De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie Gelderland
(1991)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
InleidingDe ondertitel van dit boek ‘Provincie Gelderland’ vergt enige toelichting. Reeds in het EERSTE DEEL behandelden we een gedeelte van genoemd gebied. Namelijk ‘Beneden-Gelderland’, anders gezegd: de Bommelerwaard en een strook van de Tielerwaard.Ga naar voetnoot1 Het zou derhalve mogelijk zijn geweest als ondertitel te kiezen: ‘Gelderland-Boven’. Toch is hiervan afgezien, hoewel deze term in de eerste helft van de vorige eeuw werd gebruikt bij de aanduiding van het geheel van de Afgescheiden kerken dat hierna wordt besproken; dit in tegenstelling tot ‘Beneden-Gelderland’. Immers, men zou thans bij ‘Gelderland-Boven’ eerder denken aan het noordoostelijke deel van de provincie dan aan het gebied dat wij gaan bespreken: nagenoeg het gehele territoir van de provincie Gelderland met uitzondering van de Bommelerwaard alsmede van het westelijke gedeelte van de Tielerwaard.Ga naar voetnoot2 | |
1. Kerkelijke indelingVanaf 1816 bestonden in Gelderland de hervormde classes (alphabetisch): Arnhem, Harderwijk, Nijmegen, Tiel, Zaltbommel (‘Bommel’) en Zutphen.Ga naar voetnoot3 ‘Gelderland-Boven’ valt ongeveer samen met het grondgebied van deze classes min dat van Nijmegen en Zaltbommel.Ga naar voetnoot4
Wat de Afgescheiden gemeenten betreft: de indeling in kerkelijke ressorten heeft niet aanstonds een vaste vorm verkregen; dit kwam mede doordat in het begin de provinciale vergaderingen van Gelderland wel gecombineerd werden gehouden met die van Overijssel.Ga naar voetnoot5 Begin 1838 komt de volgende indeling tot stand: classis Apeldoorn (Apeldoorn, Beekbergen, Dinxperlo,Ga naar voetnoot6 Nijkerk, Twello, Voorst); classis Hattem (Elburg, Epe, Hattem, Heerde, Oene).Ga naar voetnoot7 In 1842 constateert de provinciale vergadering dat de classis Apeldoorn ‘te ver is uitgestrekt’. Zij wordt dan gesplitst in classis Apeldoorn (Apeldoorn, Beekbergen, Deventer, Nijkerk, | |
[pagina 18]
| |
Putten, Twello) en classis Varsseveld (Bredevoort,Ga naar voetnoot8 Lochern en Geesteren, Varsseveld, Winterswijk).Ga naar voetnoot9 Apeldoorn en enige andere gemeenten verlaten in 1848 de classis Apeldoorn en voegen zich bij de classis Hattem, zoals we nader zullen zien. De classis Apeldoorn wordt dan verder classis Arnhem genoemd.Ga naar voetnoot10 De classicale ressorten zijn vanaf 1848 stabiel: Arnhem, Varsseveld en Hattem. Vandaar dat we de indeling van dit boek hierop hebben gebaseerd.
