| |
| |
| |
V.
Den volgenden avond was er feest in het kasteel, nadat de jachtpartij, als eene vliegende furie, over de vlakte gerend had, al beschreide de arme dan ook den vernielden oogst.
Het was trotsch en prachtig in de zalen van het slot; glinsterende luchters wierpen hun licht op de fijne tapijten; de kleuren der bloemen wedijverden in levendigheid met de kleuren der wapens, en het goud en diamant prijkten, als zoovele sterren, op de kleederen der jonkers en der vrouwen, die bij het feestmuziek in de zaal rondzweefden.
Zij waren schoon; maar Blanche was de schoonste van allen!
De graaf staarde zijn kind hoogmoedig na. Zijn dik omwenkbrauwd oog rustte op de schoone maagd, niet met een vaderlijk welbehagen, maar met de berekening van het eigenbelang. Zijn blik zocht in den groep aanbidders rond. Aan wien zou hij haar geven, dat beminnelijk kind? Wie zou den grootsten adel, de meeste rijkdommen, den meesten invloed aan het hof hebben, om zulk juweel waardig te zijn?
Hij vestigde zijn oog op een prins van vorstelijken bloede; want deze was sedert lang de man zijner keuze.
Blanche stond naast dien vorstelijken man in het open balkon, en ademde de koele avondlucht in, terwijl hij haar de vleitaal van het hof toestuurde. Blanche hoorde dat gefleem niet, waardoor hij de driften der schoone wist op te wekken. Haar blik staarde in de vlakte, door de maan beschenen. Zij zag naar eenen heuvel, waarop eene zwarte gedaante zich verhief en bewoog. Zij verstond nauwelijks wat de prins haar
| |
| |
toefluisterde, hoe hij hare lieve stem, hare bekoorlijkheden roemde, en zij liet hem, in een afgetrokken gepeins, dat hij misschien voor eene zwijgende toestemming aanzag, zijne lippen op haren blooten schouder drukken.
Op dat oogenblik werd een scherp gefluit door den echo herhaald, en eene siddering doorliep de leden van Blanche. Zij murmelde eenige onsamenhangende woorden, en terwijl de jonge prins vleiend zijnen arm om het middel legde, bleef haar strakke blik op den heuvel gevestigd. De zwarte gedaante verliet weldra de plaats en verdween in de donkere boomen, die zich aan de eene zijde van het kasteel tegen den blauwen hemel afteekende. Blanche werd onrustig; ingetogen verliet zij weldra met den vorstelijk verliefde het balkon, en beiden mengden zich onder de gasten.
Toen de wellustige muziek verstomde, vereenigden zich een aantal mannen aan de eene zijde der zaal, en deden de hoopen goud op de speeltafel rammelen. Daar ook bevond zich weldra de prins. Hij was zijne liefdewoorden reeds vergeten; hij blaakte van zucht tot het spel, en om met verhit hoofd te spelen, greep zijne zenuwachtige hand het kristallen glas, met schuimenden wijn gevuld, en bracht het bevend aan zijne lippen - die afgeleefde jonge man!...
Allengs verlieten een aantal gasten het kasteel. Eenige minuten had de omtrek gedaverd onder den galop der paarden, en het gedommel der rijtuigen. De spelers echter, waaronder de vorstelijke geliefde, zetteden ijverig hunne uitspanning voort. De wijn bruischte in den kristallen beker; het goud schitterde op de tafel, de snelle oogappels volgden met drift de teerlingen. Hunne wereld was daar!...
Terwijl dat gewoel nog aanhield, was Blanche met
| |
| |
behoedzame schreden den trap van het kasteel afgedaald, en ging door de donkere dreven van den hof. Zij ijlde snel; haar boezem schokte, als ging zij hare kuische ziel met eene misdaad bevlekken. Het geritsel der bladeren deed haar stil staan, en weldra verscheen de zwarte gedaante, die zij op den zandheuvel gezien had, uit het loover.
- Blanche! fluisterde behoedzaam eene stem.
- Bernard! was het antwoord.
Gelijk twee schaduwen versmolten zich de beide gestalten in eene omhelzing. Zacht slopen zij onder de neêrhangende takken der boomen voort, en hielden eindelijk aan eene verbroken houten brug stil, onder wier brokkels eene breede watervlakte vonkelde, beschenen door het maanlicht.
Als men het hoofd omwendde, zag men nog een wegstervend licht van het feest, en voor zich ziende, staarde het oog op eene wijde vlakte; hier en daar verhief er zich eene lage hut, waaruit de vuurgloed van den haard scheen. Rijkdom en armoede!
Blanche leunde in Bernards arm tegen de verbrijzelde brug.
- Bernard, sprak het meisje, zacht en smeekend; Bernard, wat hebt gij lang gewacht om uwe Blanche troost te brengen, en het is misschien de laatste maal dat ik u zal omhelzen!
