij berekende al het lijden dier familie, en zag
| |
| |
steeds, boven al die ellende en tranen, het indrukkende wezen van Bernard, dat woorden van vergiffenis en liefde liet hooren.
Met welke bovennatuurlijke kracht beminde zij hem! Met welk een verheven gevoel beschouwde zij dien jongeling, in wijsheid, deugd en liefde! Met hem alleen, steeds aan zijn liefdevol hart geprangd, en luisterend naar zijne woorden van edele gevoelens, had Blanche een geheel leven willen voort droomen. Maar neen! er was een afgrond tusschen hem en haar. Het scheen haar toe, dat hunne geesten, aan twee tegenovergestelde rotsen geboeid waren, van waar zij smeekend de armen naar elkander uitstrekten, zonder dat ooit eene liefde-omstrengeling hen nog zoude vereenigen.
- En toch heb ik hem lief, zegde zij, met tranen in de oogen; al gevoel ik dat die liefde de wreede tering is, die mij naar het graf sleept... Ach, waarom is er eene liefde in mij, die de wereld vloekt; in mij, die de verdiensten boven den rijkdom, de deugd boven een adellijk wapen hebt verkoren... God! erbarming over mij!... Het zal mijne schuld niet zijn als ik in de worsteling der plichten wankel!,.. Bescherm mij! laat mij geene misdadige vrouw, geene misdadige moeder worden!... Schrijf met geene onverbiddelijke hand, den stroom mijner gedachten in het eeuwige gedenkboek; tel de kloppingen van mijn hart niet, voor hem dien ik lief heb; bespied mijne blikken niet door tranen gevuld; want ik kan, o mijn God! die brandende liefde niet verdooven.,.
‘Ik heb somtijds gebeden om zinneloos te worden; ik vroeg, dat men mij alles zou ontnemen, maar ik vroeg het behoud mijner liefde!... Toen hebt gij mij niet verhoord: thans vraag ik u de rust van het graf!.. Ach, laat mij deze niet zoeken, zooals Rosa, in het golvend water...
‘En toch, ging zij na eene poos voort, het ware
| |
| |
eene zoete rust, nu de wereld voor mij geene liefde meer heeft... Rusten op den bodem van die doorschijnende grafstede, op wier oppervlakte de witte waterlelies een onbesmet doodskleed zouden spreiden. Vergaan!... Wat schrikkelijks kan dat woord in zich hebben? Mijn geest zal de wateren ontstijgen, de vlakten overzweven, en vrij en ongestoord aan de borst van Bernard gaan ademen. Zoete droomen! Wie dan zal onze versmolten zielen van elkander scheuren!... Toekomst! schoone toekomst!...
‘Droomen, sprak zij, na een oogenblik, weder snikkend voort; droomen! want ik zou bevlekt met den zelfmoord, voor den troon Gods verschijnen; de wereld zou mij vloeken; de klacht mijns vaders zou, als eene brandende wroeging, over het water galmen, en zijne tranen zouden mijne grafstede ontroeren... Bernard! Bernard! Wat doet uwe liefde mij lijden! Maar neen, het is niet zij, - het is de wereld, met hare hatelijke vooroordeelen, die de liefde onzer harten van een scheurt!... O, ik wil sterven!... jammerde zij wanhopig. en zakte op de kniëen neder.
Daar klonk eene stem in hare ziel, eene stem, welke aan die van Bernard geleek, en haar zegde: ‘Zwak schepsel, wat wanhoopt gij reeds om zoo weinig lijden! Heb moed! hoe grooter de strijd is, des te grooter is de overwinning. Herdenk de zending, die Bernard is opgelegd: wees de engel der bemiddeling tusschen den arme enden rijke!.... Sta op, en wees de priesteresse der weldadigheid op deze verdorde aarde!....’