In de archieven van de hervormde classes - voor zover bewaard - vinden we uiterst weinig ‘voorgeschiedenis’ van de Afscheiding; reden waarom wij aan dit onderwerp geen afzonderlijk hoofdstuk zullen besteden. De classis Zaltbommel laten we, zoals aangestipt, nagenoeg buiten beschouwing; die van Nijmegen eveneens, aangezien op haar territoir geen Afgescheiden gemeenten ontstonden. Het archief van de classis Arnhem van nà 1816 is in de Tweede wereldoorlog verloren gegaanGa naar voetnoot11; aangaande dat van de classis Tiel - althans voor het grootste gedeelte - moet helaas hetzelfde worden geschreven.Ga naar voetnoot12 In het archief van de classis ZutphenGa naar voetnoot13 vinden we geen voor ons onderwerp vermeldenswaardige bijzonderheden. Slechts in de acta van het classicaal bestuur van HarderwijkGa naar voetnoot14 staan twee zaken opgetekend, die als voorgeschiedenis kunnen worden getypeerdGa naar voetnoot15; we zullen deze behandelen in het desbetreffende hoofdstuk.Ga naar voetnoot16 | |
2. OverheidWat de houding van de provinciale overheid betreft zij hier het volgende vermeld. De gouverneur van Gelderland, W.H.A.C. baron van Heeckeren tot KellGa naar voetnoot17 moet, onder de hogere ambtenaren, worden gerekend tot de felste en meest-vindingrijke tegenstanders van de Afscheiding. Reeds in 1831 is hij het die de gedachte lanceert, dat artikel 191 van de vigerende grondwet | |
[pagina 19]
| |
(1815) - ‘Aan alle godsdienstige gezindheden, in het Koningrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend’ - niet zou slaan op godsdienstige gezelschappen, zoals deze hier en daar bijeenkwamen. In genoemd jaar schrijft hij aan de minister van eredienst ‘Dat, hoezeer bij art. 191 van de Grondwet aan alle gezindheden in het Koningrijk bestaande, gelijke bescherming verleend wordt, echter daaruit niet volgt, dat de Regering alle openbare godsdienstoefeningen, welke bij de invoering der Grondwet niet bestonden, zoude moeten toelaten.’Ga naar voetnoot18 Tevens: ‘Dat voornoemde oefeningen’ - bedoeld worden de samenkomsten van een klein gezelschap te Ingen en Lienden - ‘van een dweepachtige aard waren... Vervolgens moeten we opmerken dat van de gouverneur van Gelderland het krachtige initiatief is uitgegaan tot het zenden van militairen naar een plaats waar, in de tijd van de Afscheiding, een samenkomst van meer dan twintig personen werd of zou worden gehouden. Zijn desbetreffende circulaire aan de gemeentebesturen in Gelderland van 30 juli 1835 geeft een zeer nauwkeurige instructie ten aanzien van het inroepen van militaire assistentieGa naar voetnoot19; het stuk wordt aan andere gouverneurs ten voorbeeld gesteld,Ga naar voetnoot20 en heeft als eerste gevolg dat zondag 23 augustus 1835 aan een samenkomst in de open lucht te Gameren, onder leiding van ds. H.P. Scholte, door dragonders een einde wordt gemaakt.Ga naar voetnoot21 Toch ziet baron van Heeckeren tot Kell dat, ondanks de genomen maatregelen, de Afscheiding ook in zijn provincie zich ontplooit. Dit brengt hem er toe, strengere voorschriften te begeren en aan de landsoverheid voor te stellen. We vinden hierover in een rapport van de minister van binnenlandse zaken, gedateerd 4 september 1835 het volgende. ‘... terwijl het schijnt te blijken uit het bij rapport van 27 augustus 11... aan Uwe Majesteit aangeboden berigt van den Gouverneur van Gelderland dat de toepassing der voorschriften, welke in het besluit van dien Gouverneur voorkomen,Ga naar voetnoot22 op den duur niet dat | |
[pagina 20]
| |
