De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie Gelderland
(1991)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Hoofdstuk 1
| |
[pagina 27]
| |
boer, J. Wildenbeest en P.R. de WitGa naar voetnoot5 - zij stonden òf hun gehele diensttijd of een deel ervan in één van de classes Arnhem en Varsseveld - zetten merendeels de lijn van hun leermeester voort. Het verwondert derhalve niet dat het leven van de kerken in het Gelderse verband - afgezien van het isolement gedurende de jaren 1847 tot 1852.Ga naar voetnoot6 - enige crises heeft gekend.Ga naar voetnoot7 | |
1. Eerste vergaderingDe ‘Eerste Provinciale Kerkvergadering... in vereeniging met de Overijsselsche gemeenten te Zwolle...’ wordt 21 december 1835 gehouden ‘ten einde een adres te teekenen aan Z.M. den Koning...’.Ga naar voetnoot8 Dit collectieve request werd verzonden door personen uit twaalf gemeenten in Overijssel en vier in Gelderland namelijk Apeldoorn, Beekbergen, Hattem en Heerde.Ga naar voetnoot9 In het verzoekschrift wordt door enige honderden personen verklaard zich te hebben afgescheiden omdat het Hervormd kerkbestuur ten eerste ‘inplaats van de gereformeerde leer te handhaven al het kenmerkende daarvan zoekt te ondermijnen’ zoals blijkt uit het in 1816 ingevoerde ondertekeningsformulier voor aankomende predikanten; ten tweede: genoemd bestuur wèl de ongereformeerde predikanten kan verdragen, maar die de gereformeerde leer voorstaan vervolgt en ontzet ‘gelijk gebleken is in de uitwerping van de Eerwaarde Godzalige Heeren Ds de Cock..., Ds Scholte..., Ds Brummelkamp..., Ds Meerburg... en in de nu reeds herhaalde schorsing van Ds van Velzen..., welke alle niets tegen maar alles vóór de handhaving van de eere Gods, de waarheid en regten der Gereformeerde Kerk hebben gedaan...’. Het request, waarin vrijheid van godsdienstoefening werd gevraagd, werd, evenals een aantal andere afgewezen.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 28]
| |
2. Vergaderingen gehouden in 1836Zes vergaderingen werden genotuleerd.Ga naar voetnoot11 Zij werden gehouden in de regio Hattem, en gezien de vertegenwoordiging moet eerder worden gesproken van een classicale dan van een provinciale samenkomst. De volgende gemeenten kwamen bijeen: Apeldoorn, Beekbergen, Elburg, Epe, Hattem, Heerde en Voorst. Op de eerste vergadering worden afgevaardigden benoemd naar de synode die van 2 tot 12 maart te Amsterdam zal worden gehouden. Gekozen worden A. Brummelkamp en ouderling H. Mulder te Epe.Ga naar voetnoot12 Op 9 mei wordt A. Brummelkamp beroepen als predikant voor ‘de gemeenten in Gelderland Boven en Overijssel’ op een tractement van ƒ 1200.Ga naar voetnoot13 Maar op 1 juni deelt laatstgenoemde mede voor dit beroep te hebben bedankt; hij blijft predikant van Hattem, maar is bereid ook Apeldoorn, Beekbergen, Elburg, Epe en Heerde te bedienen.Ga naar voetnoot14 | |
3. Het jaar 1837In dit jaar zien we dat het aantal gemeenten dat samenkomt zich uitbreidt: Oene, Twello op de Veluwe en VarsseveldGa naar voetnoot15 in de Achterhoek. Midden 1837 zendt ds. H.P. Scholte een door hem ontworpen kerkenorde aan een aantal provinciale vergaderingen.Ga naar voetnoot16 De verschillen met de Dordtse kerkenorde zijn groot, haar karakter is independentistisch. Hoewel aangenomen in Utrecht, Zuid-Holland, Beneden-Gelderland en Noord-Brabant, is haar geen lang bestaan beschoren geweest. De reactie van ‘Gelderland’ wordt geformuleerd op de vergadering van 5 juli. Zij luidt, samengevat, als volgt: bij de afscheiding heeft men verklaard de Dordtse kerkenorde te aanvaarden; het ontwerpen van een nieuwe geeft stilzwijgend te kennen dat de oude is verworpen; aannemen leidt tot verbreking van de gemeenschap met de ‘Gereformeerde Kerk in Nederland’Ga naar voetnoot17; de kerk kan niet van een provincie een kerkenorde ontvangen. Op grond van deze goed-gereformeerde overwegingen wordt besloten het ontwerp niet te onderzoeken. | |