Eene hemelsche kracht, eene geestdriftige vervoering scheen in het hart der jonge vrouw te dalen, en zich oprichtende, sprak zij:
- Ja, dat is mijne zending! Dat is de roep welke mij op de aarde is voorgeschreven! Eene vrouw ook kan aan het groote werk der menschenliefde arbeiden. Ik zal met een gebroken hart mij van hut tot hut
| |
| |
sleuren, den arme helpen, den zwakke ondersteunen, de weeskinderen onder mijne bescherming nemen; ik zal in het midden van de festijnen de stem verheffen, en mijne stem zal kracht genoeg hebben, om den spotlach der verdorvene wereld te overheerschen.... Ja, ik zal de priesteresse der liefde zijn, terwijl voor mij alle liefde op de aarde verdorde!.... God, vergeef den twijfel mijner ziele, toen ik u bad mij te laten sterven, zonder iets voor het lijdende menschdom gedaan te hebben... God van Bernard! ondersteun mij....
Op hare sponde gelegen, sliep zij in. Haar slaap was koortsig en bracht haar duizenden verschillende beelden voor den geest. Dan was het een misdadige vader, eene onschuldige en weenende Rosa, een grijsaard, blind en mishandeld, die, een geheel leven lang, te vergeefs om zijne dochter snikte; dan was het Bernard, altijd kalm: dan waren het beelden van liefde, dan schrikbeelden, die afgebroken woorden aan Blanche's lippen deden ontrollen.
In deze dwaling, welke de booze geest schiep, zag zij eene rijke zaal, waarin duizenden lichten hunnen glans verspreidden; zij zag er rijk opgedischte tafels, door schoone en wellustige vrouwen en jongelingen bezet. Zij hoorde de feesttonen der muziek; zij dacht de zangen der gasten te hooren - en in hun midden, als op eenen troon verheven, stond haar bruidegom, in den eenen arm eene half naakte vrouw aan het hart geprangd, in de andere vuist een gouden beker, waaruit het beven zijner hand den bruischenden wijn stortte. Zijn gelaat was verhit; zijne haarlokken hingen ordeloos af; zijne oogen fonkelden. Hij zong een lied der schande, een lied der bedorven wereld, en al de gasten, vrouwen en mannen, herhaalden, met de bekers zwaaiend, het refrein van dat lied.
En terwijl de brasserij de zielen in den maalstroom
| |
| |
der slechte driften bracht, klonken klagende stemmen van beneden op; stemmen van wezens, die honger hadden, die arm en gebrekkelijk waren.
In die zalen dreven schimmen rond, de onafscheidbare gezellinnen der bedorven wereld. Zie, daar zweeft de Hoovaardij, met haren trotschen blik. die het liefst van de gebogen hoofden der minderen haar vloertapijt maakt. De Gierigheid, met haar stalen hart, waarin nooit eene enkele zenuw trilt, bij het snikken der ongelukkigen; zij, die de handen vastgrijpt, als men een brok van den overvloed zou doen nederdalen. De Onkuischheid, die harpij in lieflijk gewaad, die de helle van rampspoed onder de voeten des jongelings graaft; zij kust er, met gevlekte lippen, den blos van de wangen en zuigt er het levensbloed uit. De Nijd kronkelt er, in giftige slangen de fluweelen zitbanken rond, en koestert haat, wraak en moord in de harten, om den ellendigen blik eener geliefde, en straks zal zij den bloedigen twist aanvuren!... Daar heerscht de Gulzigheid, die den mensch verdierlijkt, die hem vadsig en traag, in de armen van schande en oneer, doet inslapen.
Ziedaar de wereld, waarin de aanstaande bruidegom van Blanche zich beweegt, want die droom was, helaas! slechts een afbeeldsel der waarheid! Zij zag hem daar in den vollen stroom der vermaken, in de armen eener vrouw, die hij met al het vuur der zinnelijke liefde scheen te beminnen!....
En zie, in het midden van die brasserij rijst er een beeld voor Blanche's oogen op, in een wit priestergewaad gekleed, wiens blikken van een zoet, maar doordringend vuur vonkelen, en dat de eene hand vermanend ten hemel gericht houdt. Dat wezen sprak van deugd, van God, en op dat oogenblik van stilte, klonken de kermende stemmen der menigte luider en luider! Die hemelgeest was Bernard. - De lichtglans
| |
| |
verdoofde, de luister verdween, de gasten vergingen, en waar de geliefde ten zetel verheven was geweest, daar zat de knokkelige dood, met het lijkgewaad om het rammelende geraamte...
