| |
| |
| |
VI.
Vergeet my niet!....
De dagen snelden heen. Frans schreef van tyd tot tyd, en zyne brieven ademden nog altyd het gevoel van eenvoudigheid en deugd. Het was zelfs zóó ver gekomen, dat de oude schoolmeester alle gevoel van vrees begon te verbannen.
Clara telde, even als Martha, de dagen, de weken, de maenden: beiden in een gevoel van liefde, hoe verschillend ook van oorsprong. Hoe dikwyls bad Clara voor Frans, als zy des avonds, aen het opene venster naer den met sterren bezaeiden hemel, de oogen opsloeg! Hoe vaek dacht zy zyn beeld te zien, en hare armen uitstrekkende om het te omhelzen, smeekte zy, met eene ontroerde stem: ‘Vergeet my niet!’
's Nachts droomde zy van hem; over dag had zy gedurig
| |
| |
zynen naem op de lippen; stond dikwyls voor eenige herinnering van den jongeling droomend stil, en dacht gedurig zyn spraekgeluid te hooren, dat zy steeds, als een heiligdom, in hare ziel bewaerd had. Liefde! - elk woord, elke blik, elke herdenking werd liefde in het hart der maegd....
Sedert geruimen tyd had men niets meer van den rekruet vernomen. Als de vrouwen daerover klaegden, dan troostte Ivo haer met het oude spreekwoord: ‘Geen nieuws, goed nieuws.’ Maer ook die woorden misten weldra haer uitwerksel, en Clara vooral begon zich een ongeluk voor te spiegelen.
Het verlangen werd eindelyk voldaen: men ontving eenen brief; maer helaes! hy was door eene vreemde hand geschreven, en onder aen stond de naem van Frans, zigtbaer uit eene bevende pen gevloeid. De schrik maekte zich reeds van allen meester, toen men nog slechts het schrift zag. Ivo las, en de vreemde vroeg geld voor den zieken Frans Op elks wang hing eenen traen; elks woorden waren door snikken onderbroken. Ach! het was nog verligtend, toen men vernam, dat de ziekte niet erg was, en de jongeling weldra het hospitael zou kunnen verlaten.
Er werden duizende plannen gevormd; men zocht naer de mogelykheid om de reis naer de groote stad te doen; doch alles kwam neêr op geld, en dat bezaten die arme menschen niet! Clara had zes jaren van haer leven gegeven, om Frans in het hospitael te mogen gaen verzorgen.
| |
| |
De vreemde brief meldde den aerd der ziekte niet; doch de opmerking, dat Frans nog had kunnen teekenen, hoe bevend ook, moest doen veronderstellen, dat men met eenige hoop de tranen mogt afdroogen. Men schreef een hartroerenden brief aen den jongeling; men voegde er wat geld by, en wachtte daerna met ongeduld een antwoord af, dat hen geheel en al over de ziekte zou gerust stellen.
Zoo dikwyls de bode van de naburige stad aenkwam, stond Ivo of Clara op den weg, om hem af te wachten; maer het was te vergeefs! Frans, noch zyn onbekende kameraed, schreef.
Het was op eenen schemer-avond, dat Martha by den schoolmeester binnentrad, en dezen een' brief van den jongen soldaet overreikte. Hy meldde slechts een half woord over zyne ziekte, en begon zyne letteren met de gewoone woorden van ‘gezondheid.’ De schoolmeester werd nadenkend onder het lezen. Frans vroeg weder geld aen zyne arme moeder. Geld! alweêr geld! dacht Ivo. Toen hy aen het einde van den brief gekomen was, kreeg zyn gelaet plotseling eene pynlyke uitdrukking; de tranen braken uit zyne oogen; hy wischte ze herhaelde malen weg, om te zien, of hy zich niet bedroog. Neen, daer stond onder aen geschreven: ‘Laet myne brieven aen Ivo niet zien.’
Dit trof den goeden man tot in het diepste der ziel.
- Wat is er dan? zeiden Clara en de arme weduwe te gelyk.
| |
| |
- Niets, lieven, niets! antwoordde de schoolmeester, terwyl hy den brief wegstak. Ik dacht aen den armen Frans, dien wy ditmael niets kunnen zenden.
- Ach neen! zuchtte Martha; wy hebben niets meer.
- Hoe jammer! voegde Clara er by, en verviel in een smartelyk gepeins.
Allen verkeerden in dezelfde stemming.
- ‘Laet myne brieven aen Ivo niet zien!’ murmelde de schoolmeester in zyne gedachte, en die woorden vielen op nieuw, met een verpletterend gewigt, op zyne teedere ziel.