[pagina 29]
| |
Op 13 september worden A. Brummelkamp, Derk van Enk, ouderling ‘te Wezep, tot dusverre gecombineerd met de gemeente Hattem’ en C.G. de Moen, ouderling te Hattem, afgevaardigd naar de synode die van 28 september tot 11 oktober 1837 te Utrecht zal worden gehouden.Ga naar voetnoot18 | |
4. De jaren 1838 tot 1846Niet over elk van deze jaren dienen gebeurtenissen van algemene aard te worden vermeld. In de ‘Inleiding’ noemden we reeds de formatie van de classes Apeldoorn en Hattem in 1838, alsmede in 1842 de splitsing van eerstgenoemd verband in de classes ApeldoornGa naar voetnoot19 en Varsseveld. Ook in de vergadering van 29 augustus 1838 wordt gehandeld over zaken die verband houden met de kerkenorde. De provinciale vergadering van Noord-Holland verzoekt ‘uit hoofde van bezwaar tegen enige artikelen der Utrechtsche kerkenorde’,Ga naar voetnoot20 alsmede ‘om den toestand der Kerk in de Provincie Overijssel,Ga naar voetnoot21 eene Algemeene Synode te willen beleggen...’. We hebben hier één van de merkwaardigheden uit de eerste tijd na de Afscheiding. Wat was het geval? Op 10, 11 en 13 augustus 1838 werd te Amsterdam een provinciale vergadering gehouden, waar ook de predikanten Brummelkamp, De Cock, Van Raalte, Scholte en Van Velzen aanwezig waren. Behandeld werden de zaken van de ‘eerste Amsterdamse twist’.Ga naar voetnoot22 Aan het einde der vergadering, als het ware ‘bij de rondvraag’, stelde ds. Van Raalte aan de orde of het zou zijn geoorloofd dat men zich in Overijssel - het gebied van vele potentiële Kruisgezinden - hield aan de Dordtse kerkenorde inplaats van aan de (synodale) Utrechtse van 1837. Het antwoord of advies vinden we niet in de notulen en de vraag rijst, welk kerkelijk gezag zulk een antwoord of advies zou hebben gehad. We lezen verder in de notulen van de bedoelde vergadering ‘Na vele gesprekken stelt Ds. van Velzen voor, dat ieder vrij zal zijn in het stuk de Kerke ordening, hetgeen door de vergadering wordt ingestemd, waaruit voortvloeit het voorstel om eene Synode bijeen te roepen, ten einde op eene wettige wijze de Kerkeordening van Utrecht te ontbinden’. Het blijft onzeker, hoe we deze woorden van Van Velzen dienen te waarderen. De notulist, J.A. Wormser, was een verklaarde tegenstander van kerkenorde en ‘meerdere vergaderingen’.Ga naar voetnoot23 Dan, 1838 kan worden beschouwd als één van de topjaren van verwarring in de Afgescheiden kerken. Wij wagen de veronderstelling dat Van Velzen geen heil zag in alsmede veel moeite verwachtte van de handhaving van de Utrechtse kerkenorde 1837 en dat hij daarom via de provinciale vergadering van | |
[pagina 30]
| |
Noord-Holland in overeenstemming met het hierboven geciteerde, liet schrijven aan ‘Gelderland’ etc. ‘... om alsdan aan de Synode te verzoeken aan elke gemeente vrijheid te geven welke Kerkorde zij wil gebruiken’.Ga naar voetnoot24 Van Velzen is al kort nadien van deze denkbeelden teruggekomen en vanaf de synode 1840 heeft hij zich geheel ingezet voor een weer aanvaarden en handhaven van de Dordtse kerkenorde. In de Gelderse vergadering wekt het door hem geopperde aanstonds wel verzet. We lezen ‘Hiertegen verheffen zich vele stemmen; zien hieruit niet anders dan ordeloosheid, willekeur en vele andere onheilen tegemoet’.Ga naar voetnoot24 Ook de scriba C.G. de Moen is tegen het voorstel van Van Velzen aangezien hij meent dat ‘vele opzieners door hunne handelingen toonen, wel degelijk eene leidraad nodig te hebben, gelijk zulks ook sedert eeuwen, door alle gereformeerde synoden nodig geoordeeld is...’