De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie
(1984)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||
Hoofdstuk 6
|
Caroline, geboren 2 februari 1831, overleden 1913; |
Willem, geboren en overleden te Amsterdam 1832; |
Dirk graaf van Hogendorp, geboren te Amsterdam 1 maart 1833, overleden 1857; |
Marianne Cathérine, geboren te 's-Gravenhage (evenals de hierna volgende kinderen) 1 augustus 1834, overleden 1909; |
Hermina Clara, geboren 22 augustus 1836, overleden 1912; |
Wilhelmine, geboren 7 mei 1838, overleden 1921; |
Anna, geboren 7 september 1841, overleden 1917; |
Hendrik graaf van Hogendorp, geboren 24 november 1842, overleden 1924. |
Na een studie in de letteren en de rechten te Leiden, promoveerde Dirk van Hogendorp 26 januari 1822 tot meester in de beide rechten. Eerst in juli 1830 - voordien wilde hij de eed op de grondwet niet afleggenGa naar voetnoot2 - werd hij substituut-officier bij de rechtbank te Amsterdam. Op 1 oktober 1833 werd hij beëdigd als substituut van de procureur-generaal bij het hooggerechtshof te 's-Gravenhage.Ga naar voetnoot3 In dit ambt moest Van Hogendorp - zoals we zullen zien in de brieven 10 en 11 - de doodstraf eisen tegen zes ‘geldsnoeiers’. De uitspraak van het hooggerechtshof, zitting houdende als ‘hof van assises’, was overigens vrijspraak van de zes beschuldigden, wegens het ontbreken van voldoende wettelijke bepalingen.
Vijf jaar later, 1 oktober 1838, bij de invoering van de nieuwe rechterlijke organisatie in Nederland, werd Dirk van Hogendorp raadsheer in het gerechtshof te 's-Gravenhage, welk ambt hij tot aan zijn overlijden bekleedde.
Op 8 juli 1840 werd hij benoemd tot buitengewoon lid der (dubbele) Tweede Kamer, maar niet als zodanig erkend, aangezien mr. Anthony Warin, zijn gewezen zwager (deze was gescheiden van Van Hogendorps zuster en haar kinderen waren overleden), eveneens lid was geworden.
Van Hogendorp was een leerling van Bilderdijk - te Leiden volgde hij diens colleges in de vaderlandse geschiedenis; mede daardoor kwam hij vele malen in conflict met zijn liberale vader. Elizabeth Kluit typeert hem als in godsdienstig opzicht zeer bevindelijk en als ‘een streng rechter ten opzichte van de kerk’.Ga naar voetnoot4 Tenslotte, hij was één van de vooraanstaande figuren van de Haagse Réveilkring.
Door eigen correspondentie, maar ook via zijn vrienden - onder wie Capadose en Da Costa - was hij goed op de hoogte met hetgeen in de jaren voorafgaande aan (eind) 1834 in de kringen van de Hervormde kerk, en onder degenen die haar zouden verlaten, leefde. Dit laatste moge blijken uit zijn brieven aan Hendrik de Cock, aan wie hij gedateerd 19 juni 1834 schrijft dat hij hem zendt ‘de acte van Appèl en de Memorie van Defensie, zooals ik die voor U ontworpen had’.Ga naar voetnoot5 De Cock gebruikte deze stukken teneinde de zaak van zijn afzetting als hervormd predikant door het provinciaal kerkbestuur van Groningen, aan de synode voor te leggen.Ga naar voetnoot6
Aangezien hij ambtenaar was, kon Van Hogendorp niet optreden als verdediger van de Afgescheidenen, maar uit de nu volgende brieven blijkt overduidelijk,
dat hij deze vervolgden met raad en daad wilde ter zijde staan.Ga naar voetnoot7 Dit evenwel, zoals we nader zullen zien, zonder de overtuiging van de Afgescheidenen ten aanzien van de Scheiding te delen; ook in zijn brieven aan De Cock verklaarde hij zich tegen een zich losmaken van de Hervormde kerk.
Op 21 mei 1842 zond Van Hogendorp met zes andere personen uit 's-Gravenhage een schrijven aan de Hervormde synode; het staat bekend als het ‘Adres van de zeven Haagsche Heeren’. Wij komen hierop terug in de paragrafen 16 en 18. Alle brieven zijn geschreven te 's-Gravenhage.
Tenslotte: enige malen wordt door Van Hogendorp een brief genoemd door hem ontvangen van H.P. Scholte. In dit verband is het goed op te merken dat tot de, overigens zeer beperkte, Verzameling-Van Hogendorp (Réveil-Archief) geen brieven van Scholte aan Van Hogendorp behoren.
1. (maandag) 14 juli 1834
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
Ik ben verzocht geworden aan uwen Diaken Verkuil veertig gulden te zenden door iemand die in hem als een kind Gods belang stelde, ofschoon hem niet van aanzien kennende.Ga naar voetnoot8 Onzeker of ingesloten assignatie hem geworden zoude, zoo ik hem schreef, neem ik de vrijheid u dezelve toe te zenden met verzoek hem dezelve te overhandigen.
