Een der aanwezigen hield op met bidden, maar het was omdat het medelijden zijne ziel overmeesterde; dat er tranen in zijne oogen opwelden. Hij had de pink van zijne rechter hand gegeven, als hij het arme meisje eenigen troost had kunnen geven.
Die man was de oude, de wel is waar wat sulachtige, maar toch goedhartige Benninck.
De dienst was ten einde: vader Benninck ging langs Julia, welke het aangezicht nu dieper dan te voren in hare falie verborgen hield. Hij bleef buiten de kerkdeur staan, want hij wilde haar aanspreken, haar zeggen dat het zijne schuld niet was; dat zijne vrouw opperste meesteres was, dat hij toch altijd den kleinen lieven kanarievogel voor haar zou leeren zingen: dat....
Maar het volk zag, zoo het hem toescheen, vader Benninck zóó wonderlijk aan, dat de man rood werd tot achter zijn ooren en verlegen zijn weg voortzette.
Julia kwam thuis en in den loop van den voormiddag werd de koffer gepakt, want kort na den middag zou zij vertrekken. Met een beklemd hart haalde zij alles wat haar dienstig kon zijn, bijeen.
Het zijden kleed dat de pleegvader haar op den verjaardag geschonken had, de sierlijke hoed met sneeuwblanke veêr, de reticule met glinsterende pereltjes, het perelsnoer - och, dat alles zal ze maar terzijde leggen! Ze gaat immers dienen, en wie weet....
Wat al herinneringen werden in het koffer opgestapeld. Julia had zooveel kleinigheden, waaraan zij gehecht was; doch daarvan moest zij grootendeels afstand doen - ze kon toch heel het huis niet meênemen.
In dit papier werden de kleine herinneringen harer pleegouders, harer zusters gevouwen, en daar die van Gustaaf. Verder die harer kennissen, welke haar echter nu zoo hard behandelden, haar heimelijk bespotten en schelmsch achter de geplooide gordijntjes verborgen, haar