Poëzy(1753)–Hendrik Snakenburg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 310] [p. 310] Klagt over langdurige koude in den voortyd des jaers MDCCXXXI. HOe klaegt men, nu de koude ontydig alles schroeit; Het lustig groen vervaelt; het gras, met rosse toppen, In 't spruiten zelfs, misverft; de schoone bloesemknoppen Doet tanen, en verzengt, als met saffraen besproeid'! De Boer en Tuinman, die zich afslooft, en vermoeit; Om alles voor den ryp te dekken en te stoppen, Klaegt, daer zyn vlyt niet leest dan schil en lege doppen, Dat één nacht, al de hoop van 't jaer, heeft afgesnoeid. Hoovaerdig schepsel, dat, onachtsaem en vermeten, In uw Brooddronkenheid, niet denkt, of schynt te weten, Dat al uw voorspoed hangt aen 's Hemels milde gunst; Nu vult gy meê de lucht met onbezonnen klagten; Maer, volgt de zegen u, dan is 't, in uw gedachten, Niet anders dan het werk van uw vernuft en kunst. Vorige Volgende