.Ga naar voetnoot24 Besloten wordt deze zaak in gedachten te houden en, zo nodig, met de provincie Noord-Holland ‘deswegens in nadere onderhandeling te treden’.Ga naar voetnoot25 Op de volgende vergadering - 17 september 1839 - is de stemming geheel omgeslagen. We schetsten dit reeds in de ‘Inleiding’. In de notulen lezen we dat ‘alle broeders... wenschen... niet verder mede te werken tot het maken van wetten waardoor de conscientie der gemeente gebonden of gedwongen wordt in de zaken der godsdienst’.Ga naar voetnoot26 We gaan in deze publicatie voorbij aan de bezwaren die in deze tijd bij Brummelkamp leefden tegen het opnieuwaanvaarden van de Dordtse kerkenorde, en die zich bijvoorbeeld uitten tijdens de synode 1840, aangezien deze niet direct de provincie Gelderland betroffen.Ga naar voetnoot27 Nadat eind 1840 verwijdering was ontstaan binnen de Afgescheiden kerken tengevolge van de schorsing van H.P. Scholte, werd reeds spoedig de wens geuit een nieuwe synode bijeen te roepen. Zoals bekend leidde dit | |
[pagina 31]
| |
tot een vergadering die, na van 26 juli tot 2 augustus 1843 te Amsterdam te zijn bijeen geweest, onverrichterzake uiteenging.Ga naar voetnoot28 Een deel der afgevaardigden vertrok reeds na twee dagen van vruchteloze besprekingen. Deze zaken kwamen aan de orde op de provinciale vergadering van 23 augustus 1843 gehouden te Apeldoorn.Ga naar voetnoot29 Samenvatting notulen van deze vergadering | |
[pagina 32]
| |
‘De Leeraars Van Raalte en Brummelkamp hebben... verklaard toch zooveel in hen zoude zijn alle verwijdering te keer te willen gaan, daarom ook bereid te blijven overal te arbeiden waar men zulks maar zal verlangen.’ Van Raalte en Brummelkamp hebben hun belofte waar gemaakt en bij herhaling voor de dissidenten Woord en sacramenten bediend.Ga naar voetnoot33 Op grond van bovenstaand verslag kunnen we niet anders dan concluderen dat de verschillen tussen de provincies ingrijpend waren, en geenszins te herleiden tot zaken van minder belang, zoals het ambtsgewaad. Gelderland koos in feite de zijde van de geschorste Scholte die in deze jaren hoe langer hoe meer de gereformeerde koers kwijtraakte. Het verwondert niet dat een tijd van verwijdering aanstaande is. Vóór de synode van 1846 blijft het schisma echter sluimerend.
In de dubbele provinciale vergadering van Overijssel en Gelderland, gehouden 2 september 1846, wordt besloten de predikanten C.G. de Moen (Den Ham) en J. Wildenbeest (Varsseveld) ‘als commissie’ te zenden naar de synode die van 16 tot 24 september te Groningen zal worden gehouden. Naar aanleiding van het onderzoek van hun lastbrief verklaren de twee afgevaardigden ter synode dat zij de Dordtse kerkenorde kunnen volgen ‘tot eenen regel omtrent de regering der Kerk’ voor zover deze met Gods Woord overeenkomt, tenzij zij het tegendeel met Gods Woord zouden kunnen bewijzen.Ga naar voetnoot34 Maar op deze synode rijst een conflict over het al dan niet dragen door predikanten van het ‘ambtsgewaad’ - bestaande uit steek, bef, mantel en kuitbroek. De vergadering meent dat het in het geval dat haar wordt voorgelegd - ds. H.A. de Vos, gekomen uit Zwolle naar het Friese Marrum - noodzakelijk is, om ergernissen te voorkomen, het ambtsgewaad te blijven dragen. De Moen en Wildenbeest protesteren en waarschuwen dat de handelwijze der synode tot scheuring in Overijssel, Gelderland en in andere provincies zal leiden. De vergadering echter meent dat de bezwaren van De Moen en Wildenbeest voortvloeien ‘uit een niet gereformeerd beginsel van kerkregering’; en: ‘Mogten er eens scheuringen uit ontstaan, aan de zijde dergenen die niet gereformeerd willen zijn in de regering der Kerk, en het zoo nuttig, stichtelijk en voor het tegenwoordige noodzakelijk kenbaar gewaad niet willen dragen, maar eigenzinnig en ligtvaardig afleggen, dat dan die scheuring nimmer toegekend worde aan de Vergadering, maar aan hem, die deze zachte, liefelijke en welluidende banden en regels verscheurt en van zich werpt’.Ga naar voetnoot35 | |
