Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anne-Dieu-le-Veut (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anne-Dieu-le-Veut
Afbeelding van Anne-Dieu-le-VeutToon afbeelding van titelpagina van Anne-Dieu-le-Veut

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anne-Dieu-le-Veut

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

XVI. Op het kerkhof.

Antwerpen, de weleer zoo bloeiende koopstad, had destijds geene schaduw meer van zijne vroegere beweging; doch eene edeler beweging, die tot de verhevenste grootheid leidt, had zich in deze veste voorgedaan.

De kunst had een straalkrans om haar gespreid, die haar een majestueus aanzien gaf in het oog der gansche wereld, eene tooverkracht welke de jeugd aanlokte, eene begoocheling welke de fierheid van den ‘sinjoor’ ten toppunt klimmen deed.

De stad was als eene schoone uit eene tooververtelling, welke door de afgunst harer noorderburen tot de rust gedwongen werd, doch in die rust het stoffelijke latende varen, zich in het ideale een onverwelkbaren roem had weten te verwerven. Had zij geen vergankelijk goud meer in de hand, dan had zij eene gouden aureool om het hoofd, maar van goud, dat uit hooger sfeer was neêrgedaald en onvatbaar voor den gewonen sterveling.

Aan de breede rivier was alles doodsch; in de straten, hoe schoon en levendig ook door de wijngaarden, die langs de bruine gevels en om de vergulde of gekleurde uithangborden kransten, heerschte eene schier begijnhofachtige stilte.

De beurs, vroeger door duizende kooplieden bezocht, was nu eene poppenkraam, en de petits merciers d'Images namen de plaats van den groothandel in; doch binnen, in het atelier des kunstenaars, werden meesterstukken gemaald en gebeiteld, al was Rubens dan ook reeds lang de rust ingegaan.

Graaf Raoul bevond zich gedurende een paar dagen in de kunst-

[pagina 104]
[p. 104]

lievende stad, met al hare schilders, beeldhouwers, graveurs en geleerden, met gebouwen, kloostergestichten, instellingen van allen aard - en dat alles beschaduwd door den prachtigen toren harer kathedraal, dat versteende kantwerk!

In de eerste dagen had de oude edelman geen oogslag voor de stad en hare kunstwonderen; hij hield zich enkel met het opsporen zijner dochter bezig.

Weldra was echter de man in het bruin, met den zwarten lap voor het oog, komen opdagen, namelijk Korrel, en deze had zijnen iever zóódanig doen gelden, dat men hem zelfs eene dankbetuiging voor gedanen plicht toekende.

Men had hem wel is waar te Brussel misleid; doch de waarheid was niet verborgen gebleven, zoo zeide hij, en weldra wist hij dat de vluchtelingen op Antwerpen waren afgezakt.

De graaf en de gravin hadden nu de wijk naar de Vereenigde. Provinciën genomen! De oude man was over die tijding diep ontsteld: de laatste straal van hoop verdween voor zijn oog. Het zou dus weêr donkeren nacht rondom hem zijn, alvorens in het graf te dalen!

Gelukkig kende graaf Raoul het menschelijk hart, vooral het hart van een Korrel.

Tusschen vier oogen deed de oude edelman eene beurs met geld aan het oor des spions klinken, en weldra wist hij nu, dat de graaf de Vertigneul slechts een bezoek te Middelburg, in Zeeland, bracht, om daarna in de Spaansche Nederlanden terug te keeren.

Hij wist nu, dat de plaats der bijeenkomst een visschersdorp of stadje aan zee, Blankenberghe, was en zelfs kende hij dag en uur van het vertrek.

Had Korrel daar, als een echte Judas, zijne nieuwe meesters verkocht? Of bedroog hij andermaal, zelfs door hun gedeeltelijk de waarheid te ontsluieren, de vervolgers?

Graaf Raoul berustte in de meêdeeling en nam zijne maatregelen voor het vertrek; dit laatste zou den volgenden dag plaats hebben.