- Ik bezit nog iets, onderbrak Martha, na eenige oogenblikken stilzwygen.
Een strael van zoet geluk kwam in Clara's oogen glimmen.
- Wat bezit gy? vroeg Ivo onrustig.
- Een gouden kruis....
- Martha! Martha! riep de schoolmeester plegtig; gy moogt dat kleinood niet afstaen. God weet! of het u niet weldra tegen den honger beveiligen moet.
Honger!.... dat woord verwekte eene siddering.
De stilte viel weder op de drie persoonen neder. De beide vrouwen zochten naer een ander middel, om eenige stuivers byeen te zamelen, en Ivo doorpeilde, in zyne gedachte, de woorden van den brief. Hy zag er niets in dan bedrog.... Bedrog! yselyk woord, dat hem schrikken deed, dat hy altyd poogde te verwyderen, en dat echter altyd terugkwam.
| |
| |
Zonder dat de vrouwen het moeijelyke vraegstuk hadden kunnen oplossen, verliet Martha het huis van den schoolmeester, vergezeld door Clara, die haer tot aen hare wooning zou begeleiden. Clara troostte de moeder met allerlei tooverbeelden, om eenig geld te verdienen. Zy ook bezat niets meer. De weinige spaerpenningen waren reeds, buiten weet van den schoolmeester, verzonden. De weduwe ook had menigmael het zuer verdiende dagloon naer den loteling gestuerd, en zelve droog brood gegeten....
Zoodra zy weg waren, liet Ivo den vryen loop aen zyne tranen. Neen, het was de vrees voor den honger niet, die hem deed beletten, het gouden kruis aen den jongeling te zenden; maer hy vreesde in hem een' speler, een' drinker, een' losbol terug te zien. Hy nam nogmaels den brief, herlas de woorden, en liet er snikkende op volgen:
- Frans, gy zyt dezelfde brave jongeling niet meer; anders zoudt gy den armen Ivo niet vreezen!... Uwe woorden zyn als zoovele spiegels voor uwe levenswys.... Ik geloof, Frans, dat gy gevallen zyt, en zóó diep gevallen, dat gy niet meer beeft, om die, welke u liefhebben en arm zyn, den laetsten penning af te vragen. O, myn God! wat een lyden, wat eene toekomst!.... Frans, een vreemde had dien brief geschreven, welke ons meldde dat gy ziek waert: dat was de eerste stap, die de slechte vrienden voor u deden, om Ivo of Martha eenig geld af te dwingen.... Uwe hand heeft gebeefd, toen zy dien bedriegelyken brief onder- | |
| |
teekende: dat sidderen was de laetste stuiptrekking van de stervende deugd.... Ach, mogten deze droevige invallen leugens zyn; ik zou gaerne myn grys hoofd voor u buigen, en u vergiffenis afsmeeken voor die kwade gedachten; maer die woorden van afkeer doen my lyden; dat mistrouwen, hetwelk gy voor my hebt, verplettert my....
De arme man zakte op eenen stoel neder, en verborg het aengezigt in de beide handen..............................
Terwyl hy daer zoo smartelyk, zoo diep in zyne teederste gevoelens getroffen, nederzat, keerde Clara niet minder droevig van het huis der weduwe terug. Dikwyls stond zy peinzend op den landweg stil, en staerde, zonder iets bepaeld te zien, op de droomende natuer, die door een zachten gloed overgoten was.
Zoo ontmoette zy Tony, die haer op den eenzamen landweg afwachtte. Hy had de afgelegenste plaets gekozen, om haer mede te deelen, wat hem sinds zoo lang op het hart drukte. Tony zag bleek en beefde, toen de avondgroet over zyne lippen vloeide.
- Clara, gy schynt zoo droevig, ging hy voort. Wat ongeluk is u overkomen?
- Niets, Tony.... Ik dacht aen Frans.
- Dien gy altoos liefhebt, niet waer, en die u toch niet bemint gelyk Tony.
- Zwyg, zwyg, gy weet het niet; als my ooit iemand
| |
| |
innig bemind heeft, dan is het Frans; gy, Tony, gy zyt de tweede.
Er kwam een ligte glans in het oog van den jongeling vonkelen. De tweede!.... Er was dan nog wat hoop! Als de eerste haer vergat, moest de tweede dan niet daer zyn om hem te vervangen?
- De liefde-smart, sprak hy, heeft my zóóveel doen lyden, dat ik wel verdiende de eerste te zyn.
- Op deze wereld niet meer, Tony.