gevolg zal teweeg brengen, hetwelk men er zich van had voorgesteld, of althans had gewenscht. Uit de laatste woorden van dit citaat kan niet anders worden geconcludeerd, dan dat de gouverneur van Gelderland pure gewetensdwang begeerde. Echter, tot het nemen van ‘andere en meer afdoende maatregelen’ dan de reeds van kracht zijnde - vervolging door de rechtbanken, het zenden van militairen voor het eventueel ontbinden van godsdienstoefeningen en het korter of langer inkwartieren van soldaten al dan niet bij Afgescheidenen - is het niet gekomen. Een voorstel van genoemde gouverneur de wettelijk vastgestelde inkwartieringsgelden aan de Afgescheidenen te onthouden, wordt door de regering afgewezen,Ga naar voetnoot24 en het zelfstandig optreden van militairen - dat wil zeggen ‘zonder den bijstand van het burgerlijk gezag’ - tegen de Afgescheidenen, verboden.Ga naar voetnoot25 De bovengeschetste maatregelen betekenden evenwel voor de Afgescheidenen reeds een zware vervolging. Vele malen zijn enigen van hen veroordeeld tot hoge boeten door de rechtbank van eerste aanleg te Arnhem, Tiel of Zutphen.Ga naar voetnoot26 Bij die te Arnhem kon hoger beroep worden aangetekend op het gelijknamige college te Amsterdam - zonder uitzondering volgde daar vrijspraak, zoals we hierna uit vele gevallen zullen zien. Zowel van Tiel als van Zutphen ging men in appèl te Arnhem. | |
3. Anthony BrummelkampDe aanvankelijke ontwikkeling van de Afscheiding werd in nagenoeg elke provincie voor een belangrijk gedeelte bepaald door de arbeid van een predikantGa naar voetnoot27 die ook als zodanig was opgetreden in de Nederlandse Hervormde kerk. Voor Gelderland is deze onmiskenbaar A. Brummelkamp geweest. Anthony Brummelkamp werd 14 oktober 1811 te Amsterdam geboren als zoon van Johannes Brummelkamp en Anna Henriëtta Hesselink; hij overleed 2 juni 1888 te Kampen. Anthony was een telg uit het derde huwelijk van zijn vader. In 1813 verhuisde het gezin van Amsterdam naar Smilde; de oorzaak was een eco- | |
[pagina 21]
| |
nomische: het verlopen van de tabakshandel - vader Brummelkamp was tabakswinkelier - in de Franse tijd. Een aandeel in de erfenis van een schatrijke tante stelde Johannes Brummelkamp in staat te gaan rentenieren. In 1819 verhuisde het gezin naar Elburg.Ga naar voetnoot28 In 1828 begon Anthony Brummelkamp zijn studie aan het Athenaeum te Amsterdam en in 1830 werd hij als student in de theologie ingeschreven aan de Leidse universiteit. Na voltooide studie en na het aanvaarden van een beroep op hem uitgebracht door de kerkeraad van de Hervormde gemeente te Hattem, huwde hij 16 augustus 1834 te Leiden Maria Wilhelmina de Moen, sedert 1828 weduwe van Caspard Tieleman met wie zij ruim twee jaar was getrouwd geweest. | |
[pagina 22]
| |
gevolgd. In de jaren 1835 en 1836 brak, op een totaal van circa 2700 zielen, een klein gedeelte van de Hervormden te Hattem c.a. met het kerkbestuur - ongeveer 265, de kinderen inbegrepen.Ga naar voetnoot30 De Christelijke Afgescheiden gemeente te Hattem werd 21 november 1835 geïnstitueerd. Voor wat betreft de beoordeling van de arbeid van Anthony Brummelkamp is het onze overtuiging ons in de hoofdzaken te moeten aansluiten | |
[pagina 23]
| |
