Ella in het Feeënrijk
(1902)–Agatha Snellen– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
[pagina 22]
| |
‘Daar is het paleis van de koningin’ zei de fee en hier is zefira. Onder een hooge struik volwitte rozen... lag de fee zefira uitgestrekt.
| |
[pagina 23]
| |
Eikwijls had Ella mooie tuinen gezien, maar deze was veel, veel mooier dan die allemaal! Het leek geen aangelegde tuin en toch waren er overal nette voetpaden en grasvelden, maar er waren geen stijve bloemperken, in plaats daarvan struiken en bloemen, heel veel bloemen van allerlei soort en kleur. Hier en daar zag Ella glinsterende fonteinen van wit marmer en in de boomen honderde vogeltjes, die van tak tot tak sprongen en heel niet wegvlogen, als Ella en de fee voorbij kwamen. Dicht bij hen op een boomtak zat een klein vogeltje te zingen. ‘Dat is net een nachtegaal!’ zei Ella, ‘alleen zijn veertjes zijn van goud.’ ‘Het is werkelijk een nachtegaal, maar zijn veertjes zijn niet van goud, dat lijkt alleen maar zoo. Zij zien | |
[pagina 24]
| |
er precies eender uit, als in de menschentuinen, maar het licht valt hier anders.’ Nu merkte Ella op, dat over alles een gouden gloed lag, over boomen, bloemen en vogels. ‘Hoe mooi!’ riep ze in verrukking. Juist kwam ze voorbij een groote fontein. Ella stak haar handje uit onder het neervallende water en toen ze het terugtrok, was er een sterke geur aan van Maartsche viooltjes.
‘Nu zal ik je bij Prinses Zefira brengen,’ zei de fee, ‘want ik moet terug naar de kinderen.’ Door kronkelende paden kwamen ze aan een groot water en aan den overkant daarvan zag Ella een breede gouden poort. ‘Daar is het paleis van de koningin,’ zei de fee, ‘en... hier is Zefira!’ Onder een hooge struik vol witte rozen, op een | |
[pagina 25]
| |
bed van rozeblaren lag de fee Zefira uitgestrekt. Toen ze de feeënmoeder met Ella en Nero zag aankomen, stond ze op en ging hen tegemoet. Zij droeg een krans van witte rozen op het hoofd en op haar kleedje was hier en daar een roos vastgehecht. De blonde haren golfden bijna tot aan haar voeten. Ze was groot en slank als de feeënmoeder en tegelijk sierlijk en vlug als Fatima. ‘Is zij een prinses?’ vroeg Ella fluisterend. ‘Ja, zij is de jongste zuster van de koningin.’ ‘O, wat is zij mooi!’ zei Ella weer. ‘Zefira,’ zei de feeënmoeder, ‘hier breng ik je een klein meisje, Ella, dat ons rijk wil bekijken en hier is haar hond Nero, een goed, trouw dier. Wil je Ella den tuin eens laten zien?’ ‘O zeker, heel graag!’ zei Zefira vriendelijk en zij bukte zich, om Ella een kus te geven. Toen knielde ze naast Nero, sloeg haar armen om zijn hals en legde haar hoofdje op Nero's grooten kop. ‘O, ik houd zoo- | |
[pagina 26]
| |
veel van dieren!’ riep Zefira, ‘en hij is zulk een mooie, groote hond!’ Ella's gezichtje glansde van genoegen en Nero likte Zefira de handen. De feeënmoeder was in dien tijd verdwenen. ‘Hè!’ dacht Ella, ‘ik heb haar niet eens goeden dag gezegd, maar feeën zijn ook zoo wonderlijk, ze verdwijnen, voordat men er aan denkt.’ ‘Kom Nero,’ riep Zefira, ‘speel eens met me!’ En op eens snelde zij weg. Nero liep haar achterna. Telkens verstopte Zefira zich achter een struik en dan moest Nero haar zoeken. Het was een alleraardigst spel! Ella had Nero in langen tijd zoo vroolijk niet gezien. Toen hij heel jong was, speelde hij ook zoo met Ella, maar hij was nu al een deftige hond van vijf jaar. Ella lachte en klapte in haar handen, als Nero Zefira gevonden had. Eindelijk kwam Zefira weer naar haar toe: | |
[pagina 27]
| |
‘Kom Ella, laten we nu door den tuin wandelen!’ Zefira vatte haar bij de hand en Nero huppelde vroolijk naast Ella en duwde met zijn snoet telkens tegen haar hand, ten teeken, dat hij door haar gestreeld wilde worden. ‘Wil je nu mijn kleine lievelingen eens zien?’ zei Zefira. Metéén liet zij een zacht fluitend geluid hooren en van alle boomen kwamen kleine vogels aangevlogen en zetten zich op Zefira's schouders, hoofd en armen. Enkelen kwamen ook op Ella's schouders zitten en zelfs op Nero, die het wel een beetje vreemd vond. Hij keek Ella vragend aan, alsof hij zeggen wilde: ‘Wat moet ik daar nu mee beginnen?’ Eindelijk schudde hij zich maar eens flink en de vogeltjes vlogen verschrikt van hem weg. ‘Vindt je ze niet aardig?’ zei Zefira trotsch. ‘Wil je ze ook eens hooren zingen?’ Zefira floot weer zacht en al de vogeltjes begonnen te zingen ieder op zijn eigen wijze en toch stemden | |
[pagina 28]
| |
ze zóó mooi samen, dat Ella in verrukking uitriep: ‘O, hoe lief! Ik wilde dat Mama dat ook eens hoorde, ze houdt zooveel van vogeltjes!’ Op een teeken van Zefira vlogen de vogels weg en de fee wandelde met Ella verder door den tuin. Langs alle paden liepen feeën heen en weer en plukten handen vol bloemen. ‘Waarvoor zijn al die bloemen?’ vroeg Ella. ‘Die zijn voor het paleis van de koningin, er is in den vroegen morgen receptie van de dieren van het woud.’ ‘Hoe aardig! zou ik daar niet heen kunnen gaan?’ ‘O ja, maar dan moet ge nog een poos wachten, er is nu geen bootje, om je over te varen.’ ‘Zijt ge dikwijls bij uw zuster in het paleis?’ ‘Neen, heel weinig, ik houd zooveel van den tuin en ben bijna altijd hier. Maar kom nu mee, ik zal je een krans van rozen vlechten.’ De fee trok Ella mee naar de plaats, waar Ella | |
[pagina 29]
| |
haar het eerst gezien had. Ze vleide zich neer op de rozeblaren en verzocht Ella, naast haar te komen zitten. Ella deed het heel voorzichtig, het was, alsof ze op een bed van dons kwam te liggen. Zefira plukte rozen van den struik boven haar en terwijl ze er een krans van vlocht, begon ze heel zacht te zingen. Ella luisterde in verrukking! Ze had wel eens gehoord van engelenzang en ze dacht bij zich zelf: ‘Zoo zingen zeker de engelen!’ Nero scheen het ook mooi te vinden; hij legde zijn kop op Ella's schoot en keek Zefira maar aldoor aan. De krans was gereed en Zefira zette die op Ella's hoofd. Ella zag er allerliefst mee uit, zij leek nu ook wel een kleine fee. ‘O,’ riep Zefira op eens, ‘daar komen de zwanen, die kunnen je overvaren!’ |
|