| |
| |
| |
IX.
Wederzien.
Op zekeren avond, eenigen tyd na den dood der weduwe, trad een jong soldaet over den landweg. Zyn gang was wankelend, alsof hy dronken ware geweest, en eenige bloedvlekken kleefden op zyne wangen.
Kent gy hem niet, lezer? Het is Frans, die naer zyn dorp terugkeert.
Welke verandering!...
Frans, zie ginds de daken der wooningen; zie, de akkers, de weiden, de bosschen; zie, ginds verheft zich de dorpstoren, met zyn verguld kruis, boven de boomen; daer, in zyne schaduw, is het graf uws vaders, een weinig verder de hut uwer moeder, het huis van Ivo en Clara!... Klopt u het hart niet van vreugde en geluk?...
| |
| |
Neen, helaes! neen. Gy denkt er niet aen. Gy hebt op het kermisfeest van het naburige dorp getwist, gevochten zelfs, en dat op eenige bolwerpen afstand van de hut uwer moeder, van de plaets, waer zy u eens den afscheidskus gaf!
De schoolmeester stond, in eene peinzende houding, op den heuvel; doch zoodra hy op den weg den soldaet ontwaerde, snelde hy zoo vlug, als zyne oude beenen het toelieten, den heuvel af, en riep van verre reeds: ‘Frans! myn Frans!’ Hy klemde weldra den weêrgekeerden jongeling aen zyne borst, terwyl deze eenige afgebroken en onverstaenbare woorden hooren liet.
- Wat deert u, Frans?... Myn zoon!.... Van waer die bloedvlek aen uwe wangen?
- Het is niets.... niets.... Een boerenkinkel heeft my op de kermis durven beleedigen, en ik heb....
- Gy hebt gevochten, Frans! onderbrak de schoolmeester zuchtend. Arme jongen! Wat zyt gy veranderd!...
Een heete traen viel op Ivo's wangen. Hy had het geraden: Frans keerde met een misleid hart terug.
- Gy weent, meester? sprak Frans, het bloed wegwisschende. Bah! dat is niets, oudtje!... Eene schram, dat wordt by ons niet geteld.
Het woord ‘oudtje’ drong den schoolmeester door de ziel. Vroeger had Frans steeds ‘vader’ gezefd; die zoete naem! welke Ivo zoo gelukkig maekte, omdat hy Frans als zyn eigen kind aenzag.
| |
| |
- Vele ongelukken, Frans, zyn sedert uw afzyn op ons nedergestort.... Uwe moeder....
- Ha!... het is waer; hoe maekt het de goede vrouw?
- Ach, Frans, bereid u om het zwaerste te hooren, dat gy hooren kunt....
- Welnu, wat is er dan, meester?
- Zy is dood en begraven.
- Wat zegt gy?... Dood....
Dat woord sneed den soldaet als een bliksem door het hart. Een gevoel van vroeger dagen drong, met geweld, door de ruwe korst van het kazerneleven, en eene bron van tranen berstte uit zyne oogen. De schoolmeester zag het, en sloeg een' dankbaren blik ten hemel.
- Zy heeft veel geleden, sprak hy voort; ik geloof zelfs veel honger....
Eenige woorden van Hikpik, over het tooneel met Martha, hadden dien schrikkelyken twyfel in den boezem des schoolmeesters gebragt.
- Zwyg, Ivo, zwyg, smeekte de jongeling; en ik, ging hy voort, als sprak hy tot zich-zelven, en ik, die haer gouden kruis, het laetste wat zy misschien bezat, verteerde....
Dat was een heldere lichtstrael voor den schoolmeester. Het gouden kruis! Zy had het gezonden, en daerna gebloosd om hulp aen haren vriend te vragen!
- Martha, Martha, zuchtte hy; gy beoordeeldet den armen Ivo wel slecht....
| |
| |
Zwygend trad de soldaet voort; de schoolmeester ook zweeg over het verledene. Toen men aen de plaets kwam, waer korts geleden de hut van Martha stond, vroeg de jongeling:
- Waer is zy gebleven?