- Indien Frans u vergeten had.... indien hy u....
- Dat zal hy nooit.... hy heeft my veel te lief.
- Clara, men vergeet in de groote steden zoo ligt de nederige kennissen van het dorp; en, voegde hy er aerzelend by - Frans ook heeft u vergeten.
- Tony, Tony! wat zegt gy daer!... Dat is niet braef van u....
- Clara, het is zoo; ik verzeker het u.... In de stad zyn zoovele bekoorlykheden, zoovele schitteringen; in de stad leeft men zoo vry en ongedwongen - en Frans is in dien stroom medegesleept. Lees, sprak hy, terwyl hy haer eenen brief overgaf; lees, zyne makkers schryven het my. Hy is een speler, een losbol, een wildzang geworden....
Zy greep den brief, sloeg er een verwilderden blik op, en berstte los:
- Neen, Tony, dat is valsch!... Ach! gingzy, na eene geruime poos, voort; ik kan u niet beminnen, en indien
| |
| |
Frans my vergeten hadde - maer dat kan niet zyn! - dan zou ik hem toch nog altyd liefhebben, tot mynen dood toe.
- Arme Clara! gy dwaelt.... Frans schryft telkens om geld, ik weet het: het is om te spelen, en te drinken.... Verberg het my niet.... Gy, uw vader en Martha, lyden veel verdriet, veel armoede....
- Tony! wy hebben geenen onderstand noodig.... wy zyn ryk genoeg in onze tevredenheid.
- O, neen! dien zoudt gy nooit noodig hebben, indien gy my wildet beminnen.... Myn vader is ryk, Clara; gy zoudt al uwe wenschen zien voldoen; al wat gy droomde, zou er zyn.... Wist gy, Clara, wat al schoons ik voor u bestemde....
- Ik geloof het! antwoordde het meisje, terwyl het een zielvollen blik ten hemel sloeg.
- Alles wat men op aerde bedenken kan, ging de jongeling voort, heb ik u toegedacht; uwe droomen zouden de myne zyn; wat gy verlangt, zou ik ook verlangen.... Clara, rekent gy het dan voor niets, u en uwen vader gelukkig te zien?...
Het meisje zweeg en slaerde denkend voor zich. De geest der bekoring dreef voor haer heen. Ryk zyn, haren vader geen gebrek meer zien lyden, alles bezitten wat haer zou vleijen - gelukkig, schoon en bemind zyn!... Welk meisjes hart zou daer niet naer luisteren? Een' oogenblik omnevelde die kleurige sluijer hare gedachte; maer het
| |
| |
beeld van Frans stond plotselings voor haren geest; het verscheen haer smeekend, en fluisterde haer ontroerd toe: ‘Vergeet my niet!’
Zy ligtte het hoofd op, en sprak op zachten toon:
- Tony, myn vader zou zynen welstand door myn lyden niet willen koopen. Ik heb geen' rykdom noodig. Als Frans my vergeten heeft, dan wil ik sterven.... Myn geluk is in hem.... Gy zyt goed, Tony; wees altyd myn vriend; maer spreek my nooit van liefde....
- Uw vriend wil ik niet zyn, neen! Als gy myne liefde verstoot, dan zal ik heengaen, eene andere vrouw in de wereld zoeken.... en u vergeten. Maer eens, Clara, zult gy tranen storten over het weigeren van geluk, rykdom en liefde, welke ik u aenbied....
- Ga, Tony, ga vriend, al zou er dan niemand meer overblyven, om my te troosten.
- Clara, ik smeek u....
- Ik mag u niet beminnen, Tony.
- Vaerwel dan....
- Vaerwel, Tony; vaerwel, beste vriend; wees gelukkig!
Clara ging aengedaen verder. Tony zag haer na, zonder op dat oogenblik te kunnen zeggen, welk gevoel hem bemeesterde. Beste vriend! had zy gezeid; die woorden hielden den opwellenden nyd tegen, en maekten zyn hart week. Met een onrustig gemoed, sloeg hy een anderen weg in, om zyne wooning te bereiken.
| |
| |
Twee dagen nadien verliet Tony het dorp, om de stad te gaen bewoonen.
Het verblyf in de plaets zyner geboorte was hem pynlyk geworden. Daerenboven, de eerzucht vonkelde in de borst des jongelings: hy wilde in eene andere wereld leven, dan in die, welke zyn vader voor hem bestemde. Hy wilde geen deurweerder zyn gelyk hy, en zeker niet op den ouden ezel door het dorp ryden. Hy had grootere denkbeelden in het hoofd. In plaets van deurwaerder, wilde Tony voor het minste advokaet, zoo niet een hoog magistraet, zyn; in plaets van den luijen ezel, dacht hy aen een rytuig, met twee sneeuwwitte paerden bespannen, waermeê hy door het dorp zou vliegen. Waerom?... Om Clara zynen glans, zyn geluk te doen benyden.