In afwachting bezocht de edelman de verschillende gestichten en richtte, op een schemeravond, zijne schreden door de Zwartzustersstraat, welke nog gansch in zuilengangen gebouwd, de plaats was waar een aantal kramers hunne verschillende goederen uitstalden.

Hier lag een groote voorraad van zijde, laken, linnen, kanten; daar een schat van vrouwensieraden en parfumeriën; ginds een wagen vol rijk gekleurd kinderspeelgoed; elders lagen boeken en schrijfgerief.

De oude edelman wandelde door de menigte van vrouwen en kinderen, die voor al die prachtige en glinsterende kramen heen en weêr gingen, doch trad weldra door de openstaande poort in het uitgestrekte Dominikanerklooster - stille rustplaats eener biddende en geleerde wereld, in het midden eener woelige stad.

[pagina 105]
[p. 105]

De graaf bevond zich op het kerkhof met boomen beschaduwd, met een tapijt van frissche graszoden bedekt.

De zerken met opschriften, de meesten met mos begroeid en deels tusschen het gras verborgen, teekenden de graven aan, daar waar het kruis zich niet meer boven de laatste rustplaats verhief.

Onder een groep boomen stond eene bidbank voor een gekleurd kruisbeeld, aan welks ijzeren stang des nachts licht brandde.

De graaf ontblootte het hoofd, naderde de bank en knielde ootmoedig neêr, om voor het beeld des Heilands een oogenblik te bidden. Voor Hem ten minste boog de trotsche edelman niet alleen het hoofd, neen! hij werd zelfs kind.

Daar rees achter een der stammen eene gestalte omhoog, alsof zij uit een der graven, aan den voet der boomen, opgekropen kwam, en voor dat de knielende edelman zich kon vergewissen wat er zich bewoog, stond de vrouw in den rooden mantel voor hem.

Onder den doek met groen-roode strepen, welke haar hoofd omhulde, bewoog zich een gelaat, dat aan een doodshoofd deed denken, zoo diep waren de oogen in hunne kassen gezonken, zoo mager en afgeteerd waren de wangen. De blauwe tinten, welke zich hier en daar, vooral onder de oogen, opdeden, verhoogden nog de akeligheid van dat wezen.

De graaf richtte zich, bij het zien van dat spook, verschrikt overeind.

‘Wat wilt ge, wie zijt gij?’

‘Stel u gerust, graaf Raoul Dieu-le-Veut.’

‘Wie zijt gij?’

‘Eene rampzalige vrouw, eene gevloekte, eene ter dood veroordeelde.’

‘Wat wilt gij?’

‘U dienst bewijzen alvorens te sterven, en tevens mij wreken.’

‘Alle wraak is laag en onkristelijk.’

‘Ik bekommer mij niet om stelregels die ik niet ken, die ik nooit geleerd heb. Men leerde mij nooit het onderscheid tusschen kristelijk en onkristelijk, zooals gijlieden dat noemt. Overigens, wat geeft het u dat ik mij wreek, als gij slechts nut trekt uit mijne inlichtingen?’

‘Ik wil niets, dat uit eene onzuivere bron voortkomt.’

‘Zelfs niet als het uwe dochter geldt?’

‘Ik weet alles aangaande haar.’

‘Gij weet niets, gij denkt slechts iets te weten.’

‘Wat weet gij daarvan?’

‘Ik weet alles: gij betaalt en wordt niettemin bedrogen.’

De edelman deed een vinnig gebaar van verontwaardiging, en beschouwde de vrouw met minachting.

‘Ik zeg, dat gij achter een schaduw loopt, en men heeft u wijs gemaakt dat gij dezen eens grijpen zult; doch wie greep er ooit schaduwen, graaf Raoul?’

[pagina 106]
[p. 106]

Dorica zette zich op een grafzerk neêr; de graaf deed eene beweging om heen te gaan.