- Zy is gesloopt - niets is er van overig; zelfs geen blad van den wyngaerd, die eenen krans van leven rond dat verblyf van lyden vlocht.
Men naderde het kerkhof. Eene vrouw stond aen Martha's graf, dat zy met bloemen bestrooide.
Het was Clara.
- Zie, sprak de meester, ginds waer Clara staet, is het graf uwer moeder. Kom, wy zullen er heengaen, Frans, en er bidden....
Onwillekeurig liet de jonge soldaet er zich heen geleiden. Toen Clara hem van verre herkende, liet zy de laetste bloemen vallen, en ylde hem te gemoet. Hy ontving haer niet warm, niet vol liefde: een zware blos schoot over zyne wangen, en hy beantwoordde stamelend de woorden, die het meisje uitsprak. Alle drie stonden zy aen het graf, toen de schoolmeester met eene ontroerde stem sprak:
- Frans! wy hebben den laetsten adem van uwe moeder niet mogen opvangen. Zy is alleen, alleen in hare hut gestorven; maer zy had den brief, die uwe wederkomst meldde, in de hand. Er lag eene zaligheid op haer wezen gespreid, die ons troostte; want deze zeide ons, dat de engel
| |
| |
des doods haer verrastte, toen zy over uw wederzien droomde.... Frans, dat wederzien ware misschien smartelyk geweest.... Mogt gy dit hier boven eens ondervinden, gelukkiger dan het hier zou geweest zyn. Vergeet uwe moeder nooit, kinderen; zy was braef en goed, en nu gy haer niet meer eeren kunt in haer leven, eert dan hare nagedachtenis door uwe deugden.... Frans, indien gy ooit misdeed, volhard dan niet in den weg des kwaeds; denk, dat de tranen van berouw de ziel van alle smetten zuiveren....
Onder die woorden was Clara langzaem op de kniën gezakt; Frans volgde onwillekeurig haer voorbeeld, en wendde ontsteld zyne blikken van het graf.
Ivo stond regt en bad:
- Martha, gy die uit de hemelen op ons nederziet, vergeef ons wat wy misdeden.... Wy zyn zwak en vallen ligtvaerdig in de bekoringen der wereld; maer welhem! die wederkeert op het pad des vredes.... God! gy zelf leerdet ons bidden: vergeef ons onze schulden.... Vergeef ze ons, Vader! en herinner u de onvolmaektheid uwer kinderen!
De schoolmeester wierp een' smartelyken blik op Frans.
Het hoofd gebogen, door duizende gevoelens ontroerd, volgde de jongeling den goeden Ivo. Clara hield gedurig de hand van den geliefde vast en troostte hem. Zy leed veel, omdat zy hem lyden zag. Zy sprak hem van die zachte woorden toe, welke hem in vroeger dagen zooveel troost
| |
[pagina t.o. 108]
[p. t.o. 108] | |
| |
| |
schonken; zy liet hare schoone oogen, door tranen gevuld, liefdevol op den weêrgekeerden beminde rusten - helaes! hy hoorde, hy zag het niet. Frans gevoelde op dit oogenblik niet alleen de smarte over den dood zyner moeder; maer ook de wroeging over de ondeugd. Het geweten knaegde hem.
De jonge soldaet vond in de wooning des schoolmeesters een ouderlyk huis terug; echter gevoelde hy er zich niet op zyne plaets. De vermaningen des meesters, hoe zachtaerdig ook, waren hem lastig. Hy vreesde van het verledene te spreken, en was te vreden, dat de boerenkleederen de uniform weder vervangen hadden. Liefde voor Clara had hy echter niet meer. Telkens als zy hare oogen tot hem opsloeg, of als zy hem een woord scheen toe te stieren, beefde hy; want hy vreesde, dat zy hem rekenschap zou vragen over het gouden hartje, dat zy hem by het vertrek gegeven had, en dat, even als het kruis zyner moeder, even als het gezonden geld, in den maelstroom der verkwisting verdwenen was. Maer Ivo en Clara zwegen; zy zagen wel, dat de herinnering den jongeling pyn deed, en dat gevoel scheen Ivo het teeken van terugkeer naer het goede.
