Dorica zette zich op een grafzerk neêr; de graaf deed eene beweging om heen te gaan.
‘Ga niet heen, heer graaf,’ hervatte de vrouw, ‘met den dood, den onvermijdelijken dood in de aderen, ben ik opgestaan en tot u gekomen om u te vragen, of gij inderdaad uwe dochter zien wilt?’
De oude edelman, gekrenkt door het denkbeeld dat die vrouw, die bedelares met zijne geheimen bekend was, fronste de wenkbrauwen; toch antwoordde hij zacht:
‘Wel ja, ik wil haar zien.’
‘Gij zult haar niet zien zonder mij!’
‘Gij eischt dus eene belooning?’
‘Ik eisch of vraag u niets.’
‘Wat is dan uw doel?’
‘Ik heb het u gezegd: ik wil mij wreken. Hebt gij den spion van den amman gezien?’
De graaf aarzelde en staarde de boheemster scherp in de oogen.
‘Ja, ik heb hem gezien,’ mompelde de graaf ten laatste.
‘Hebt gij hem herkend, graaf? Weet gij wie hij is?’
De grijsaard schudde het hoofd.
‘Herinnert gij u dan den jager niet, die tien jaar geleden bij u op 't kasteel in dienst was?’
‘Taurel?’
‘Ja, Taurel; maar die zich voor het oogenblik, in dienst van den amman, den vlaamschen naam van Korrel geeft.’
‘Die man met één oog?’
‘Bedrog! Taurel of Korrel heeft integendeel twee scherpe wolvenoogen.’
‘Taurel!’ en de oude graaf schudde het hoofd.
‘Het was Taurel, die zich door uwe tweede vrouw liet omkoopen, om uwe dochter te verwijderen.....’
‘Rampzalige, gij lastert!’
‘Wat zou ik lasteren met den dood in het hart!’
‘Het was Taurel, welke de jonge gravin Dieu-le-Veut, ook op haar verlangen, tot geleider strekte en die, toen hij met haar vermomd in de Nederlanden aankwam, tevens een rijken schat van kostbaarheden in gewijde vaten, in zijn bezit had.’
‘Gewijde vaten, zegt gij?’
‘Wel ja, die hij uit het slotkapel van het kasteel had gestolen, ofschoon uwe dochter niet wist dat die ontvreemding had plaats gehad.’
Het wezen van den graaf werd eenigszins helderder.
‘Hoe zijt gij met dat alles bekend geworden, vrouw?’
‘Uwe dochter reisde in mijne kleeding vermomd en op den witter olifant gezeten; zij reisde met ons, arme bohemers, zwaarddansers vuureters en kaartlegsters, van kermis tot kermis, totdat zij ond[er] het geleide van Taurel naar de West-Indiën scheep ging.’