Dezer dagen moet de zaak de Cock in het hoogste beroep beslist worden.Ga naar voetnoot9 Het synode vergadert in mijne buurt, en ik zie die HEW. Heeren nu en dan bijeenkomen. Gister avond preekte Prof. ClarisseGa naar voetnoot10 alhier, welke zoo ik meen een der adviseerende leden is. Zijn text was Deutr. XXIX. 29, en in de preek heeft hij met ronde woorden getreurd, omdat men Arius, Pelagius en de Remonstranten de Kerk had uitgezet, door welke daden men Christus het Hoofd niet had behouden, en diegenen verworpen welken Christus gekocht had door zijn bloed etc. Zal men de Cock enz. de Kerk uitzetten? Ik geloof dat het Synode met de handen in het haar zit en dat het Groningsche Kerkbestuur naar hun oordeel
veel te verre gegaan is. Over de preek van Clarisse ben ik innig bedroefd geweest. Daar er zoo verschillend over hem gesproken wordt, heb ik hem willen hooren ofschoon ik alhier niet dan bij MolenaarGa naar voetnoot11 en Secrétan ter kerke ga; doch alhoewel ik het gunstige dat ik van hem hoorde nimmer heb kunnen geloven, zoo moet ik noch zeggen dat hij mij uit de hand is gevallen. Veele geleerdheid was er in zijn preek en eene wijsheid zoo als men bij de Verleiders der Gemeente weinig vindt, doch het was eene wijsheid van welke gezegd moet worden dat zij aardsch, natuurlijk, Duivelsch was.
Gij zult mij genoegen doen mij den ontvangst dezer Assignatie met een woord te melden, en mag ik u dan verzoeken mij omtrent twee punten eenige inlichtingen te geven. 1o. Welke twisten hebt gij toch met Uw Classicaal bestuur?Ga naar voetnoot12 Ik vroeg er Verkuil onlangs naar, doch heb mij uit zijne antwoorden geen duidelijk denkbeeld van uwe zaak kunnen maken. 2o. Hoe staat het met de Cock, wat het bestaan van zijn huisgezin betreft, bijaldien hij mocht worden afgezet?Ga naar voetnoot13 Ik heb meermalen getracht daaromtrent iets te vernemen, doch tot noch toe heb ik (in) zijnen toestand geen licht.
Capadose heeft in de laatste maanden aan zijnen gewoonen kwaal geleden,Ga naar voetnoot14 doch is met den zomer en het dagelijksch gebruik van Ezelinnemelk, door Gods goedheid beter. Mijne komst alhier heeft mij veel strijd en moeite gegeven.Ga naar voetnoot15 Men kan zich moeilijk een denkbeeld vormen van de alhier heerschende ijdelheid en de verschrikkelijke gevolgen welke daaruit ontstaan voor die genen die niet hunne vastigheid en grond in Christus onzen Verlosser hebben. De verlei-
ding is voor die genen die ten minsten op uitwendige vroomheid eenige prijs stellen, in Amsterdam veel minder.
Wees van harte gegroet en den Heere bevolen. Veel sterkte en veel wijsheid is U nodig om in deze dagen te staan. De Heere heeft beiden in overvloed en verleene u het nodige naar den rijkdom zijner Genade.
Uw vriend en broeder in den Heere
D. van Hogendorp
2. 23 november 1834Ga naar voetnoot16
Naar aanleiding van de inhoud van de preek die Scholte vrijdag 10 oktober 1834 te Ulrum had gehouden, werd hij gedaagd voor de rechtbank van eerste aanleg te Appingedam. Bij de aanklacht stond centraal de vraag of Scholte de artikelen 201 en 202 van de Code Pénal had overtreden. In deze artikelen wordt gesproken over het kritiseren van of het ophitsen tot ongehoorzaamheid aan besluiten en wetten van ‘de openbare macht’ (‘l'autorité publique’).Ga naar voetnoot17
Voor de in het begin van deze brief genoemde Van der Kemp verwijzen we naar hoofdstuk 8.
Hartelijk Geliefde Vriend en Broeder in den Heere Jezus Christus.
Zodra ik dezen morgen Uwen brief van den 22 November ontving ben ik er mede naar van der Kemp gegaan, en onze afspraak is geweest, dat hij, Gefken, of ik Dingsdag in Gorcum zijn zullen, ofschoon wij noch niet hebben kunnen vernemen, wanneer diegeen onzer die daar komen zal, van hier zal vertrekken.
Uit de omstandigheid dat gij voor den Regter ter Instructie te Appingadam geroepen zijt, blijkt dat het regterlijk onderzoek op het gebeurde te Ulrum betrekking heeft, en ik vermoed dat artikel 202 van het Wetboek van Strafregt (Code Pénal) tot grond van de tegen u geïnitieerdeGa naar voetnoot18 actie dienen zal.
Zeer begerig ben ik u te zien, doch zie dus verre den weg niet voor mij open. Volgen is des Christens pligt, en ik moet lijdsaam afwachten waarin ik u van de meeste dienst zijn kan. Ik mag vertrouwen gij ons uit Appingadam of Groningen een omstandig verhaal van uw verhoor zult toezenden, waaruit wij dan met meerdere zekerheid zullen kunnen opmaken, welke daad van u men oordeelt in het bereik der Strafwet te vallen. Ik moet u waarschuwen dat de Regter ter Instructie bevoegd is u provisioneel gevangen te houden, en gelijk men het noemt in bewaring te stellen.Ga naar voetnoot19
Wees overtuigd van het belang dat ik stel in uwe zaak. De Heere geve mij getrouw en opregt te zijn. Ofschoon ik ambtenaar ben, brand ik van begeerte u te helpen verdedigen. Maar wat ik doe moet uit den gelove zijn, en met mijn
ambtspligten overeenstemmen. Het spijt mij eerst heden uwe dagvaarding vernomen te hebben, want dit belet mij wellicht Dingsdag in Gorcum te komen, daar ik niet uit de stad kan, dan met goedkeuring en voorkennis mijner superieuren.
De Heere zij u en uwe vrouw nabij, die in deze dagen dubbele mate van ondersteuning zal behoeven. De Heere is getrouw, en Zijne beloften zijn Ja en Amen!
Met broederlijke groete noem ik mij
Uw vriend en broeder in den Heere
D. van Hogendorp
De woorden pro justitia beteekenen niets anders dan [dat] de dagvaarding een akte is uitgevaardigd door een regterlijke authoriteit en daarom vrij van zegel en registratie.
