Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.
(1869)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
Vander biddender ordenen. C. XXXVIII.WOuter / van desen mendicanten
3315[regelnummer]
Moetic u een luttel ranten /
Alse minderbrueden en̄ jacopine /
Witte brueder en̄ augustine /
Die lopen weder en̄ voert
Prediken Ons Heren woert
3320[regelnummer]
Den leeken volke openbare.
Ic vruchte dat si al dware
Niet en segghen en̄ en leren /
Daer sise biechten en̄ absolveren;
Want si vleyende en̄ volghende sijn
3325[regelnummer]
Hem die hem gheeft broet en̄ wijn.
Bedi si moeten leven
Van datmen hemGa naar voetnoot1 sal gheven /
Daer groet perijl in leghet /
Als ons een wijs man seghet:
3330[regelnummer]
Wie arm es en̄ niet en heeft /
En̄ met goeder spisen gherne leeft /
En̄ aen bidden leghet sijn lijfnere /
Die moet sijn een smeker sere;
En̄ wie smeect / also wi lesen /
3335[regelnummer]
En mach niet gherecht wesen;
En̄ den ongherechten moetmen scuwen /
En̄ den smeker niet betruwen /
Also alse die wise segghen
Die scrifturen in boeken legghen.
| |
[pagina 250]
| |
3340[regelnummer]
Hoverde / ghierecheyt en̄ nijt
Vindic in gheestelijc abijt
Vele meer / sijts gewes /
Dan in enech volc dat es /
En̄ oec luxurie bedect /
3345[regelnummer]
Daer der vele mede es bevlect.
|
|