De Afscheiding van 1834. Deel 7. Classes Rotterdam en Leiden
(1986)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Hoofdstuk 2
| |
[pagina 24]
| |
de kerkeraden en predikanten werden herinnerd aan de bepaling ‘dat namelijk de Evangelische Gezangen niet alleen kunnen, maar ook behooren gezongen te worden.’Ga naar voetnoot5 Ook in0 1808 ging er inzake het gebruik der Gezangen van de Zuidhollandse synode een missive uit - nu iets scherper - waarin we lezen, dat predikanten die zich ten aanzien van deze zaak niet houden aan de synodale bepalingen, door de kerkeraden ‘of bij nalatigheid van die, door de classes waaronder zij ressorteeren, ten allerernstigste gereprimandeerd, en volhardende, als moedwillige overtreders der kerkelijke wetten gestraft worden, zelfs tot suspensie en afzetting van hunnen Dienst.’Ga naar voetnoot6 Toch werden er na 1808 in ‘Zuid-Holland’ weinig spectaculaire gebeurtenissen geregistreerd ten aanzien van de ‘Gezangenkwestie’. We zullen slechts een enkel geval kunnen noemen, maar wel vonden we een lijdelijk verzet op meer dan één plaats.
We willen hieronder noemen wat de classicale archieven van ‘Zuid-Holland’ bewaren aan gegevens die we, soms meer soms minder, als voorgeschiedenis van de Afscheiding zouden kunnen beschouwen. | |
Classis BrielleIn de notulen van deze classis van het jaar 1806 vinden we dat de gemeente te Hellevoetsluis ‘klachten’ heeft ingebracht tegen de meeste der Evangelische Gezangen. Op het eiland Rozenburg zijn in de kerk geen gezangenboeken; in Hekelingen zijn er nog slechts twee. Over Nieuwe Tonge op Goeree-Overflakkee wordt gemeld dat de Gezangen wel waren ingevoerd, ‘maar dat toch het zingen daarvan geen voortgang had’.Ga naar voetnoot7 | |
Classis GoudaHet archief van deze classis bevat geen zaken die we tot de directe voorgeschiedenis van de Afscheiding zouden kunnen rekenen.Ga naar voetnoot8 | |
Classis 's-GravenhageGa naar voetnoot9De ‘Handelingen van het klassikaal bestuur 1816-1843’ vermelden onder meer het volgende. | |
[pagina 25]
| |
In de gemeente te De Lier zijn in het jaar 1816 enige ‘onaangenaamheden’ ontstaan over het zingen van de Evangelische Gezangen. (vergad. 27 maart 1816, art. 19) De kerkeraad van De Lier schrijft desgevraagd aan het classicaal bestuur ‘dat weinigen in de Gemeente verkiezen de Evangelische Gezangen te zingen.’ Bij de verkiezing van kerkeraadsleden betekent dit, dat in het ene jaar minder personen werden gekozen, in het andere jaar meer ‘die van dezelve gebruik maakten’. Verder ‘dat de ouderlingen D. Lugtigheid, Jan van der Vaart, Cornelis Bregman en de diaken Dirk van der Meer voortgaan, in den Godsdienst van gemelde Gezangen niet het minste gebruik te maken’. Het classicaal bestuur besluit de kerkeraad van De Lier aan te schrijven ‘de wet op dit stuk te mainteneren’ en binnen zes weken te melden, of hieraan is voldaan. (vergad. 29 mei 1816, art. 19) Twee maanden later wordt genotuleerd, dat de ouderlingen J. van der Vaart en C. Bregman alsmede de diaken D. van der Meer hebben verklaard geen gebruik te zullen maken van de Gezangen in de openbare godsdienst ‘of die na te zien’, (vergad. 31 juli 1836, art. 3) Ouderling D. Lugtigheid heeft het hoofd in de schoot gelegd. Kort daarna bericht de kerkeraad dat de drie ambtsdragers ‘van hunne bedieningen zijn ontzet’, (vergad. 25 sept. 1816, art. 3) Wij merken op dat we deze personen in 1834 of daarna, niet aantreffen onder de Afgescheidenen te De Lier.Ga naar voetnoot10 | |
Classis LeidenGa naar voetnoot11In haar archief vonden wij geen andere mogelijke aanduidingen van een voorgeschiedenis van de Afscheiding dan de vermelding dat er in 1830 te Woerden oefeningen worden gehouden.Ga naar voetnoot12 Merkwaardig is, dat er in 1822 in de kleine Hervormde gemeente te Noorden (ten zuiden van Mijdrecht) ‘Separatisten’ zijn.Ga naar voetnoot13 In de notulen van de kerkeraad van deze gemeente lezen wij hierover, dat in genoemd jaar Lambertus Horsting voor de kerkeraad verschijnt en verklaart niet in de kerk te zullen komen ‘omdat er zooveele afgoden waren’. ‘Zijne God’ had hem gezegd: ‘Gaat uit van haar, opdat gij door hen niet ontreinigd wordt’. Horsting verklaart verder dat hij met de leer die wordt gebracht niet instemt en dat hij destijds in onwetendheid belijdenis des geloofs had afgelegd en ‘eenen onbekenden God had beleden’. Zowel hij als zijn huisvrouw Aaltje van Wijk ‘stappen van die leer af’. Aan beiden wordt het gebruik van het avondmaal ontzegd.Ga naar voetnoot14 In dezelfde vergadering verklaart Lambert Mulder van hetzelfde gevoelen te zijn; ook hem wordt het deelnemen aan het avondmaal verboden.Ga naar voetnoot15 In het notulenboek vinden we vervolgens vermeld, dat Horsting, zijn vrouw, en Mul- | |
[pagina 26]
| |
der op 1 september 1822 zijn ‘afgelezen’. Zij worden vervallen verklaard van al de voorrechten aan het lidmaatschap van de Hervormde kerk verbonden en speciaal van aanspraak op ondersteuning uit de diaconale kas. In 1829 komt Lambertus Horsting echter terug; hij begeert dat zijn kinderen zullen worden gedoopt. Met ‘erkentenis van dwaling en berouw’ verklaart hij te zijn misleid door ‘de zoogenaamde Nieuwlichters’.Ga naar voetnoot16 Het is duidelijk dat in het bovenstaande sprake is van enige Zwijndrechtse Nieuwlichters, die in Waddinxveen en Mijdrecht, maar later te Zwijndrecht en Puttershoek hun broederschappen hadden.Ga naar voetnoot17 | |
Classis RotterdamGa naar voetnoot18Het archief van deze classis bevat geen voorgeschiedenis. |
|