- Blanche, antwoordde de jongeling kalm; zoek troost in u boven het lijden te verheffen; wees grootsch van ziel, en het lijden zal voor u buigen.
- Wat zijt gij koel, Bernard! Voelt gij dan niet, wat het zegt, u den kus des eeuwigen vaarwels, den kus des doods te moeten geven? Weet gij dan niet, dat ik voortaan koud voor u zal moeten zijn, als het beeld des grafs.
- Dat weet ik... maar zeg niet, dat ik koel ben! Mijn hart klopt warmer, dan het ooit voor u klopte;
| |
| |
maar ik gevoel thans in die liefde iets plechtigs, iets meer verheven, dan toen ik mij een hemel in de toekomst tooverde, waar gij, als de geest van geluk en liefde, rondzweefdet... Dit alles is voorbij... Een rijkaard zal u naar het altaar geleiden...
- Reken het mij tot geene misdaad; het is de wil mijns vaders...
- Ja, het is zijn wil... Ware liefde is den rijke niet zelden vreemd. Hij verkoopt soms het vrouwelijke hart tegen goud, rang en eeretitels... Doch, waarom die bittere woorden!... Toen ik u leerde kennen, voelde ik geene liefde tot u in de ziel. Neen, ik had mij opgelegd, aan het kind andere gevoelens in te boezemen, dan die welke de vader koesterde; ik wilde niet dat zulk beeld des Scheppers zou verloren gaan, in een afgrond van vooroordeelen, jegens het arme volk. Ik droomde u in den geest, den engel der bemiddeling, die eenmaal den afstand, tusschen armen en rijken, zou verkleinen... Maar ik heb niet alleen de deugd, maar de schoonheid beginnen te eeren. Des daags stondt gij in mijne verbeelding; des nachts zweefdet gij over mijn varenbed als een engel des geluks, en ik, zinnelooze! lachte uw beeld toe... Welnu Blanche! het zij zoo als ik u het eerst gedroomd heb herinner u, wat gij steeds zoo schoon, zoo goddelijk vondt, denk in uwen rijkdom aan uwe lijdende broeders en zusters; vergeet de liefde van den armen strooper, en wees gelukkig!.,.
- Gelukkig!,.. Bernard, gij spot! Spreek mij zoo niet voor de laatste maal, dat wij elkander vertrouwelijk zien mogen... Gij lijdt, nietwaar? Gij verbergt uwe diepe smart onder kalmte en gelatenheid... Zeg, wat wilt gij, dat ik voor u doe? Moet ik u volgen?
- Neen, Blanche, een zoon des volks wil den rijkaard zijne dochter niet ontrooven. De wereld bespot den lagen slaaf, die zijn oog durft opheffen naar het
| |
| |
kind van zijnen heer; maar zij glimlacht als de rijke, door list en bedrog, het kind des volks doet struikelen over het verblindend goud...
De jongeling zweeg. Hij had die woorden traag en twijfelend uitgesproken. Geheel het voorgaande, zijne zuster, zijn blinde vader - al het lijden zweefde hem voor den geest. Hij kon zich wreken, wreken door denzelfden dolk in het hart des vaders te planten, die deze eens in de borst van den zijnen stiet. Hij kon zich wreken, hem zijne geschandvlekte dochter toestooten, en hem in de ooren donderen: schande voor schande, lijden voor lijden!
Zwijg, gevloekte stem des duivels!... Zwijg! eene heilige zending, een edele plicht, eene evangelische stem, klinkt hem toe: weldaad voor misdaad! liefde voor lijden! leven voor dood! - Die stem zegepraalde gemakkelijk, want hij beminde en was Christen. Bernard bedwong zijne smart, en terwijl hij met een heilig gevoel, het meisje aan het hart prangde, sprak hij voort:
- Neen, laat mij niet meer van zinnelijke liefde spreken; gij zijt voor mij eene bruid op een doodsbed geworden, en aan een doodsbed komt er iets plechtigs, iets verhevens in ons; men verheft er het hart tot hooger eerbied en liefde... Wij ook, Blanche, zijn aan dit afscheid gekomen... En waarom dat laatste oogenblik in omhelzingen doorgebracht? Waarom niet liever een eeuwigen kiem in den boezem gekoesterd, die onze zielen zal kunnen vereenigen voor God, zonder de wetten der natuur te verbrijzelen?..,
Blanche liet een diepen zucht ontglippen.