3. 20 december 1834
Bij deze brief was ingesloten een afschrift van het vonnis van het Provinciaal kerkbestuur van Noord-Brabant gedateerd 10 december 1834, waarbij H.P. Scholte geheel werd ontzet van zijn bediening bij de Nederlandse Hervormde kerk en waarbij de negen ouderlingen en diakenen van de gemeente Doeveren, Genderen en Gansoyen werden geschorst voor de tijd van drie maanden. Het stuk werd door Scholte c.s. ontvangen 17 december 1834.Ga naar voetnoot20
Voor de duidelijkheid noemen we uit het uitvoerige vonnis de volgende alinea.
‘Overwegende, dat eene verklaring van afscheiding van het Kerkbestuur, als het bovenvermelde, niet geacht kan worden gelijk te staan met eene vrijwillige en duidelijke verklaring van afscheiding van het Kerkgenootschap; hoedanige afscheiding van het Kerkgenootschap, ook door de bezwaarden niet schijnt bedoeld te worden.’Ga naar voetnoot21
Van Hogendorp begreep aanstonds, dat er na het vonnis geschil zou kunnen rijzen over de betaling van de kosten, waarin Scholte c.s. door het kerkbestuur waren veroordeeld. Deze beliepen ƒ 306, 15; zelfs het departement van erediensten vond de nota hoog.Ga naar voetnoot22
Al spoedig werd het de kerkelijke autoriteiten duidelijk dat de Afgescheidenen de proceskosten niet goedschiks zouden betalen. Het Provinciaal kerkbestuur durfde een proces niet aan en het Departement van erediensten betaalde, na een gedaan verzoek tot algehele vergoeding, (slechts) ƒ 200,- als tegemoetkoming in de gemaakte kosten.Ga naar voetnoot23
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
Ik heb gisteren uwen brief van den 18 dezer maand met het afschrift van het Vonnis van het Provinciaal Kerkbestuur van Noordbraband, 't welk hiermede terug gaat, van u behoorlijk ontvangen.
Van der Kemp is van oordeel dat gij het stuk kunt laten liggen zonder er iets aan te doen. Doch naar mij voorkomt is het lieflijker en welluidender in eenen brief nader aan te wijzen, waarin het onderscheid tusschen afscheiding van Kerkge-
nootschap en afscheiding van Kerkbestuur gelegen is. Naar die mate dat gij meer belasterd wordt, is het pligt uwe zagtmoedigheid meer te betoonen. De brief kunt gij mijns inziens schrijven, zonder daarom het Kerkbestuur als uwe kerkelijke overheid, en het vonnis voor wettig te erkennen, ja zelfs met protestatie van dat vonnis voor nul en van geener waarde te beschouwen, als gewezen door een Bestuur aan wiens gehoorzaamheid gijl, u reeds lang onttrokken hebt.Ga naar voetnoot24 Doch het vonnis doet andere gebeurtenissen te gemoet zien, waarover ik u met een woord wil spreeken.
Gijlieden zijt veroordeeld in de kosten, en deze kunt gij volgens uw systema niet betalen, dan voor zoo verre uwe eerste schorsing betreft. Wanneer men dus met eene kwitantie bij u komt weigert ge de betaling, met uitzondering van die op de eerste schorsing (voor uwe afscheiding) gevallen; doch dan wachten wij dat gij in een Civiel Proces voor de Regtbank van eersten aanleg te 's Hertogenbosch betrokken zult worden, en zal het noodig zijn dat gij een Procureur hebt voor voornoemde Regtbank practizerende, zelfs dan wanneer van der Kemp of een ander u als advocaat wilde helpen.
Gij moet dus daar eens uwe gedachten over laten gaan, en van der Kemp zal intusschen van zijne zijde informatiën neemen.
In de Groninger, Haagsche en Haarlemmer Couranten staat het schoone stuk van JanssenGa naar voetnoot25 op ul. request en laatstgemelde voegt er uwe finale demissie met een woord bij.Ga naar voetnoot26 Ik verneem overigens hier niets en ben zeer in de drukte.
De Heere zij u nabij en geve u verstand in alle dingen en doe u den uitnemendsten weg bewandelen. Mijne groetenis aan uwe vrouw en alle geliefden in den Heere.
Uw vriend en broeder in den Heere
D. van Hogendorp
Uwe Commissie aan (van) Golverdinge hoop ik te volvoeren.Ga naar voetnoot27
Wees zo goed en zend het concept-request van van der KempGa naar voetnoot28 terug en zoo gij op het bekomen vonnisGa naar voetnoot29 antwoord, deel ons dan dit antwoord mede. Gij behoeft mij niets franco toe te zenden, daar ik ambtshalve vrij van brieven post ben, zoo mijnen titel van Substituut Prokureur Generaal op 't adres staat.
4. 31 december 1834
Nadat Scholte is afgezet komt de zaak van de pastorie en van de overige kerkelijke goederen aan de orde.
Afgezien van Scholte, ontvingen de volgende personen een aanmaning tot verantwoording en inlevering:
(te Genderen) J. Branderhorst, ouderling en kerkvoogd, Gerrit van Andel en Gerrit van der Beek, diakenen;
(te Doeveren) Dirk Boll, kerkmeester, Arie Baaijens en Teunis Boll, diakenen.Ga naar voetnoot30
Niet al deze personen bleven bij de Afgescheiden gemeente; zo keerde Gerrit van Andel al spoedig tot de Hervormde kerk terug.Ga naar voetnoot31
Vooruitlopende op de ontwikkeling der dingen, memoreren we hier dat, nadat Scholte c.s. hadden geweigerd de goederen en bescheiden over te geven, het Classicaal bestuur een proces aanspande. Enige maanden daarna ontruimde Scholte de pastorie (30 maart 1835).Ga naar voetnoot32
Op 11 maart 1835 moeten J. Branderhorst en Dirk Boll verschijnen voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Maar kort daarop legt eerstgenoemde het hoofd in de schoot.Ga naar voetnoot33
Ook de diakenen te Genderen begeren tot een schikking te komen. Op 4 mei 1835 worden de kerkelijke goederen te Doeveren en Genderen (dus mede door Dirk Boll), alsmede de bezittingen der diaconie te Genderen overgedragen.Ga naar voetnoot34 Enige maanden later tenslotte geven de Afgescheiden diakenen te Doeveren Arie Baaijens en Teunis Boll hun verzet op.Ga naar voetnoot35
De in het begin van dit schrijven genoemde ‘brief van den 27’ is niet aanwezig in de, zeer beperkte, Verzameling-Van Hogendorp (Réveil-Archief). Ook andere brieven van Scholte aan D. van Hogendorp ontbreken.
Veel Geliefde Vriend en Broeder in den Heere Jezus Christus.
Uwen brief van den 27 heb ik den 28 ontvangen en behelsde wat ik verwacht had. Nu men u eenmaal had afgezet, konde men u niet meer in het bezit laten van dat geen waarvan gij als Predikant in bezit waart, of het genot van had. In 't politieke gaat het eveneens. Sommige ambtenaren hebben uit krachte van hun
ambt lands woningen in gebruik, welke zij ruimen moeten zoodra zij het ambt (op welke wijze dan ook) verliezen, en dit ruimen gaat al zeer spoedig, meestentijds binnen zes weken.
Het vonnis van afzetting zal men nu ter executie willen leggen, en bij tegenstand van u, vermoed ik dat men een regterlijk vonnis zal trachten te verkrijgen, en alsdan op grond van hetzelve, u de papieren doen overgeven en het huis doen ruimen met behulp der Policie.Ga naar voetnoot36
Daarmede komt de quaestie aan wie de kerkelijke goederen uwer gemeente of wil men der Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoyen, toebehooren voor den Burgerlijken Regter, en zal het noodig zijn daar uw systema voor te dragen. Tot dat einde herhaal ik, is het nodig dat gij zoo spoedig mogelijk een Procureur in den Bosch hebt en hem met uwe zaken bekend maakt. Volgens informatiën van van der Kemp, komen er twee Procureurs bijzonder in aanmerking, Holscher,Ga naar voetnoot37 Gereformeerd maar zwager van van HeusdenGa naar voetnoot38 en Erdrijk,Ga naar voetnoot39 Roomsch Catholyk. Beiden zijn kundig.
De voornaamste advocaat in den Bosch is Ganderheijden,Ga naar voetnoot40 een man van gaven, zeer kundig, oud geworden in de praktijk en Gereformeerd. Het was wellicht niet kwaad, dat gij nader naar hem informeerde. In Appingadam is er op het volgen van den middelijken weg zegen voor u geweest.
Ik bekom daar uwen brief van den 30 December met de ingeslootene papieren. Gij moet wilt gij consequent blijven stellig weigeren de papierenGa naar voetnoot41 over te geven of de pastorij te ruimen, dan op grond van een regterlijk vonnis. Doch het is dringend dat gij er met eenen Procureur in den Bosch over spreekt, want de termijnen zoo men eens tegen u begint te ageren zijn te kort, dan dat gij telkens eens herwaarts schrijven kunt.
Wat den Burgemeester betreft, zoo moet gij hem eens spreeken, en hem zeggen dat gij hem niet vraagt te oordeelen over de quaesties waar gij in gewikkeld zijt, maar alleen om een getuigenis af te leggen omtrent uw Burgerlijk zedelijk
gedrag, en zulks te doen zonder aanzien van uw persoon of van uwe vijanden, en dat het eene gruwelijke vervolging van zijnent wege zijn zoude, zoo hij u zulks uit vrees voor uwe vijanden weigerde.Ga naar voetnoot42 In allen gevalle zoo hij het u weigert op mondeling verzoek, kunt gij uw verzoek schríftelijk herhalen met aandrang zoo hij zwarigheid maken mocht aan dat verzoek te voldoen, de redenen van zijne weigering op te geven.
Intusschen mijn vriend gedenk dat nederigheid gaat voor de eere. Ik moet u nederigheid aanraden in de zaak van dit getuigschrift, maar vooral bij de voorgenomene uitgave van een derde stukje.Ga naar voetnoot43 Naar mijn oordeel is in uw eerste stukje veel meer heiligheid dan in het tweede. Laten de gebeurtenissen u niet verbitteren en draagt het beeld van uwen Meester beschreven Jes. LUI. Wij hebben het nodig elkander te waarschuwen:
Neem dezen raad ten goede, groet uwe vrouw van ons, en geloof aan de opregte belangstelling van uwen vriend en broeder in den Heere
D. van Hogendorp
in haast
5. 11 februari 1835
Bij Koninklijk besluit van 23 januari 1835 werd candidaat C.F. van Setten benoemd tot Hervormd predikant te Doeveren, Genderen en Gansoyen.Ga naar voetnoot45
Zowel de Haarlemmer CourantGa naar voetnoot46 als het Haagsche DagbladGa naar voetnoot47 maakten daarvan gewag.
Op 6 februari 1835 wendde ‘De Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente te Doveren enz.’ - die van Scholte - zich opnieuw tot de Koning. Geprotesteerd werd tegen het beroepen of benoemen van een Hervormde predikant te Doeveren c.a., zonder dat de gedecimeerde Hervormde gemeenten aldaar tezamen het vereiste aantal van 50 zielen telden.Ga naar voetnoot48
Ds. C.W. Pape schreef gedateerd 17 februari 1835 echter, dat bedoelde gemeenten tezamen 63 zielen omvatten.Ga naar voetnoot49
Veel Geliefde Vriend en Broeder in den Heere.
Hiermede zend ik u het attest van uwen Burgemeester, ingesloten in uwen brief van gisteren terug.Ga naar voetnoot50 Mij dunkt ik zoude er in berusten. De gedrongene stijl toont genoeg aan dat de man voor hoogere autoriteiten bevreesd was te veel te zeggen, en evenwel niet te weinig heeft willen zeggen. Het stuk kan in de pleitrede van uwen advocaatGa naar voetnoot51 genoeg toegelicht worden, en de minst oordeelkundige lezer zal dadelijk zien welk gewigt aan hetzelve te hechten is.
Het bewuste artikel in de Haarlemmer Courant bevreemd(d)e mij. Het Haagsche Dagblad nam het letterlijk over. Men wil hatelijk zijn, en is te dom om zijn voornemen te volvoeren.
Ik vrees dat gij met uw protest te verre zijt gegaan. Het geen de Koning ten aanzien van het beroepen van een nieuwen Leeraar deed, voor de oude en verkleinde Gemeente, ging ul. niet aan. Als Burgers kondet gij Z.M. inlichten, niet protesteeren.
Ik heb gisteren uitvoerig aan van Loon geschreven, in antwoord op zijnen brief. De ordonnancie van de Raadkamer der Regtbank van Appingadam is mij in de hand gevallen.Ga naar voetnoot52 Ik houde het er voor dat gij daar voorlopig veel bij gewonnen heb(t). Ik heb mede naar Ulrum geschreven, waar juffr. de Cock gelast is den 14 dezer de pastorie te verlaten.Ga naar voetnoot53
Ik ben steeds overkropt met werk, en werd daardoor belet u vroeger te schrijven. Ik moet somtijds vragen wat 's Heeren weg daarmede is. Zoo als het in de twee of drie laatste maanden gegaan is, lijdt mijne gezondheid er onder. Ik ben sedert eenige weeken zeer sukkelende, en vat gedurig koude, waar ik geen rede voor weet dan vermeerderde vatbaarheid voor alle affectiën ten gevolge van overspanning van werkzaamheden.
Uwe stukken heb ik aan (van) Golverdinge overhandigd, en zie het aanhangsel
van u te gemoet.Ga naar voetnoot54 Van harte, na broederlijke groetenis aan uwe vrouw en allen die den Heere liefhebben.
De uwe in den Heere
D. van Hogendorp
6. 14 maart 1835
In deze brief wordt gesproken van de ‘naderende verhuizing’. Bij gebrek aan precieze gegevens kunnen we niet anders doen dan aannemen dat het gezin Van Hogendorp in de eerste helft van 1835 is gegaan van de woning aan de Heerengracht naar die in de Lange Houtstraat en dat deze verandering door de Stads-Almanak (zie inleiding) met vertraging is geregistreerd.
De kerkvoogden Dirk Boll en Johannes Branderhorst zijn enige dagen tevoren gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch - vergelijk inleiding bij brief no. 4 - daar zij weigeren de kerkelijke bezittingen over te dragen. Van Hogendorp dringt opnieuw aan op het kiezen van een advocaat en procureur te 's-Hertogenbosch. Als zodanig wordt de enigszins omstreden mr. J.L.A. LuijbenGa naar voetnoot55 gekozen.
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
Ik spoed mij u een enkel woord op den uwen van den 10 dezer, zoo even ontvangen te antwoorden, in de hoop, zoo de Heere wil u in de volgende week breeder te schrijven. Ik heb het steeds zeer druk, ook door mijne naderende verhuizing; doch hoop in de volgende week evenwel een paar dagen voor mijne correspondentie te kunnen afzonderen.
Over de dagvaarding moet gij noodwendig met uwen advocaat spreeken. Draagt gij toch aan eenen advocaat uwe zaak op, moet gij het doen van den beginne af, ten einde ook op hem de verantwoording ruste. Zonder dat zal hij de voordeelen van het voeren van een proces trekken, en zoo gij het proces verliest, u de schuld van het verlorene toeschrijven. De eerste acten zijn in een proces dikwijls de gewichtigsten, inzonderheid om de contenance die men aanneemt. Naar mijn oordeel zullen de kerkvoogden door eenen Procureur (geadsisteerd door uwen advocaat) moeten vertegenwoordigd worden, en zeker is het dat zij niet door u kunnen vertegenwoordigd worden.
Wat Luyben aangaat, zoo gevoel ik zeer wel de zwarigheid van van der Kemp, maar ik weet niet welke betere keuze gij doen kunt. Mij dunkt in uwe plaats zoo liet ik hem voor uwe gemeente arbeiden, even als een Sidoniër aan den Tempel.Ga naar voetnoot56 Kondet gij een goede keus doen, zoude ik het verkieslijk vinden; kunt gij het niet, zoo vind ik er geene zwarigheid in. Moeilijk is het in allen gevalle, nu gij hem eenmaal gesproken hebt, hem voorbij te gaan en eenen anderen te neemen.
Van harte wensch ik u toe dat uwe vrouw spoedig herstellen moge.Ga naar voetnoot57 De Heere geve het in Zijne genade. Uwe vrijspraak te AppingadamGa naar voetnoot58 deed mij ontzettend veel genoegen. Kent gij Bazuin tot vergadering der Uitverkoorenen door P.J. Baron van Zuylen van Nijevelt (den zeekapitein, die de laatste jaren in Barneveld woonde) uitgegeven bij den Ouden?Ga naar voetnoot59 Zo neen, doe het koomen. Alhier is het noch niet verkrijgbaar, andersints zond ik u een exemplaar. Van harte als altijd
Uw vriend en broeder in den Heere,
D. van Hogendorp
7. 28 maart 1835
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
In de Haarlemsche Courant van voorl. Dingsdag 24 Maart lazen wij dat het Gemeente Bestuur van Drongelen en Doeveren gelast was, u binnen drie dagen des noods met behulp der Marechaussée uit de pastorij te zetten. Dit artikel doet ons zeer verlangende zijn naar tijdingen van u en uw huisgezin. Is die last gegeven, is zij uitgevoerd? Waar dienen de Regtbanken toe, en de vormen van Proces, zoo zulke extra-judicieele handelingen plaats kunnen hebben?Ga naar voetnoot60 Nadat ik uit uwen brief gelezen had, dat men tegen de Kerkvoogden wilde procederen, was alle gedachte dat men u bij maatregel van policij uit de pastorij zoude zetten, uit mijn hoofd gesteld, waar gij weet dat dezelve voorts nimmer ingang gehad heeft. Zoo men u uit de pastorij zet, had men mijns bedunkens even kortweg de Kerkvoogden de Kerkgoederen kunnen ontnemen.
Is het waarheid dat Ds. van Rhee, ter gelegenheid van de Nachtmaals bediening voor 14 dagen a drie weeken geene gezangen heeft doen zingen?Ga naar voetnoot61 Wij krijgen van daar noch wel eens tijding door schippers, en zoo meen ik dat ook dit bericht ons is geworden. Uit Groningen hoor ik dat de Cock wegens het houden
van Godsdienstoefeningen voor 5 Regtbanken is gedagvaard.Ga naar voetnoot62 Schildkamp is te Leeuwarden door de Regtbank in het Hoogste ressort gecondemneerd. Hij had zich door eenen advocaat doen verdedigen en was van diens pleitrede zeer te vreden. Wie deze advocaat geweest is, is mij onbekend.Ga naar voetnoot63
Mijne vrouw is wat sukkelende. Zij is thans weder drie maanden zwangerGa naar voetnoot64 en daarbij zwak. De kleineGa naar voetnoot65 is gespeend, en gaat vooral sedert zij van de borst af is, goed voort.Ga naar voetnoot66 Onze verhuistijd nadert.Ga naar voetnoot67
Wij hooren of zien hier weinig. Over uwe vrijspraak in Appingadam heb ik niets gehoord dan van de vrienden.Ga naar voetnoot68 Is dezelve onverschillig aan de vijanden, of houdt men zich opzettelijk bij mij stil? Het is mij een raadsel. De Heer PhilipseGa naar voetnoot69 bij name is altijd even vriendelijk met mij. Ik mag dit alles als een zegen beschouwen, mij toegezonden door den God in Wiens hand mijne adem is en bekommer mij voorts niet met de beweegredenen van anderen, wetende dat de Heere regeert. De Godsregering is mij sedert eenigen tijd een bron van ware vertroosting. De beloften van het geen de kinderen Gods zullen kunnen doen zijn gewis; maar om derzelver vervulling te zien, moet het eerst zijn: Christus in ons.
Capadose is sedert 14 dagen in Amsterdam. Nu vaarwel. Groet uwe vrouw van ons en geef ons weder eens tijding van u, mij gelovende
Uw vriend en broeder in den Heere
D. van Hogendorp
8. 4 april 1835
Waarde Vriend en Broeder in onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus.
Sints ik u laatst schreef is mijne vrouw zwaar ziek geweest, zijn twee van mijne kinderen ongesteld geweest, en was ik zwaar verkouden en bovendien met eene zinkingGa naar voetnoot70 op het linker oog. Door Gods ontferming is mijne vrouw zoo verre herstellende, dat zij gisteren voor 't eerst een half uurtje konde opzitten, en zijn mijne kinderen mede beiden aan de beter hand. Het waren soms bange dagen voor mij, waarin ik ook de nabijheid van den Heere niet altijd even levendig mogt ondervinden.
Uit uwe twee brieven heb ik sedert gezien, dat gij te Groningen gedagvaard zijt,Ga naar voetnoot71 uw diakenen in den Bosch,Ga naar voetnoot72 en dat uwe gemeente bovendien inkwartiering heeft bekomen,Ga naar voetnoot73 terwijl gij genoodzaakt zijt geworden uwe pastorij te verlaten. Ik wil uw gedrag ten opzichte van uwen uitgang uit de pastorij niet beoordeelen, dan had echter gedacht dat gij zulks niet op eene aanmaning, maar alleen door geweld zoudt gedaan hebben. Misschien hebt gij evenwel beter gedaan, dan ik u zoude geraden hebben.
Wie zal uwe zaak te Groningen bepleiten? Gij dient daar wel in tijds voor te zorgen daar het zulk een buitengewoon proces en de verdediging zuiver juridisch is. Gij weet hoe veel moeite Potter van Loon gehad heeft, de verdediging te vatten. Ik meen van Hall wel te hebben hooren zeggen, hij uwe verdediging in Groningen wel zoude willen aanvaarden.Ga naar voetnoot74
Het heeft mij getroffen, dat gij mij de vraag gedaan hebt, of de Broeders elders nu zoo stil kunnen en mogen zitten, terwijl uwe gemeente vervolgd wordt. Gij weet het, lieve Vriend, want ik heb het u nimmer verborgen, dat ik van uwe afscheiding geen voorstander ben, en dat zoo ik u en uwe gemeente, eenigsints de Broederlijke liefde bewijzen mogt in uwe verdrukking, het de gemeenschap met uwe persoonen was die mij daartoe bewoog, en niet gemeenschap met uwe zaak. Ik zie noch geene de minste weg Gods in afscheiding. Overal zouden wij bijkans worden Schapen zonder Herders, en de onderlinge verdeeldheid en verscheidenheid van leer, zoude ons zelfs geheel verteeren, en bespottelijk maken in de oogen der vijanden. Gij oordeelt het standpunt waar (van) Zuylen de gelovigen op plaatsen wil, onbijbelsch,Ga naar voetnoot75 en ik stem daarin geheel met u in;
maar de afscheiding zoude ons op een noch veel onbijbelscher standpunt plaatsen en ons zelfs geheel verstrooijen.
Voor mij zelven ben ik uitziende op het heil des Heeren. Die gelooven haasten niet.Ga naar voetnoot76 De Heere geve mij getrouw te zijn en waar Hij mij roept te komen, is mijne gedurige bede; maar waarlijk zoo ik nu iets deed dat naar afscheiding geleek, ik handelde in ongeloof en tegen mijne overtuiging.
Heden had ik onzen Broeder Dirk ... uit DinxperlooGa naar voetnoot77 bij mij, die mij de laatste tijdingen van u gaf. Hij liep hoog met Moorrees,Ga naar voetnoot78 en zeide mij deze zich voorl. Zondag opentlijk voor uwe afscheiding verklaard had. Moeilijk kan ik aan dit gezegde geloof slaan. Dat Da Costa veranderd zoude zijn, in zijn gevoelens omtrent uwe afscheiding is mij onbekend, dan ik ben ook niet met iemand in Amsterdam in geregelde briefwisseling.
(Van) Zuylen kan over zijn boekje niet vervolgd worden, en ik geloof ook niet dat aan eene vervolging van hem immer gedacht is.Ga naar voetnoot79 Vreemde dingen hebben er in onze kerk plaats; te Nieuwkoop bij Alphen is men van de gewoone wijze van zingen in de kerken afgeweeken, en een boer welke zich aan die veranderingen niet onderwerpen wilde, is voor de Regtbank te Leyden vervolgd, doch vrijgesproken. Waarin de afwijking bestaat is mij onbekend.Ga naar voetnoot80
Nu lieve vriend, de Heere geve u wijsheid en verstand, is mijne bede over u geweest van het begin uwer vervolgingen af. Christus zij het middelpunt van ons hart en de band onzer vereeniging. Mogen wij dan verschillen in onze beschou-
wing van de wegen Gods met Zijne Kerk, zoo weten wij toch dat uit de verschillende beschouwing overeenstemming zal voortspruiten.
Wees met uwe vrouw van ons gegroet. Wij hebben ons innig verblijd dat uwe verhuizing goed is afgeloopenGa naar voetnoot81 en uwe vrouw inzonderheid goed is overgekomen. De berichten aangaande u en uwe gemeente doen mij steeds genoegen. Gaarne schreef ik langer, maar mijn oog is vermoeid. Van harte
Uw vriend en broeder in den Heere
D. van Hogendorp
des avondsGa naar voetnoot82
P.S. Heden morgen 5 Apr. ontving ik uw paket,Ga naar voetnoot83 en zal voldoen aan uw vezoek. Ik moet u echter verzoeken mij zulke pakjes niet per post te zenden. Daar worden aanmerkingen op gemaakt en ik wil van mijne vrijdom van brievenpost geen misbruik maken.
9. 15 april 1835
Scholte werd in april 1835 ernstig ziek. In een brief aan H. de Cock (29 mei 1835) schrijft hij over ‘hevige koortsen, waardoor hij buiten bewustzijn was.Ga naar voetnoot84 Tengevolge van deze ziekte kon hij 29 april niet naar Groningen gaan, om te verschijnen voor de rechtbank aldaar. Door middel van een attest van zijn arts werd uitstel verkregen en wel tot 17 juni.Ga naar voetnoot85
Een vaag plan, waarbij mr. H.O. Feith te Groningen als verdediger aan Scholte zou worden toegevoegd, naast Potter van Loon, is niet uitgevoerd.Ga naar voetnoot86
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
In antwoord op uwen brief dezen morgen ontvangen, spoed ik mij u met een enkel woord (want mijn oog is nog niet genezen) te antwoorden, dat uw Doctor u een attest zal moeten geven, dat gij wegens koortsen in de onmogelijkheid zijt den 29 april in persoon in Groningen te zijn, van welk attest gij vervolgens de handteekening van den Doctor door uwen Burgemeester kunt legaliseeren. Waarna gij hetzelve met een brief zenden moet aan den persoon op wiens order gij gedagvaard zijt (denkelijk de Prokureur Crimineel) en tevens verzoeken dat de zaak mag uitgesteld worden. Van een en ander zult gij aan Potter van Loon moeten kennis geven.
Sints ik u laatst schreef, heb ik van Potter van Loon en van van Hall brieven ontvangen, en ben er nu voor mij over heen, dat Potter van Loon u in 's Heeren weg te Groningen moet verdedigen. Ik wist niet dat hij meer gewoon was aldaar te pleiten, en was daardoor over u bekommerd, wie de zaak aldaar aanvaarden
zoude. Ik vertrouw hem de zaak opperbest toe, en de Regtbank zal hem liever hooren, dan een advocaat die zoo uit de verte komt, en van wien men daarom dan meerder verwacht dan hij wellicht praesteert.
Ik maakte onlangs alhier de kennis van Hasselman,Ga naar voetnoot87 en vernam van hem dat Potter van Loon geadsisteerd door een advocaat uit Groningen voor u pleiten zoude. Sedert hoorde ik van van der Kemp dat de advt. Feith zijne diensten zoude aangeboden hebben. Wat is van het een en ander?
Nu lieve vriend, de Heere sterke u en uwe vrouw, en betoone zich een verhoorder der roependen uit de benaauwdheid. Van harte
De Uwe in den Heere,
D. van Hogendorp
10. Ongedateerd, circa 7 december 1835Ga naar voetnoot88; brief van M.C. van Hogendorp-van Hogendorp
Het vermoeden aangaande de datering berust op de mededeling betreffende de zittingen van ‘de assises’. Bedoeld is de behandeling van de strafzaak tegen de ‘geldsnoeijers’ waarover in de volgende brief wordt gesproken. Kwam een gerechtshof samen als ‘hof van assises’, dan was dit om te oordelen over zware misdrijven. De desbetreffende zittingen werden gehouden omstreeks 7 december 1835, zoals we zullen zien.