[pagina 33]
| |
5. De jaren 1847 tot 1854Ga naar voetnoot36Op 2 juni 1847 kwam te Zwolle een provinciale vergadering van Gelderland en Overijssel bijeen. Nadat verslag is uitgebracht van de synode Groningen 1846, wordt besloten aan de broeders in Groningen en Friesland te schrijven, dat men het aanvaarde over het ambtsgewaad niet aanneemt. Het besluit valt bij meerderheid van stemmen, want: ‘De ouderlingen van Rouveen en Staphorst zeggen, dat zij wel met de artikelen der Synode vereenigd zijn, benevens eenige andere broeders’.Ga naar voetnoot37 De breuk werd openbaar toen de afgevaardigden van Overijssel en Gelderland op 23 september 1847 opnieuw te Zwolle bijeenkwamen. Vanwege het examen van vier candidaten waren ook zeven predikanten uit het noorden aanwezig. Na geruime tijd te hebben gesproken meende een deel der afgevaardigden niet samen te kunnen vergaderen met de overigen. Men ging uiteenGa naar voetnoot38 en daarna bestonden er tot 1853 - zoals reeds aangestipt - in Overijssel en Gelderland twee provinciale vergaderingen, één van de ‘Zwolsen’ - de synodalen - en één van de ‘Geldersen’ die tot 1854 (officieel) buiten het kerkverband stonden. De synodalen zetten op 25 september 1847 te Rouveen de vergadering voort. Aanwezig waren de predikanten L. Dijkstra (Steenwijk), F.A. van Gijssel (Rouveen), R.H. Smit (Nieuwleusen), ouderlingen uit Dalfsen, Staphorst, Elburg en Hattem alsmede de hierna te noemen zeven afgevaardigden uit het noorden. We lezen in de notulen van de samenkomst ‘De... broederen, Leeraren en Ouderlingen vergaderd op de tweevoudige provinciale vergadering van Gelderland en OverijsselGa naar voetnoot39 om te examineren, doch na eenen dag gesproken en wedersproken te hebben, gebleek het dat men niet in vereeniging met de Afgescheiden kerk, op grond van de laatst gehouden Sijnode konde vergaderen noch examineren; daarom hebben zij zich onderling en te zamen verklaard met de kerk vereenigd te willen blijven, en na ernstige vermaningen, de broeders welke tegenstonden, verlaten en zich zamen vereenigd en zamengesteld, als vergadering om te examineren, gesterkt met de gecommitteerden van Groningen do. D. Postma, van Friesland do. D.J. van der Werp en do. B. Amsing, van Drenthe do. W. Kok en do. K.J. van Goor, alsmede do. T.F. de Haan voor de school van Groningen en Friesland en do. K.H. Talen uit de provincie Groningen, die zich... met deze vergadering hebbe kunnen vereenigen;...’.Ga naar voetnoot40 | |
[pagina 34]
| |
In deze vergadering werden de vier candidaten - dezen hadden verklaard ‘in eenheid met de synode-getrouwe kerken te willen leven’ - geëxamineerd. Hun namen: M.H.J. Bosch, K. van den Bosch, W.H. Frieling en E. Teunis.Ga naar voetnoot41 Reeds 13 oktober 1847 kwamen de ‘Zwolsen’ weer bijeen, en wel te Staphorst. Uit Gelderland waren vertegenwoordigd Elburg, Hattem en Heer-de.Ga naar voetnoot42 Het volgende wordt toegevoegd bij artikel 2 van de notulen der vorige vergadering. ‘De predikanten en ouderlingen in dit artikel vermeld, zijn niet van de Christelijke Afgescheidene Kerk gescheiden, ook niet de andere broeders welke met hen wilden vergaderen, dewijl zij tezamen tot voornoemde Kerk behooren, maar de eerst genoemden onderwerpen zich aan de besluiten der Sijnodale vergadering, gehouden in September des jaars 1846 binnen de stad Groningen, terwijl de laatsten zijnde de andere broeders, zich aan de besluiten der voornoemde Sijnode, en wel voornamelijk aan artikel 58Ga naar voetnoot43 niet kunnende onderwerpen en daardoor, wat de Kerkregering aangaat van ons gescheiden zijn’. Dezelfe vergadering bepaalde: in Gelderland ‘maken de gemeenten van Hattem, Elburg en Heerde eene classis’.Ga naar voetnoot44