‘Ga niet heen, heer graaf,’ hervatte de vrouw, ‘met den dood, den onvermijdelijken dood in de aderen, ben ik opgestaan en tot u gekomen om u te vragen, of gij inderdaad uwe dochter zien wilt?’

De oude edelman, gekrenkt door het denkbeeld dat die vrouw, die bedelares met zijne geheimen bekend was, fronste de wenkbrauwen; toch antwoordde hij zacht:

‘Wel ja, ik wil haar zien.’

‘Gij zult haar niet zien zonder mij!’

‘Gij eischt dus eene belooning?’

‘Ik eisch of vraag u niets.’

‘Wat is dan uw doel?’

‘Ik heb het u gezegd: ik wil mij wreken. Hebt gij den spion van den amman gezien?’

De graaf aarzelde en staarde de boheemster scherp in de oogen.

‘Ja, ik heb hem gezien,’ mompelde de graaf ten laatste.

‘Hebt gij hem herkend, graaf? Weet gij wie hij is?’

De grijsaard schudde het hoofd.

‘Herinnert gij u dan den jager niet, die tien jaar geleden bij u op 't kasteel in dienst was?’

‘Taurel?’

‘Ja, Taurel; maar die zich voor het oogenblik, in dienst van den amman, den vlaamschen naam van Korrel geeft.’

‘Die man met één oog?’

‘Bedrog! Taurel of Korrel heeft integendeel twee scherpe wolvenoogen.’

‘Taurel!’ en de oude graaf schudde het hoofd.

‘Het was Taurel, die zich door uwe tweede vrouw liet omkoopen, om uwe dochter te verwijderen.....’

‘Rampzalige, gij lastert!’

‘Wat zou ik lasteren met den dood in het hart!’

‘Het was Taurel, welke de jonge gravin Dieu-le-Veut, ook op haar verlangen, tot geleider strekte en die, toen hij met haar vermomd in de Nederlanden aankwam, tevens een rijken schat van kostbaarheden in gewijde vaten, in zijn bezit had.’

‘Gewijde vaten, zegt gij?’

‘Wel ja, die hij uit het slotkapel van het kasteel had gestolen, ofschoon uwe dochter niet wist dat die ontvreemding had plaats gehad.’

Het wezen van den graaf werd eenigszins helderder.

‘Hoe zijt gij met dat alles bekend geworden, vrouw?’

‘Uwe dochter reisde in mijne kleeding vermomd en op den witter olifant gezeten; zij reisde met ons, arme bohemers, zwaarddansers vuureters en kaartlegsters, van kermis tot kermis, totdat zij ond[er] het geleide van Taurel naar de West-Indiën scheep ging.’

[pagina 107]
[p. 107]

De oude vader had inderdaad moeite om zich, bij het vernemen van die tijdingen, overeind te houden.

‘En verder?’ mompelde hij bevend.

‘Uit de Indiën teruggekeerd, heeft zij Frankrijk en de Nederlanden bezocht, onder den naam van gravin de Vertigneul.’

‘Wie is de man die haar vergezelt?’

Een bittere glimlach speelde om Dorica's lippen; zij staarde den graaf starlings in het aangezicht, en zeide op doordringenden toon en spottend:

‘De Vertigneul? Hebt gij nooit hooren spreken van den beruchten zeeroover Lorenzillo: de schrik van den Oceaan, de vogelvrijverklaarde, de boekanier, met moord, brand, plundering en landverraad overladen? Welnu, dat is de echtgenoot van uwe dochter.’

‘Vrouw, gij lastert!’

Dorica trok met een gebaar van medelijden de schouders op.

‘Te Brussel heeft Taurel beiden teruggevonden, en terwijl hij zich door den luitenant, door u en anderen doet betalen om de vluchtelingen te leveren, zorgt hij wel dat gij en de uwen overal te laat komen. Nu weêr, niet waar? ....’

