Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella
(1838)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
Romans en verhalen.Gelyk wy gezien hebben, had reeds Maerlant den roman als eene bastaerdteelt verworpen. En schoon nog velen met gretigheid de ridderverhalen lazen, de schryvers achtten dezelve beneden zich; zelfs de afschryvers werden zeldzaem. Toen de boekdrukkunst het land van boeken deed overstroomen, wilde men ook eenige romans meer algemeen verspreiden. Onder andere, de reeds geroemde Karel ende Elegast werd onderscheidene malen herdrukt. Doch de oudst gedrukte roman is waerschynlyk de Historie van Saladin, volgens Jacobus Koning, omstreeks 1480, wellicht in het toenmalig kunstlievend Audenaerde verschenenGa naar voetnoot1. Dezelve is afgedeeld in 203½ coupletten, ieder van acht regels, en te samen, met het begin en slot, 1628 regels inhoudende. De trant is niet rhetoricaelschGa naar voetnoot2. Men oordeele: Den strijt van Alisant, noch Ronchevale
Noch alle de fayten van Broyere
En daden noynt kerstinen so grote quale
Als dese bataylge fel van dangyere,
Tsaudaens cracht was so meneghertiere
Jeghen der kerstinen ghewelt
Dat zy so snee smeldt van den viere
Haer menichte smelten beghan op 't velt.
| |
[pagina 196]
| |
De nacht verghinc, schijn van der manen
Bracht haer clareyt binnen palen
Een vorssche bataylge quam daer ter banen
Die alle scoten venijnde stralen.
Die edel bastaert met Gods vassalen
Was berinct in dit onghevouch
Duerschoten gewondt met groter qualen
Daer hem uter perssen zijn peert ontdrouch.
Dus dolende reed de Rudder vry
Bedauwende met zijnen bloede deerde
Tot hi quam teender fonteynen by
Ter doet ghewondt spranc van den peerde
Zeere beclaeghde die hoghe weerde
Der kerstinen jegenspoedeghen noot
Bat uterlic Gode of hijt begheerde
Om Hughen te sprekene voor zijne doot.
Het waren de romans vooral, die in het wanstaltige half rym-, half prozakleed gestoken werden. Behalve misschien Een schone historie van Marieken van Nimweghe die zeven jaren met den duivel verkeerd heeft, Antwerpen, 1514, een zeer aerdige roman zegt men, zyn de bekende klaerblykelyk oudere gedichten, welke men zulk eene smakelooze gedaenteverwisseling heeft doen ondergaen. Wellicht bestonden er toen ter tyd slechts de fragmenten meer van, en zouden de uitgevers alleen de berisping verdienen van de verzen te hebben gemoderniseerd. Omtrent het midden der zestiende eeuw kwamen by de familie Liesveldt, te Antwerpen, uit: 1o Die historie van Peeter van Provencen ende dye schoone Maghelone van Napels; 2o Een schoone historie van der borchgravinne van Vergie; en 3o de dood van Roland en Olivier, onder den volgenden tytel: Hier beghint den droefelycken stryt opten bergh van den Roncevaele in Spanien ghesciet, daer Roelant ende Olivier metten fleure van kerstenryck verslagen waren. Dat het fragmenten van oudere gedichten zyn, kan het volgend staeltje, uit het laetste werk, genoegzaem bewyzen: | |
[pagina 197]
| |
Een ridder wel wijde bekant,
Quam oock voort gheloopen te hant;
Margarijs heet hi die vrye,
Die heere was van Savelye,
Hi was een schoon vroom payen,
Ende een volmaect ridder int stryen.
Door zyn groote wtnemende schoonheyt
Beminden hem die vrouwen ghereyt.
Hy sprack so luyde als hi woude,
Ende vermat hem hoochlijck dat hi soude
Roelande ende Olyvier slaen
Datse die doot niet en souden ontgaen.
In 1541 kwam by Willem Vosterman, te Antwerpen, van de pers de Destructie van de stadt van Troye, insgelyks in proza en rym, en waervan de ellendigheid alles te boven gaet. Hoffmann von FallerslebenGa naar voetnoot1 spreekt van eene allerliefste beschryving van Luilekkerland, welke omtrent in het midden der vyftiende eeuw zou geschreven zyn, en waervan Jacobus Koning, van Amsterdam, een fragment bezat. Hoffmann geeft er de eerste verzen van op: Dit ist lant van den heilighen gheest,
Wie daer lancst slaept, de wint meest;
Daer en derf niemant doen werc,
Out, jonc, cranc of sterc;
Daer en mach niemant iet gheborsten:
Die wanden sijn daer ghemaect van worsten,
Daer sijn die veinsteren ende doren
Ghemaect van salmen ende van storen -
Die balken die daer in den huse legghen
Sijn ghemaect van botterwegghen;
Haspelen, spinrocken ende alsulke dinghen
Sijn ghebacken van crakelingen -
Het reghent daer in alle hoeken
Vladen, pasteien en pannecoeken;
In dat lant loopt een rivier
Van goeden wijn, van goeden bier.
| |
[pagina 198]
| |
Dezelfde schryver spreekt nog van eenige verhalen, welke, onder andere gedichten, te vinden zyn in een perkamenten Codex van het begin der vyftiende eeuw, berustende in de koninglyke bibliotheek te 's Hage. Onder een dezer verhalen Van der ghilde in der blauwer scuten, staet als schryver gemeld Jacop van Oestvoren, waerschynlyk een Noordnederlander, en het jaertal 1413. Het komt hem voor dat verscheidene stukken in dat Codex uit het hoogduitsch vertaeld zyn, iets dat hem eenig in onze oude letterkunde is voorgekomen. |
|