Naermate de goedheid en liefde in de trekken en handelwys van Ivo en Clara duidelyker uitschenen, naermate kreeg Frans zynen moed terug, en begonnen de aengeleerde driften van het kazerneleven op nieuw in zyne ziel te vonkelen.
| |
| |
De gewoonte deed soms eenen vloek, een woord, aen de vrouwen der schande ontleerd, over zyne lippen komen; hy zocht de herberg op, schrikte voor den arbeid, en de schoolmeester had reeds halvelings gehoord, dat Frans gaerne speelde, en gaerne twistte.
Clara leed hierdoor veel. De blos was van hare wangen gewischt, en de oude schoolmeester verrastte haer dikwyls, dat de tranen haer over de bleeke kaken dreven. Hy raedde hare smart: had zyn kind niet eene verteerende liefde in het hart, welke zy niet meer beantwoord zag?
Toen de driften, een tydlang onderdrukt, in den jongen soldaet ruimer teugel kregen, dacht hy weder aen Clara; doch niet meer met de kuische liefde van voorheen....
Hy begon haer te liefkozen, en zy - zy herleefde, gelyk de bloem, door de zon geschroeid, onder den verkwikkenden dauw.
- Gy bemint my dan nog, Frans; zeide zy met een' zoeten glimlach, toen zy op eenen avond in het hofprieel gezeten waren. Tony had my gezeid, dat gy my vergeten had.... Ik heb het eenige dagen geloofd.... Maer gy zult het my vergeven, niet waer?...
- Wie zou u kunnen vergeten, zoo schoon als gy zyt - antwoordde Frans, en hy kuste haer, terwyl Clara blozend de oogen neêrsloeg. Er waren wel vele schoone liefjes in de stad; maer Clara bleef de schoonste van allen.
- Brave Frans! gy maekt my weder gelukkig!... Ik heb
| |
| |
zoo dikwyls aen u gedacht... In den winter dacht ik u over den grooten vyver te zien schaetsen; in den zomer zag ik u arbeiden voor uwe moeder, en des avonds meende ik u altyd met haer in de kerk te zien komen....
- Kinderliefde! sprak de jongeling, onderbrekend. Wy zyn thans groot geworden, Clara.... Wy moeten elkander anders beminnen dan toen....
- O ja, Frans, met meer liefde, vuriger niet waer?
Er kwam een duivelsche glimlach om de lippen van den jongeling spelen. Het schuldelooze kind vermoedde niets.
- Ja, ging zy voort, zoo als ik het laetst droomde.... Ik was ziek en zwak; vader weende aen myn bed; maer hy kon my niet helpen.... Gy alleen bezat het geneesmiddel.... het was een uwer woorden, een uwer zoete blikken.... Gy kwaemt, gy omarmdet my, gy hield my vast aen uw hart geklemd, en het scheen dat de klopping van het uwe het myne weder kracht en leven schonk.... Gy gaeft my eenen kus.... hier, op het voorhoofd.... Toen plooide myn gryze vader eenen krans van bloemen rond ons, en wy bleven lang - o zoo lang! met de handen in elkander geklemd zitten....
De jongeling zweeg, en zat nadenkend op den grond te staren. Clara dacht, dat het verhael van dien droom hem pynlyk was, en vleide:
- Wees niet droevig, Frans.... Zeg, sprak zy eensklaps, een helderen toon aen hare stem gevende; laet my het
| |
| |
gouden hartje zien, dat ik u by ons afscheid gegeven heb.... Gy beloofdet my dat gy het altyd op uw hart zoudt dragen.
- Zwyg daervan, Clara.... Het is niet meer daer.