bij de kerkhistorici H. Bouwman en G. Keizer. Eerstgenoemde schrijft, in een onzes inziens voorzichtige formulering ‘In den kring van de gemeenten der Scheiding vertegenwoordigde hij [Brummelkamp] de Geldersche en Overijsselsche richting. Een tijdlang, van 1847 tot 1854, leefden deze gemeenten onder zijne leiding in een geïsoleerden toestand, wijl zij andere gevoelens hadden over de Dordtsche Kerkorde, met name over het beginsel in Artikel 31 uitgesproken, de ambtskleeding en andere zaken. Bij velen in de kerken der Scheiding leefde er geruimen tijd wantrouwen tegen Brummelkamp, wijl men oordeelde dat hij te ruim was in het aanbod der genade, en niet straf genoeg stond tegen hen, die in de Hervormde kerk waren achtergebleven. Het bleek later evenwel dat er wel eenig verschil bestond in de wijze van voorstelling van het Evangelie, maar geen verschil in het wezen der leer.’Ga naar voetnoot37 De vragen aangaande het al dan niet te ruim zijn in ‘het aanbod der genade’ laten we rusten, aangezien het buiten het bestek van dit boek valt: op dit punt verkrijgen we geen evidentie uit de arbeid van Brummelkamp in de in deze publicatie te behandelen gemeenten.Ga naar voetnoot38 F.L. Bos voegt in het herschreven artikel van Bouwman aan het bovenstaande toe, dat Brummelkamp ‘een min of meer independente houding tegenover synodale ordebepalingen’ aannam.Ga naar voetnoot39
Met het oordeel van G. Keizer kunnen wij ons het beste verenigen. Hij geeft dit in 1905 naar aanleiding van de ontwikkeling in de Afgescheiden gemeente te Tiel, nadat aldaar eind 1864 Johannes Brummelkamp, de zoon van Anthony Brummelkamp, als predikant was bevestigd. Bij genoemde gemeente komen we op deze zaak terug. Hier moge het volgende volstaan. Op de eerste vergadering van de kerkeraad, gehouden nadat Brummelkamp Jr. was bevestigd, is ook vader Brummelkamp aanwezig. De reeds enige tijd netelige kwestie of personen die geen lid zijn van de gemeente, tot het avondmaal mogen toegelaten, wordt aan Brummelkamp Sr. voorgelegd. Deze adviseert tot toelating, waarna de kerkeraad daartoe eenparig besluit. Keizer dan schrijft: ‘Uit bovengenoemd advies spreekt duidelijk de eigenaardige positie, die wijlen Vader A. Brummelkamp innam in de Kerken der Scheiding; de “afgescheidene”, die lid werd van de “Evangelische Alliantie” doet zich ook hierin weer kennen. Zijn advies is een bijdrage tot de kennis van de “Brummelkampianen” en van de Geldersch-Overijsselsche richting in de “Scheiding”. Het gevoelen, dat door den kerkeraad omtrent deze zaak eenstemmig werd weergegeven, werpt mede een helder licht over heel het volgend leven der gemeente tot op de komst van Ds. Varekamp.Ga naar voetnoot40 Ter billijke beoordeeling van vele handelingen van den Kerkeraad onder Ds. J. Brummelkamp en zijne naaste opvolgers, houde men sterk rekening met het verhandelde en beslotene in deze vergadering.’Ga naar voetnoot41 | |
[pagina 24]
| |
Ingrijpender nog waren de plannen van ‘Tiel’, onder meer het volgende op de generale synode 1866 te brengen: kanselruil met hervormde en andere predikanten en een verzoek tot aanknoping van banden door de synode met de Evangelische Alliantie.Ga naar voetnoot42 De scriba van de kerkeraad, H.C. Schmitz, vroeg ‘confidentieel’ advies aan A. Brummelkamp. Deze antwoordde uitvoerig dat hij de inhoud van het voorgestelde juist achtte; hij voegde hieraan toe ‘Eigenlijk zitten wij sedert het jaar 1840 op een jammerlijke klip, die ons veroordeelt om te doen, alsof wij in de 17de eeuw leefden en niets bemerkten van hetgeen God in de 19de eeuw doet. En toch kunnen wij niet miskennen, dat wij in de 19de eeuw leven.’Ga naar voetnoot43 We keren terug tot het citaat uit de artikelen van H. Bouwman en F.L. Bos. Zoals reeds door ons uiteengezet in de ‘Inleiding’ van het ACHTSTE DEELGa naar voetnoot44: de aanvankelijke bezwaren van Brummelkamp c.s. tegen artikel 31 van de Dordtse kerkenorde gingen verder dan verzet tegen ‘synodale ordebepalingen’. We noemen slechts het besluit van de provinciale vergadering van Gelderland van 17 september 1839 - Brummelkamp presideerde deze samenkomst - waarover we lezen: ‘Wordt gesproken over het stuk der kerkordening waarvan in de voorige vergadering gehandeld is. Alle de broeders zijn ten volle vereenigd met Artikel 32 onzer geloofsbelijdenis, en wenschen dientengevolge niet verder medetewer-ken tot het maken van wetten waardoor de conscientie der gemeente gebonden of gedwongen wordt in de zaken der godsdienst.’Ga naar voetnoot45 In artikel 32 van de Nederlandse geloofsbelijdenis staat onder meer het volgende. ‘Intussen geloven wij, hoewel het nuttig en goed is, dat die Regeerders der Kerk zijn onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam der Kerk, dat zij nochtans zich wel moeten wachten af te wijken van hetgeen ons Ghristus, onze enige Meester, geordineerd heeft. En daarom verwerpen wij alle menselijke vonden, en alle wetten, die men zoude willen invoeren, om God te dienen, en door deze de conscientiën te binden en te dwingen, in wat voor manier het zou mogen zijn...’.Ga naar voetnoot46 Hoewel de zaak, in bovengenoemd besluit van de provinciale vergadering uitgedrukt, enigszins vaag blijft, moeten we haar toch zien tegen de achtergrond van het groeiende verlangen van H. de Cock en anderen naar het opnieuw invoeren van de Dordtse kerkenorde als regel voor de | |
[pagina 25]
| |
regering der kerk. Zoals bekend nam de synode van eind 1840 haar weeraan. Evenwel: uit de formuleringen van artikel 32 van de geloofsbelijdenis blijkt in het geheel niet, dat de Dordtse kerkenorde niet zou mogen worden aanvaard. Integendeel: beide werden door de synode te Dordrecht gehouden in de jaren 1618-1619, verbindend verklaard.Ga naar voetnoot47
Het bovenstaande overziende willen we ons geheel aansluiten bij M. te Velde, als hij schrijft ‘Er is in Brummelkamps kerkrechtelijke visie geen expliciete beïnvloeding door auteurs uit vroeger of later tijd aan te wijzen. Voorzover bekend heeft hij van het gereformeerde kerkrecht ook nooit systematisch studie gemaakt. Van een samenhangende kerkrechtelijke traditie was hier geen sprake.’Ga naar voetnoot48 We vinden in dit boek gelegenheid terug te komen op de mening van J. van der Sluis over het independentisme in de provincie Gelderland, met name in hoofdstuk 14 (Varsseveld), maar reeds hier willen we, in aansluiting op laatstgenoemd citaat, als onze slotsom mededelen dat bij Brummelkamp niet het dogmatische independentisme werd gevonden dat de arbeid van H.P. Scholte kenmerkte en dat we in diens kerkenorde, het ‘Utrechts reglement’,Ga naar voetnoot49 in zo sterke mate aantreffen. Wel trekt onze aandacht in de arbeid van Brummelkamp in Gelderland - dat wil zeggen in het tijdvak 1842-1854 een handelen dat maar weinig was gebonden aan kerkordelijke regels.Ga naar voetnoot50 Daarnaast is hij de man geweest - zoals ons bleek uit het vermelde aangaande Tiel - die èn zelf èn via zijn leerlingen in de Afgescheiden kerken een zekere mate van ‘interkerkelijkheid’ heeft gebracht.Ga naar voetnoot51 Onze conclusie is dat er geen grond bestaat Brummelkamp te stellen boven andere voormannen der Afscheiding, inzonderheid boven predikanten als S. van Velzen, P.M. Dijksterhuis en S.O. Los.Ga naar voetnoot52 Immers laatstgenoemden hebben beter dan Brummelkamp het gereformeerde beginsel in tijden van crisis - inzonderheid in 1840 en volgende jaren rond het optreden van H.P. Scholte - verdedigd en vastgehouden, een stand van zaken die wij in vorige delen uitvoerig hebben beschreven.
Tenslotte: uit de ledenlijsten die bij de beschrijving van de meeste Afgescheiden gemeenten worden gegeven, kan worden afgelezen dat vooral de jongere alleenstaande personen en gezinnen tot afscheiding overgingen. |
|