Oude en nieuwe liedjes
(1864)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
meê? 't Is 't reg-te ge -tij om te va - ren; de mor-gendzon glanst op de
ba-ren; grijp moed, schoon kind, en vaar meê! grijp moed, schoon kind, en vaar
meê! Ha, ha, ha! ha, ha, ha! ha, ha, ha! ha!
2.
Het meisje met blosjes op voorhoofd en wang,
Stond peinzend aan 't ruim van de zee;
Daar klonk uit den hoogen een toovergezang;
Daar murmelde 't zacht langs de reê:
‘Ga varen, lief kind, ga varen!
De morgendzon glanst op de baren;
Gy voert het geluk met u meê.’
3.
Maar tranen bedauwden een moederlijk oog:
Het scheiden, het missen doet wee!
En troostend begon weêr de zang van omhoog,
En blijder herhaalde de reê:
‘Laat varen 't jong paar, laat varen,
Gelijk van gemoed en van jaren,
Doorkruist het een veilige zee!’
4.
Wat deed nu het meisje? Het waagde de kans:
En luid riep de schipper ‘hoe zee!’
En de golfjes droegen, met vrolijken dans,
Hun bootje van de effene reê.
Blijf varen, jong paar, blijf varen,
Gewiegd op de hupplende baren,
In 't zonlicht van voorspoed en vreê!
Staring. |
|