Blanche sidderde in haren droom. Zij noemde den naam van den man, die haar ten huwelijk bestemd was, en afkeer en medelijden beheerschten hare ziel. Indien men haar op dit oogenblik had mogen gadeslaan, dan hadde men een traan onder hare oogleden zien uitvloeien. Arme Blanche! gij, zoo zuiver en deugdzaam, zult dan de speelbal worden van eenen man, met een bedorven hart, met een leven vol ondeugden en misdaden, die gruwelen zijn in de oogen van God, en slechts misslagen in de oogen der wereld.
Die schrikbeelden bleven haar niet pijnigen. Zoeter beelden kwamen haar voor den geest, Het was de oude Zeno met zijne dierbare Rosa aan het hart geklemd; het was Bernard en zijne lieve zuster, die den vader in stil huiselijk geluk, de borst van dankbaarheid en liefde deden opzwellen. Rondom hen was geen pralerij, maar uit den eenvoud glansde tevredenheid en deugd, en de hand strekte er zich met liefde tot het geven der aalmoes uit. Welk een ongestoord geluk, in het midden van de rampen des levens!... Maar zie, daar rijst uit de schaduw eene gestalte op, die, als de geest des kwaads, het maagdelijke blozen van Rosa's wangen kust, en tranen in het huisgezin doet vloeien: dat is haar vader!... Zij wil hem verwijderen, hem om genade smeeken; doch hij lacht helsch, en werpt haar van zich af.
Die schok riep haar uit den bangen slaap; angstig zag zij rond, zocht de beelden van haren droom; doch de rust van het graf heerschte rond haar, en de maan wierp haar licht, als dat eener graflamp, in het vertrek neder.
- Wat ijselijke, wat zonderlinge droomen! sprak zij.
| |
| |
Is mijn geest dan krank geworden, dat hij zich zulke vreemde beelden voorspiegelt; beelden, die ik nauwelijks kende, om hen door het gebed af te weeren!... O het komt, omdat ik dacht aan dien geliefde.... God! mijn God! de gedachte alleen aan hem, is zondig... Bernard heeft mij verlaten; de ondeugd spookt om mij heen...
‘Ik sidder thans in die doodsche eenzaamheid, en toch, wie weet of mijne verzwakte zinnen snij iederen nacht zulke schrikbeelden niet voor den geest zullen jagen! Over dag lijden en weenen, en des nachts door gedaanten van wroegingen ondeugd gepijnigd worden!.... God, tot u keert men zich altijd in den rampspoed!... Heb erbarming!....
Blanche richtte zich op en trad, meer bemoedigd, naar het venster, waardoor de maan haar licht wierp. Zij bad, en rustiger staarde zij de vlakte over. De naam van Bernard rolde somtijds van hare lippen; maar er lag geene hoop meer in den toon van die versmoorde stem.
Terwijl zij daar stond deed plotseling een geweerschot, dat in den omtrek klonk, haar beven. De echo herhaalde het klagend, en weldra viel de rust weder op de sombere natuur. Van waar kwam dit schot? Gewis was het Bernard, die in de heide toefde, om voor de laatste maal een stukje brood te verdienen. Morgen zou hij heengaan, en hij had misschien anders geene spijzen meer, om zijnen zieken vader kracht te geven. Of neen, het was een afscheidsgroet, dien hij zijne Blanche toestuurde, in de hoop, dat zij deze hooren zou - en toen de echo verstierf, zegde zij met diepbewogene stem:
- Vaarwel, mijn geliefde!.... Heilig zal ik uw herdenken in mijn hart bewaren, en als ik niet meer zal zijn, kom dan, met een uwer tranen, de nog brandende liefde mijner assche verkoelen. Vaarwel! Bernard, tot aan gene zijde van den grafkuil; hier is het lijden; hierboven zullen wij elkander wachten.... Vaarwel!....
|
|