Op de synode van 1849 gehouden te Amsterdam verschenen afgevaardigden, zowel van de Zwolsen als van de Geldersen.Ga naar voetnoot45 Laatstgenoemden ontvingen echter, nadat met hen uitvoerig was gesproken, geen zitting als leden der vergadering: genoemde afgevaardigden ‘toonden duidelijk met hunne gesprekken, het Gereformeerde beginsel in de Kerkregering te verwerpen, namelijk de onderwerping van een mindere aan een meerdere kerkelijke vergadering’. Bovendien werd geconstateerd: een verkeren en scheuring ten opzichte van andere ambtsdragers in hun provincies enz.Ga naar voetnoot46 Ook enige provinciale vergaderingen van het jaar 1850 en 1851, alsmede de synode 1851 gehouden te Amsterdam, brachten de hereniging van Brummelkamp c.s. met de hoofdstroom der Afgescheidenen niet. Het jaar 1852 gaf echter een doorbraak te zien. Op 23 en 24 juni 1852 waren de predikanten A. Brummelkamp en J.W. ten Bokkel aanwezig op de vergadering van de Zwolsen. Bij het begin van de besprekingen tussen | |
[pagina 35]
| |
beide ‘partijen’ stelde de praeses, ds. D. Postma, voor te onderhandelen over hereniging ‘zonder te spreken over vroeger plaatsgevonde feiten en met vergeven en vergeten van 't geen achter is’. De vergadering verklaarde hiermee in te stemmen.Ga naar voetnoot47 Na langdurige discussies kon het volgende voorstel worden aangenomen. ‘Ds. Brummelkamp en Ds. ten Bokkel hebben nu de ervaring van deze Verg., hoe van onze kantGa naar voetnoot48 de vereeniging kan plaats hebben gelijk wij ook van hunne personen hebben gekregen. Nadat zich inzake de vereniging opnieuw obstakels voordeden, tengevolge van eenige negatieve reacties en artikelen in het blad De Stem, kon 17-18 november 1852 te Arnhem de beraamde dubbele provinciale vergadering worden gehouden; ds. S. van Velzen behoorde tot de aanwezigen.Ga naar voetnoot51 Ook daar dreigde de verzoening te mislukken, maar een voorstel van laatstgenoemde bracht uitkomst. Hij stelde de zaak in kwestie ‘kort en duidelijk’. Zijn Eerwaarde ontwierp drie artikelen, die ‘van Ds. Brummelkamps zijde zouden moeten worden onderteekend’. Deze luidden ‘1. Terwijl de meerderheid der Chr. Afg. Gereformeerde Gemeenten heeft te kennen gegeven, dat zij zich niet met ons wenscht te vereenigen, verklaren wij thans van deze zijde dat wij ons definitief met haar vereenigen, overeenkomstig hetgeen door Ds. Brummelkamp en Ds. Ten Bokkel op de Provinciale Kerkvergadering te Zwolle den 23en en 24en Junij 1.1. is gesproken. | |
[pagina 36]
| |
2. Terwijl wij wenschen te waken tegen verloochening van het bestuur door de...Ga naar voetnoot52 Kerk gesteld, verlangen wij dat degenen onder ons op wie eenig wettig Kerkbestuur de tucht heeft toegepast, ook weder door het bevoegde bestuur van de tucht worde ontheven. Op de ‘dubbele provinciale vergadering van de provinciën Overijssel en Gelderland’ gehouden 23 en 24 februari 1853 te ZwolleGa naar voetnoot53 werd er van uitgegaan dat de hereniging was tot stand gekomen; met het ook hierop werd een aantal bepalingen gemaakt. We noemen slechts dat besloten werd, dat in het vervolg (weer) één provinciale vergadering in Overijssel en één in Gelderland zal worden gehouden. Gelderland zal omvatten Classis Arnhem: Arnhem, Beekbergen, Nijkerk,Ga naar voetnoot54 Ommeren, Putten, Scherpenzeel,Ga naar voetnoot54 Tiel, Veenendaal,Ga naar voetnoot54 Velp; Classis Varsseveld: Aalten, Geesteren, Varsseveld, Winterswijk, Zutphen; Classis HattemGa naar voetnoot55: Apeldoorn, Elburg, Hattem, Heerde, Twello.Ga naar voetnoot56
