kunnen wegloopen, als men ons vangen wil; maar hier in ònze stad, loopen wij altijd op twee pooten; dat staat toch veel deftiger, nietwaar? Ziet gij wel, dat sommigen sjerpen om hebben? Dat zijn onze vrouwen. Wij, mannen, dragen niets, en de kinderen óók niets!’
‘Hé!’ dacht Jozientje, hoe heerlijk voor die muizenkinderen, dan behoeven ze 's morgens óók niet aangekleed te worden!’
Waar zijn al die huizen van gemaakt?’ vroeg Jozientje weer.
‘Wel, de muren van klei en de daken van stroo.
‘Ziet ge daar ginds onze kerktoren wel?’
Jozientje zag, waar de muis heenwees, en meteen hoorde zij, hoe de klok begon te spelen...... Wilhelmus van Nassouwe!
‘Dat is net ons klokkespel,’ riep Jozientje, ‘alleen is het veel hooger en fijner!’
‘Ja, dat is ook een meesterwerk,’ zei de muis; ‘een zeer verstandige, muzikale muis, is eens op een nacht in de menschenstad in den toren geklommen, heeft het klokkespel daar bestudeerd en het hier in 't klein nagemaakt!’
‘Hoe knap!’ riep Jozientje.
Eensklaps verscheen er een heraut op het marktplein en gaf een signaal op zijn trompet.
Nu moet ik weg,’ zei de muis, ‘het is twaalf uur en ik moet medehelpen de tafels overdragen; wij eten hier gezamenlijk op het plein, moet je weten!’
Van verscheidene huizen werden de deuren geopend en de muizen droegen lange tafels naar buiten.
‘Tot straks!’ zei de muis haastig, en.... weg was hij!