Ella in het Feeënrijk
(1902)–Agatha Snellen– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
Dicht bij haar was een bedje en daaruit kwam een hoofdje te voorschijn en een fee,, enkind keek haar met groote oogen aan.
| |
[pagina 13]
| |
Langs de muren van de zaal groeiden rozestruiken vol met roode en witte rozen. ‘O, daarom ruikt het hier zoo heerlijk!’ zei Ella. ‘Geloof je ook niet, Nero?’ Nero snuffelde met zijn neus in de lucht en keek Ella toen aan, alsof hij zeggen wilde: ‘Ja, dat geloof ik ook!’ Samen gingen ze nu langzaam de trappen af. Beneden in de zaal zag Ella verscheidene bedjes staan. Ze telde er twintig, maar er waren er wel meer. De kindertjes liepen op bloote voetjes en hadden enkel een hemdje aan. ‘Zullen ze geen kou vatten op die marmeren vloer?’ dacht Ella. ‘En o, wat kunnen ze vlug loopen!’ ‘Kijk, daar is er één gevangen!’ Ella juichte en klapte in de handen. | |
[pagina 14]
| |
Alle feeënkindertjes keken verschrikt op en toen ze Ella midden op de trap zagen staan met Nero, vluchtten ze ieder in hun bedje. ‘Dat is jammer!’ dacht Ella, ‘ik zal hun gaan zeggen, dat ze niet bang behoeven te zijn.’ Ze daalde nu verder de trappen af en stond eindelijk met Nero in de zaal. Dicht bij haar was een bedje en daaruit kwam een hoofdje te voorschijn en een feeënkind keek haar met groote oogen aan. ‘Hoe snoezig!’ zei Ella verrukt bij zichzelf. ‘Wie ben je?’ vroeg het feeënkind. ‘Ik heet Ella en kom het Feeënrijk bekijken.’ ‘Ben je dan ook een fee?’ ‘Neen, ik ben maar een klein meisje.’ ‘Ben je dan misschien een klein mensch? Dan vind ik je toch niet zoo erg leelijk.’ ‘Leelijk?’ Ella kreeg een kleur, daarover had ze nooit gedacht, iedereen had altijd gezegd, dat ze er | |
[pagina 15]
| |
zoo lief uitzag, vooral als ze haar witte, geborduurde jurkje aan had. ‘Ja, menschen zijn immers zulke lompe wezens!’ zei het feeënkind weer. ‘En wat is dat voor een afschuwelijk dier?’ Maar nu werd Ella werkelijk boos: ‘Wat? Nero een afschuwelijk dier? Hij is juist zoo'n mooie hond! Hij is een echte Newfoundlander!’ zei Ella trotsch. ‘Doet hij dan geen kwaad?’ ‘Neen, zeker niet! Hij is zoo lief en goed, ik kan alles met hem doen en hij kan zulke mooie kunsten! ‘Ga eens mooi zitten, Nero!’ Nero ging dadelijk opzitten en draaide op zijn achterste pooten in de rondte. ‘O, hoe aardig!’ riep het feeënkind. ‘Nu een poot, Nero!’ zei Ella. En toen Nero zijn groote, breede poot aan Ella gaf, sprong het feeënkind vol verrukking haar bedje uit en riep: | |
[pagina 16]
| |
‘O ja, hij is heel lief! Zou hij mij ook een poot willen geven?’ ‘Ja zeker!’ zei Ella, ‘vraag het hem maar.’ ‘Geef mij een poot!’ zei het feeënkind en stak haar handje naar Nero uit. Nero gaf haar dadelijk zijn rechter vóórpoot, die zij juist met twee handjes kon omspannen. ‘O ja, hij is heel lief!’ zei ze nog eens en streelde voorzichtig over Nero's kop. Dat scheen Nero te bevallen, hij kwispelde met zijn staart en zag haar vriendelijk aan. Toen kwamen ook al de andere feeënkinderen uit hun bedjes gesprongen en gingen nieuwsgierig om Ella en Nero heenstaan. ‘Blijf jullie altijd hier?’ zei één van hen. ‘Dat denk ik niet,’ zei Ella, ‘dat zou Mama niet goed vinden, maar ik vind het hier wel heel mooi!’ Opeens gaven de feeënkinderen elkaar de hand en dansten in een kring om Ella en Nero heen. Het | |