De vereniging werd ‘bezegeld’ op de synode die van 8 tot 22 juni 1854 te Zwolle werd gehouden. Overijssel was vertegenwoordigd door de predikanten J.W. ten Bokkel, D. Postma en twee ouderlingen; Gelderland door de predikanten A. Brummelkamp, D. Breukelaar, E. Weers en twee ouderlingen. Aanvankelijk, namelijk tijdens de discussies met Brummelkamp c.s. leidde S. van Velzen de vergaderingen, daarna P.M. Dijk-sterhuis. Hoewel er ook op deze synode kritieke ogenblikken waren,Ga naar voetnoot57 werd de vrede bevestigd. De afgevaardigden uit Gelderland verklaarden volledig in te stemmen met ‘Gods Woord, de Formulieren van Eenheid, en de aangenomene Dordtsche Kerkorde van 1619...’.Ga naar voetnoot58 Brummelkamp werd met J. Bavinck, T.F. de Haan en S. van Velzen gekozen tot leraar aan de op te richten Theologische School te Kampen.Ga naar voetnoot59 | |
6. De jaren 1855 tot 1870In dit tijdvak werden de Afgescheiden gemeenten in Gelderland driemaal geconfronteerd met een crisis. In de eerste plaats: eind 1862 werd Evert Teunis op grond van onrechtzinnigheid geschorst als predikant | |
[pagina 37]
| |
van de kerk te Heerde. Op 1 februari 1864 maakte hij zich met zijn kerkeraad los van het kerkverband, daarin gevolgd door een deel van zijn gemeente - deze groepGa naar voetnoot60 bleef in het bezit van de kerkelijke goederen. De Afgescheiden gemeente aldaar werd 2 maart 1864 opnieuw geïnstitueerd. Verder: de 11 november 1859 geformeerde gemeente te Doetinchem trad 16 juli 1869, onder leiding van haar predikant Jan van Dijk Mzn., in haar geheel uit het verband van de afgescheiden kerken, en zette zich voort onder de naam van ‘Nederlandsch Hervormde Zendingsgemeente’.Ga naar voetnoot61 In de derde plaats: na veel deining - evenals dit rond ds. J. van Dijk het geval was geweest - ging Johannes Brummelkamp, predikant te Tiel, 16 januari 1870 over naar de Hervormde kerk. Hoewel deze zaken ook de provinciale vergaderingen beroerden, kunnen zij het best bij de desbetreffende classes en gemeenten worden behandeld.
Verder vinden we in de jaren 1855 tot 1870 nog slechts één zaak die in het kader van dit hoofstuk dient te worden genoemd. Zoals we reeds aanstipten, behield in 1865, bij uitspraak van de rechtbank te Arnhem, de gemeente van ds. E. Teunis de kerkelijke goederen. Dit gebeurde na een proces gevoerd voor de arrondissementsrechtbank te Arnhem.Ga naar voetnoot62 De classis Arnhem vond hierin aanleiding aan de provinciale vergadering te vragen naar middelen teneinde deze situatie in de toekomst te kunnen voorkomen. We lezen in de notulen ‘De Klassis Arnhem heeft eene vraag aan de Vergadering “om middelen te beramen teneinde door de Hooge Regering te worden erkend als Provinciale Vereeniging van Afgescheidene Gemeenten.” Deze vraag is geboren uit de treurige uitkomst der Heerder-geschiedenis. We lezen over deze zaak verder in de notulen niet. Eerst in 1869 wordt door de synode voor de gezamenlijke gemeenten de naam ‘Christelijke | |
[pagina 38]
| |
Gereformeerde Kerk in Nederland’ gekozen en wordt aan de regering kennis gegeven van deze rechtspersoon met bijvoeging van een ‘Reglement’, dat in 1891 werd afgeschaft. Dit document was in strijd met de Dordtse kerkenorde die geheel is gebaseerd op het bestaan van zelfstandige gemeenten welke (slechts) van tijd tot tijd in meerdere vergaderingen bijeenkomen. Het betekende de stichting van een genootschap, zoals door de Dolerenden in de jaren 1886 tot 1891 zonder ophouden werd betoogd.Ga naar voetnoot64 |
|