- Niet meer daer? vroeg zy verschrikkend.
- Och, wat is er aen gelegen, kinderachtig meisje? Daerin zat immers de liefde niet....
- Frans.... het was van myne moeder.
- Het is my.... ontstolen, Clara; sprak twyfelend de jonge man.
Een bang voorgevoel overmeesterde de ziel der maegd. Zy dacht aen het verledene, aen het gezonden geld; zy had het gekende gouden kruis van Martha gemist, en smartelyk liet zy het hoofd nederzakken.
- Kom, dwaes kind, waerom gy al niet treurt!... Is het myne schuld, dat de kazerne opkropt van dieven.... En zoudt gy my daerom minder liefhebben, Clara?... voegde hy er vleijend by.
- O, neen! Frans, vergeef het my.... Maer het was een familie-heiligdom.... Ik denk er al niet meer op.... Heb my altoos lief Frans, en ik zal gelukkig zyn.
- Dat wil ik, Clara.
- Ik wist het wel! Tony wilde my over u misleiden, my ryk en gelukkig maken, als ik hem wilde beminnen; maer kon ik gelukkig zyn, zonder u?...
De jongeling klemde het meisje onstuimig aen zyne kloppende borst, en drukte zyne lippen op hare wangen.
| |
| |
Waerom sloeg haer hart op dat oogenblik zoo onrustig? Waerom was zy bevreesd? - Daer sprak plotseling eene vermanende stem in hare ziele, en, zich losrukkende, riep zy uit: ‘Laet my, Frans!... niet zoo wil ik bemind worden.... Uwe liefde doet my beven, en brengt my de wroeging van het geweten in de ziel.... Frans, Frans! heb erbarming met de arme Clara....
- Dwaze, spotte de jongeling; welke gedachte speelt u door het hoofd.... Welnu, ga dan maer heen, er zyn wel andere meisjes dan gy.
Die woorden ontstelden Clara.
- Vergeef het my, was het antwoord; ik denk geen kwaed van u; ik was zoo onrustig.... Geloof my, ik ben zoo gelukkig in onze liefde.... Maer ik smeek het u, bemin geene andere.... Misleid my niet!... en het arme kind zakte op de kniën, en besproeide zyne handen met tranen - Clara bemint u zoo innig....
- Gy zyt dwaes, onderbrak hy barsch, terwyl hy opstond en plotseling weg ging, alsof hy verraden ware.
Zy zag hem met tranen in de oogen na, toen Ivo, bleek als een doode, nadertrad, haer oprigtte, en aen zyn hart klemde. Geruimen tyd belette hem de ontroering te spreken - eindelyk zeide hy:
- Ween niet over u, myn kind - ween over Frans.... Hy is wel te beklagen.... God! bad hy aengedaen, leid ons niet in bekoringen!... Kom, myn kind, en verlaet uwen
| |
| |
ouden vader geen' oogenblik meer.... Kom, en wil vergeten....
- Wien toch, vader?... Frans?... O, ik zal het nooit kunnen, en toch gevoel ik maer al te wel, dat hy my niet meer liefheeft gelyk voorheen.
- Bemin hem; maer beklaeg hem tevens. De liefde, Clara, doet velen verdwalen, maekt velen ongelukkig.... De misdaed en de wroeging zyn de naeste gezellinnen van dat gevoel.... O, myn kind! gedenk, dat uw arme vader zich blind weenen zou, als gy ooit misdeedt....
De oude schoolmeester was den ganschen avond droefgeestig; men wachtte te vergeefs den jongeling aen het avondmael.
Reeds was het vuer uitgedoofd; flauw bewoog zich het licht der blikken lamp, en lang was Clara reeds te bedde, toen Ivo nog op Frans zat te wachten.
De uren snelden heen: de schoolmeester telde het tikken der klok. De misdadige pleegzoon kwam niet terug. Hy was echter niet misdadig meer in de oogen van Ivo: deze had hem reeds vergiffenis geschonken.
|
|