-... Als de arme strooper des nachts door de heide dwaalt, om het sober brood voor zich en zijn blinden vader te verdienen, en hij van verre het licht uwer vensters glanzen ziet - denk nooit, dat zijne gedachte uw huwelijksbed zal bezoedelen! Maar als ik u des
| |
| |
avonds, aan onze dorpskerk, de hand van den troost zie toereiken; als gij, gelijk de engel der liefdadigheid, aan het nederige bed des lijders knielt, dan zal ik u in mijn hart den eeredienst eener hemelsche liefde toewijden. Neen, dat nooit mijn beeld des nachts zich in uwen droom menge - een blik zoo als die van thans, een kus, dien gij in verbeelding mij geven zoudt, ware eene misdaad, eene schrikkelijke misdaad... En toch, Blanche! hoe hoog ik mij tracht te verheffen, gevoel ik mij somtijds zwak, als mijn hart de klopping van uwen boezem gewaar wordt, als uw adem mijne lippen koelt... Maar voegde hij er op een statigen toon bij, ik zal sterk zijn tot het einde toe; want - God ziet ons
Blanche liet den arm uit eerbied zachtjes nederglijden, zoo plechtig sprak hij dat ‘God ziet ons!’ uit, en terwijl zij het oog naar den met sterren bezaaiden hemel stuurde, zegde zij: - Ja, Bernard! gij zegt het wel!... Ik begrijp uw verheven geest niet genoeg.... Spreek, uwe woorden ruischten mij steeds als eene heilige muziek in de ooren. Als ik u sprak van de liefde van twee harten, dan riept gij mij toe: Laat ook een glenster van die gereinigde liefde op deze dorre aarde vallen, en ontvlam haar door de zusterliefde voor allen...
- Ja, ik wilde die zending volbrengen! Ik heb u bewezen, dat de ware grootheid, grootheid van harte is; dat de rechtvaardigheid nog geene rustplaats op de aarde heeft: ik heb u de pracht der paleizen getoond, waar men het goud in weelde geniet, en de hut des armen, waar men om de broodkorst weent; ik heb u gezegd, dat adel zonder deugd een masker, eene oogverblinding is, en dat God wil, dat hier noch verdrukkers, noch verdrukten, maar dat allen broeders zijn in het lijden - en dan zal veel lijden van de aarde verdwijnen; dat wij zondigen tegen de wetten
| |
| |
Gods, als wij de eigenbaat tot leidster, den godsdienst tot mom nemen, om eene looden hand op den minsten onzer broeders te doen wegen; ik heb u geleerd, dat God en menschenliefde twee gevoelens zijn, die uit ééne bron hunnen oorsprong nemen... Maar. Blanche, God vergeve het mij, indien ik hierdoor de rust van uwe dagen gestoord heb!... Moogt gij nooit, aan de borst van uwen echtgenoot, van mijne liefde droomen! Moogt gij nooit in de kinderen, waarover gij moeder zijn zult, den trek van een vroegeren geliefde zoeken; want, Blanche, dan leest gij in het boek der vervloeking... Bemin mij zoo als eene zuster bemint... Zusterliefde, ten minste, is niet misdadig..,
- Zusterliefde! Bernard, zij zal nooit mijn hart vertroosten. Ik zal lijden... Gij zult mij dagelijks bleeker zien worden; gij zult mij stap voor stap het kerkhof zien naderen, tot dat gij bloemen op het graf van die zuster strooien zult. O, wees niet wreed!... gij ook, gij gevoelt, dat dit woord te koel is.
- En toch blijft er niets over dan dit geheiligde woord. En nu, laat ons scheiden! Ik heb meer liefde voor u dan ik verduren kan. Eenmaal zult gij weten, waarom ik mij zoo van u afscheur. God is mijn getuige, dat ik het kind van graaf Adelbert zuiver en onbesmet aan den vader teruggeef!... Ga nu... Ik gevoel dat de strijd te zwaar wordt. Vergeef, indien ik u deed lijden door eene persoonlijke liefde, terwijl ik u gelukkig wilde maken door de liefde tot allen...
- Bernard, gij verscheurt mij het hart. Niet zoo is het, dat wij elkander vaarwel moeten zeggen....
- Ja, het is zoo!... vaarwel!
Op dit oogenblik ritselde het loover, alsof iemand sluipend door hetzelfve naderde. Bernard leende zijn scherp gehoor naar dat gedruisch. en zegde driftig: Vaarwel! men komt!
- Bernard! snikte bevend het meisje.
| |
| |
- Vaarwel! zuster, vaarwel!... en hij drukte haar den afscheidskus op het voorhoofd.
Eene donkere schaduw rees in het donkere schijnsel der maan op, en plotseling als een roofdier, dat uit eene hinderlaag zijne prooi bespringt, wierp die gedaante zich huilend naar de beide geliefden. Maar op hetzelfde oogenblik hoorde men een bons in het water, en de moedige Bernard was verdwenen. Het kruit ontvlamde, een pistoolschot daverde over het water heen, en dat schot was onmiddelijk opgevolgd door een hartverscheurenden schreeuw der ongelukkige Blanche, die, door de hand des edelmans op den grond geslingerd, in onmacht viel.
Bernard bereikte ongedeerd den overkant, en weldra zag men zijne zwarte gestalte verdwijnen.
Het raadsel was opgelost, het geheim was ontsluierd. De wraak deed het hart van graaf Adelbert met versnelde klopping jagen.
|
|