[pagina 17]
| |
ging al gauwer en gauwer, zóó gauw, dat Ella haast niets meer van hen zien kon. Ze werd er duizelig van en Nero begon zacht te janken. Toen ze ophielden, vroeg één van hen: ‘Nu, gaat dat niet prachtig?’ ‘Jawel,’ zei Ella, ‘maar doe het toch maar niet meer, Nero vindt het niet prettig!’ ‘Wat zullen we dan doen? Ken je ook spelletjes?’ ‘Ja zeker,’ antwoordde Ella met vuur, ‘ik ken: verstoppertje, verlos van paal, blindemannetje in een kring en nog veel meer.’ ‘Ken je ook bal spelen?’ vroeg er één. ‘O ja!’ Dat was toch zoo moeilijk niet, vond Ella. Metéén trippelden alle feeënkinderen naar een hoek van de zaal en haalden er ieder een bal vandaan, die glinsterde als goud. Voor Ella brachten zij er ook één mee. De bal was zoo licht als een veer. Ella voelde haast niet, dat ze wat in de hand had. Nero ging op zijn gemak naast de marmeren | |
[pagina 18]
| |
trap liggen, hij vond het wel veilig, een beetje uit den weg te zijn. ‘En nu,’ zei een kleine fee, ‘alle ballen tegelijk in de hoogte gooien en dan ieder er één opvangen, het komt er niet op aan welken. ‘Eén, twee, drie!’ daar vlogen de ballen in de lucht ook die van Ella, alle feeënkinderen vingen er één op. Ella ving er ook één, maar de bal gleed haar dadelijk weer uit de handen, hij was zoo licht en glad, ze moest hem naloopen door de zaal. ‘Nog eens!’ riep de kleine fee en weer vlogen de ballen in de hoogte, maar weer gleed hij Ella uit de handen, toen zij er één opving. ‘Neen, dat gaat niet!’ zei Ella verdrietig, ‘deze ballen zijn heel anders dan de mijne, de mijne zijn veel steviger en niet zoo glad. Laten we liever verstoppertje spelen!’ ‘Ja, verstoppertje!’ riepen de feeënkinderen, ‘wie zal het zijn?’ | |
[pagina 19]
| |
‘Laten we aftellen,’ zei Ella. Juist gingen ze allemaal in een kringetje bij elkaar staan en Ella begon af te tellen, toen de deur aan den overkant open ging en een statige, slanke fee op den drempel verscheen. In een oogenblik lagen alle feeënkinderen ieder in hun eigen bedje. Ella bleef alleen midden in de zaal. Nero stond op en ging naast zijn vrouwtje staan, alsof hij haar wilde beschermen. De fee kwam langzaam naar Ella toe en zei vriendelijk: ‘Wie ben je? En hoe kom je hier?’ ‘Ik ben Ella en de fee Fatima heeft me gebracht, mij en Nero. Hij is zulk een goede hond en doet heusch niets!’ ‘Neen, dat geloof ik wel, hij ziet er goedig uit!’ en de fee streelde Nero over den kop. ‘Maar hier kun je niet blijven, de kinderen moeten slapen. Wacht een oogenblik, dan mag je met mij mee gaan. Ik ben de feeënmoeder | |
[pagina 20]
| |
en ik ga even de kinderen goeden nacht zeggen.’ En toen ging de fee van het ééne bedje naar het andere, dekte al de kindertjes toe en gaf ze een kus, net als haar mamaatje het Ella ook altijd deed. Daarna nam de fee Ella bij de hand en Nero volgde hen. De fee deed de deur open, waardoor ze was binnen gekomen en... Ella zag vóór zich een prachtigen tuin! |
|