Poëzy(1753)–Hendrik Snakenburg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 221] [p. 221] Beschouwing van den dood. BEdrieg ik my? of baert de Dood in my geen' schrik, Dat monster der natuur', 't geen elk op 't zeerst doed beven; Terwyl zyn wisse komst my, ieder oogenblik, Als op de hielen zit, en dreigt den slag te geven? Wat is doch van 't gewoel en al het aerdsch beschik? 't Is onbestendig goed, als van den wind gedreven, Waer van geen voordeel is, hoe zeer men 't wege of wikk', Geen troost, geen andre hoop, dan, door den dood, te leven. Schoon ik my niet beroem op kracht, of stouten moed; En uw geweld, ô Dood! de menschen yzen doet, Uw uitstel geeft my niet dan kwellende verdrieten. Of schoon, in 's weerelds oog, myn lot gezegend is. De Dood moet echter my geleiden, daer ik wis, Voor eeuwig, ongestoord, Gods byzyn zal genieten. Vorige Volgende