Met eene goede dorpsgeleerdheid, die hy by meester Ivo en by zich-zelf had opgedaen, vertrok Tony. Hy bragt in zyn hart slechts een afscheid aen Clara toe; den ouden Ivo had hy, als gebuer en leermeester, de hand gedrukt. Clara zag hem vertrekken, zonder dat hy eenen blik op hare wooning wierp, en zacht fluisterde de maegd: ‘Vaerwel, Tony! vaerwel.... Even als gy niemand beminnen kunt als my, even zoo kan ik niemand liefhebben als hem.... Gelukkig zy, die een hart treft om te beminnen, gelyk het uwe.’
Keeren wy tot den avond van het afscheid terug.
Terwyl Clara, smartelyk aengedaen, naer huis keerde, zat de schoolmeester, by het lamplicht, te schryven. Met
| |
| |
eenen traen in het oog, dien hy van tyd tot tyd moest afvegen, omdat hy hem het gezigt verduisterde, rigtte hy eenen brief aen Frans; en in een' tweeden, aen de overheid geschreven, vroeg hy een verlof voor den jongen soldaet, schilderde met levendige kleuren den toestand zyner moeder; hare armoede, welke de oudste zoon altyd niet verhinderen kon; de krenking van hare verstands-vermogens; de zorg, die zy van haer kind verwachten kon - en de goede man had de hoop, dat de overheid der gemeente dit smeekschrift, ten voordeele der weduwe, bekrachtigen zou.
Wat deed Martha middelerwyl?
Zy zocht met eene bevende hand het gouden kruis, en bragt het weldra, zorgvuldig in een papier gewikkeld, by den bode, die wekelyks naer de stad ging, waer Frans in garnizoen lag. Zy stond het laetste af wat zy bezat: het pand der liefde, dat zy, wat stormen ook rondom haer loeiden, altyd als een heiligdom bewaerd had. Denk niet dat zy het zonder hartzeer afstond - o, neen! er waren zooveel herinneringen aen dat gouden sieraed gehecht! Maer zy dacht, dat haer kind gebrek leed, en welke moeder zou hieraen kunnen wederstaen!
Martha keerde in de hut terug.
In de schaduwe der meubels, meende zy haer kind te zien opryzen; in het geruisch van den wind, meende zy zyne stem te hooren; in hare eigene zuchten, dacht zy dat de zucht van haren zoon klonk.
| |
| |
Eindelooze liefde eener moeder!
En echter at zy het laetste stuk brood, dat zy met hare tranen bevochtigde....
Doch laten wy eenen sluijer over het lyden van de weduwe vallen. Waerom zouden wy den laetsten zucht aen haren mond hooren ontsnappen?
Kom, lezer, steek met ons in verbeelding de ruimte over, welke ons van die groote stad afscheidt, waer het regement van Frans in garnizoen ligt. Verlaten wy de breede en woelige straten. De kazerne is gewoonlyk in de lage en morsige wyken der stad gelegen. Byna aen ieder huis, naby dezelve, ziet men een uithangbord, waerop te lezen staet, dat er drank verkocht wordt. De menschen hebben aen die zyde der stad iets woest in hunne trekken; de vrouwen iets onbeschaemds, en de meisjes duiden door hare blikken, over het algemeen, meer het krygshaftige van den soldaet aen, dan menig rekruet.
Het is tegen den schemer-avond. Eene der herbergen, flauw door eene olielamp verlicht, is door eene woelige menigte opgevuld. Deze bestaet uit soldaten, waervan er reeds menigeen door den drank bedwelmd is.
Ziet gy daer dien jongeling niet, met zyn verhit gelaet, dat door de drift verwrongen is? Ziet gy hem woest zyn glas grypen, of het boosaerdig verbryzelen? Hoort gy hem onstuimig vloeken, of ziet gy zyne bedreigingen, als er een verkeerd woord uit den mond zyner makkers komt? Ziet
| |
| |
gy hem door de kamer waggelen, of met knikkende kniën en half gesloten oog, op de spelers staren?
Dat is Frans! - Frans, dien gy gekend hebt vol liefde en geluk; eenvoudig en rein van harte!...