‘'t Is zoo,’ morde de graaf; ‘maar ditmaal heeft hij mij bepaald de plaats aangewezen waar ik de gravin ontmoeten zal.’

‘Ja, 't is een visschersdorp aan den vlaamschen zeekant, niet waar?’

‘Inderdaad.’

‘Te Blankenberghe.’

‘Gij hebt het gezegd.’

‘En op welken datum, heer graaf Dieu-le-Veut?’

‘Den 13 augustus.’

‘Als ze den 12 augustus niet reeds zal in zee gestoken zijn.’

‘De verrader!’

‘Taurel is een schurk; hij beloofde mij met zich naar de tooverlanden, in de nieuwe wereld, te nemen; doch toen ik hem tot last diende, wierp hij vergif in den beker met wijn en stiet mij in den donkeren nacht, in regen en wind, buiten. Met den dood in het hart - want ik kende Taurel's vergif wel - lag ik alleen en verlaten in eene schuur, verstikkend, versmachtend van dorst, en ik had de macht niet meer hem te vervloeken. Hij dacht, de schurk, dat men mij 's morgens dood op een schoof stroo zou hebben gevonden, en hij alzoo van een lastig schepsel zou bevrijd zijn. Een oude zwartrok heeft mij echter 's morgens gevonden; hij heeft mij het leven gered en sprak mij van vergiffenis, van God, die volgens hem, ginds boven de blauwe luchtzee woont; maar ik, ik wil mij wreken op den verrader.’

De oude man beefde voor de bliksemende uitdrukking van Dorica's oogen.

[pagina 108]
[p. 108]

‘Ik weet,’ hervatte Dorica, ‘dat ik in mijn lijkkleed rondloop, totdat ik eindelijk in deze of gene gracht zal neêrzinken en de honden ten prooi zijn zal; maar ik zal mij toch gewroken hebben.’

‘Vrouw, vrouw, gij doet mij beven!’

‘Graaf Dieu-le-Veut, ik ga altijd, gesterkt door mijne zucht naar wraak, het westen in, recht naar den kant waar de zee bruist. Ik wil op de bijeenkomst, ginds aan zee, niet ontbreken en voor hem, voor Taurel den verrader, en voor uwe dochter die ik haat, verschijnen als een spook, dat uit het graf is opgestaan. Vaarwel, tot ginder aan zee! Dáár hoop ik nog te zullen komen; de zucht naar wraak zal mij wel ondersteunen.’

De oude edelman stond als versteend op het kerkhof, en staarde de roode gestalte na, die in de schaduwen der boomen en hooge muren verdween.

Eenige oogenblikken bleef hij in die houding; daarna streek hij met zijne magere hand over zijn hooggewelfd voorhoofd, en zag rond of hij de gestalte der vrouw, welke hem zulke wonderlijke dingen gezegd had, nog ontwaarde.

Was het een spel zijner verbeelding geweest? Er waren oogenblikken dat de oude man zelf dacht, dat het gebeurde op het kerkhof een droom, een akelig visioen geweest was.

De orgeltoon liet zich in de kerk hooren, het licht der waskaarsen overstroomde de geschilderde glasramen, de vespers hadden een aanvang genomen.

De markies d'Ambrelle trad zoekend op het kerkhof, en toen hij eindelijk den ouden man ontwaarde en hij tot bij hem genaderd was, legde hij de hand zacht op den arm en leidde hem meê, in den waan verkeerende, dat de graaf andermaal door een vlaag van dweeperij overvallen was.

‘Kom, heer graaf,’ zeide de markies, ‘wij zullen in het Dominikaner-klooster de vespers bijwonen.’

Hij ging zonder tegenkanting meê, doch morde, op den dorpel der kerk staande:

‘En zij,’ hij doelde op zijne tweede vrouw, ‘zij heeft mijn arm kind verkocht en geleverd!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken