Poëzy
(1753)–Hendrik Snakenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Als Jacob, in uw' schyn, zyn 's vaders zegen haelt,
En u van 't recht onterft, door stille listigheden,
Dan word eerst 't linzen moes, die roode sop, betaeld,
Waer voor gy 't had verkocht, met dierverplichtende eeden.
Toen scheen 't geboorterecht by u een kleene zaek,
Daer ge, uit het veld gekeerd, vermoeid van 't hittig jagen,
Slechts om een linzen moes, een kooksel van uw' smaek,
Uw gansche voorrecht zelfs uw' broeder op gingt dragen.
Toen waert gy alles moê, en achtte 't leven niet;
Gy waert het u getroost, gy dacht om kind, noch erven;
't Was alles, wat gy zaegt, vol moeite, vol verdriet,
En kwelling voor den geest; toen woud gy vroeg gaen sterven.
Nu jammert u het hart, nu schreeuwt uw ziel van spyt,
Als of die zegen u, met onrecht, was benomen;
Die eeuwig u zal zyn ten vloek en tot verwyt,
Wanneer 't gevolg daervan op Jacobs huis zal komen.
Nu 't al verlopen is, nu schynt het u te groot,
Nu kunt gy, zonder rouw, niet aen uw dwaesheid denken.
Nu wilt gy dezen smaed uitwisschen in den dood,
Van hem dien gy uw recht om luttel moes gingt schenken.
Afgunstige Euvelmoed, in uw vermeten stout,
Gewoon met fors geweld uw' zin en wil te dryven,
Die alle gunst verwerpt, of voor verachtlyk houd,
Waer voor ge aen God of mensch verplicht zoud moeten blyven;
Wat reden van gemor, wat port uw hart tot klagt,
Als gy den zegen ziet in andren wel gedyen?
ô Dubble zondensmet! het geen gy zelf veracht,
Kan uw afgunstigheid in andren ook niet lyen!
| |
[pagina 23]
| |
Verschrikkelyk gevolg van hoogmoeds dolle drift,
Gy acht het u tot schand, om 's hemels heil te smeeken;
En, zoo 't een ander krygt, door Gods genadegift,
Dan wilt gy 't, als uw recht, gelyk een doodschuld wreken.
|
|