De jonge soldaet had reeds verscheidene glazen sterken drank geledigd. Zyn laetste penning was verteerd, en hy eischte nu drank op krediet, hetgeen hem geweigerd werd. By die weigering kreeg zyn gelaet eene woestere uitdrukking; hy sloeg de vuist op de tafel tot bloeden, en het gelach zyner makkers was slechts eenen spoorslag te meer, om zyne woede te verdubbelen.
In het midden van dit tooneel werd de deur der herberg geopend, en vragend werd de naem van Frans geroepen. Een besteller reikte hem eenen brief en een pakje over. Gretig nam hy beiden vast, en er kwam een zegevierende lach over zyne lippen rollen. Zonder het pakje nog te hebben geopend, stak hy het juichend in de hoogte, en brulde: ‘Ha! hier is geld! - Nu zult gy my geenen drank meer weigeren!’
Geld! dat woord deed plotseling eene verstomming in de kamer ontstaen. Men hield op met dreigen of met spotten; want daer waer geld is, moet immers de vriendschap gehouden worden! Frans wierp eenen oogslag op het adres van den brief; hy herkende de hand van den schoolmeester, en eenen vloek morrende, stak hy hem ongeopend onder zynen borstlap. Hy haette dat geschrift,
| |
| |
hetwelk hem van deugd en vroomheid sprak, hetwelk de knaging van het naberouw door zyne ziel deed wroeten. Des te geweldiger rukte hy het pakje open; maer plotseling, als door den bliksem getroffen, kwam een doodelyk bleek zyne wangen overdekken. Wat zag, wat herkende hy?
Het gouden kruis zyner moeder.
Op dat oogenblik klaerde zyn benevelden geest eenigzins op. Eene forsche stem sprak in zyne ziel, en riep hem, met de snydendste verwytingen, de armoede, het lyden zyner moeder voor den geest. Het kruis van zyne moeder!... O, hy wist hoe de brave vrouw aen dit kleinood gehecht was! Zy en Ivo moesten dan niets meer gehad hebben: geen enkelen stuiver, anders had zy zich van dat heiligdom niet ontmaekt. Het scheen hem toe, dat het, met bloedige tranen bevlekt, in de holte zyner hand lag; dat het hem gezonden was om hem zyn pligtvergeten, zyn slechten levensloop te verwyten; om hem, in het midden der brassery, van honger en ellende te spreken!
Vlugt, Frans! Volg de inspraek van uw geweten, die nooit liegen zal!
Hy luistert integendeel naer de stem zyner valsche vrienden; zy, die lagchen, omdat zy eenen traen in zyne oogen zien; die hem eenen lafaerd noemen, omdat hy doodsbleek wordt, by het zien van een geldstuk.
- Neen! roept hy uit; het is geen geldstuk! Het is het gouden kruis myner moeder, datzelfde kruis, waermeê ik
| |
| |
als kind op haren schoot gespeeld heb; dat zy my leerde beminnen, als een zinnebeeld van liefde....
Hy sloeg de handen wanhopig voor zyn aengezigt.
Die woorden waren uit de ziel van Frans, als een heilzaem berouw, opgeweld; doch de spotlach zyner vrienden verkoelde dat warme en teedere gevoel, en joeg zelfs eenen blos van valsche schaemte op zyne wangen.
Hy kon niet verdragen, dat men hem eenen lafaerd noemde - en terwyl er een wild vuer in zyne blikken vonkelde, krampte zich zyne vuist om het familie-stuk, en deed zy de tafel onder een geweldigen slag daveren. Hy eischte drank - veel drank, om zyn brandend hart te verkoelen.
Het gouden kruis was weldra in de handen der waerdinne overgegaen. De geestryke drank verhitte op nieuw het hoofd van Frans, en de ongebondene tooneelen herleefden met des te meer kracht, in dat ellendig verblyf.
De twist deed zich weldra op; de bedreigingen lieten zich niet wachten; de sabels en bajonnetten flikkerden in dat gewoel; de wacht overrompelde dat huis des bederfs, en men voerde Frans naer de gevangenis. Zyne kleederen waren gescheurd; het bloed lekte hem over de wangen. Van tyd tot tyd mengde hy tusschen zyne vloek- en lasterwoorden, die van: ‘Hongerdood.... Moeder.... Gouden kruis....................................
| |
| |
Middelerwyl zat de arme Martha in hare wooning, leed gebrek voor haer kind, en bad den hemelschen Vader voor haren Frans! Middelerwyl verdrong het hart van Clara elk denkbeeld van het vergeten, en klemde het zich meer en meer aen dat der liefde!...
|
|