Waarde Vriend en Broeder in onzen Heere!
Mijn geliefden Man laat u van harte groeten en dankzeggen voor de toezending van het nevensgaande stuk.Ga naar voetnoot89 Jammer maar dat hij het maar even heeft kunnen inzien.
Ik heb het gelezen en bedroef er mij met u over. De Heere regeert en weet alleen wat in den mensch is: ach! mogten wij bij alles wat om ons heen gebeurd, het oog eenig en alleen op den Koning Zijner Kerk vestigen, die belooft heeft, dat alles zou medewerken ten goede, dengenen die God liefhebben.
Voor de assisesGa naar voetnoot90 nemen zij het drukker op, dan in uwe zaak het geval is geweest, die dan ook voor de gewoone dagelijksche zittingen van het Hof plaats had. Mijn beste man is nu reeds drie dagen achter een van 10 tot 4 uur, met het hof bezig en heeft dan nog 's avonds druk werk om de volgende morgen gereed te zijn. Zoodra hij kan hoopt hij u te schrijven en zal met genoegen iemand uit Almkerk ontvangen. Maar wat is hetgeen in de afzetting staat omtrent die twintig leden der gemeente die voor de gezangen waren? in tegen overstelling
van drie leden van de kerkeraad?Ga naar voetnoot91
Wij mogen het door Gods goedheid allen wel maken. Wil zoo goed zijn uwe vrouw en verdere Christelijke betrekkingen hartelijk van ons te groeten. Naauw is de band die leden van hetzelfde Geloof, van het Geloof in dien dierbaren Christus vereenigd.
De Heere sterke u en zij u nabij, waarde vriend, en geloof mij in Hem, en alleen om Zijns wille
uw liefhebbende zuster
M.C. van Hogendorp geb. van Hogendorp
11. 5 januari 1836
Begin december 1835 diende voor het hooggerechtshof te 's Gravenhage, zitting houdende als ‘hof van assises’ (= criminele rechtbank voor zware misdrijven) de beruchte zaak van de Amsterdamse geldsnoeier Carolus Hermanus Bierau en zijn vijf helpers Wilhelmina Pompee, weduwe Dam van Baten; haar dochter Maria van Baten; Pieter Frederik Wijnands; Zadoc Marcus Schneiders en Adam Cornelissen. Zij werden ervan beschuldigd meer dan 500 Zeeuwse rijksdaalders en circa 200 Driegulden stukken te hebben gesnoeid en/of daarna in omloop te hebben gebracht. De zittingen van het hof werden gehouden 3 tot 5, 7 en 9 december 1835. D. van Hogendorp, als substituut procureur-generaal eiste 5 december in een vier uren vergende rede, de doodstraf voor alle beklaagden, op grond van artikel 132 van de Code Pénal, in welk artikel wordt gehandeld over het hebben nagemaakt of vervalst (‘contrefait ou altéré’) van gouden of zilveren munt; de overtreders werden uitsluitend met de doodstraf bedreigd. De verdediging (bestaande uit vier advocaten) zette in den brede uiteen, dat artikel 132 slechts spreekt van ‘valsche muntslag’ en niet van geldsnoeierij. Hierbij werd onder meer gesteld, dat altérer = vervalsen, iets anders is dan rogner = afknippen, snoeien.
Op 9 december kwam het arrest van het hof; de beklaagden werden niet-schuldig verklaard aan overtreding van artikel 132 van de Code Pénal; zij werden dadelijk op vrije voeten gesteld.
Dit arrest dat in feite - anders dan bij buiten vervolging stellen - het geldsnoeien legaliseerde, leidde al spoedig tot wetswijziging.Ga naar voetnoot92
Veel Geliefde Vriend en Broeder in den Heere!
Ik ben reeds lang begerig u te schrijven en in de eerste plaats mijnen dank te betuigen voor het mij toegezonden exemplaar uwer pleitmemorie.Ga naar voetnoot93 Uwe con-
demnatie alhierGa naar voetnoot94 verwacht(t)e ik, doch de vrijspraak der geldsnoeijers verwacht(t)e ik niet. Ik ben er zeer door getroffen geweest en velen met mij. De vergelijking der beide arresten heb ik meer horen maken. Een Raadsheer verklaarde mij voor geene ƒ 1000 zijnen naam onder uwe condemnatie te zetten.Ga naar voetnoot95
Philipse vroeg mij 2 Januarij of ik kennis had van het geen u te Utrecht wedervaren was, en kreeg van mij ten antwoord, dien morgen een brief van u bekomen te hebben, waarin gij mij over het gebeurde schreef. De Dienders die u in de koets hebben geholpen, zijn door het volk meede mishandeld. Eenige der schuldigen zijn bekend, en de zaak wordt geïnstrueerd.Ga naar voetnoot96
Het is mij onbekend dat Van der KempGa naar voetnoot97 eene onaangename ontmoeting met Philipse gehad heeft. Wel weet ik dat Philipse over hem tegen zijnen Broeder op eene onaangename wijze gesproken heeft.Ga naar voetnoot98 Wij moeten hier opregt zijn, en dan is de zaak wel droevig, doch niet te verwonderen. Ik keur het schrijven van van der Kemp geheel niet af,Ga naar voetnoot99 doch het gaat met het verkrijgen van ampten thans niet zamen. Intusschen heb ik hem geraden te blijven solliciteren, opdat het openbaar worde dat men hem om zijn schrijven niet plaatsen wil.Ga naar voetnoot100
Door Gods goedheid zijn de menschen ten mijnen opzichte getemd. Het gerucht was hier dat ik u een diné van 100 couverts gegeven had; aan Philipse heb ik over uwen brief gesproken, en het blijft er steeds bij.Ga naar voetnoot101
Men zegt hier dat gij te Oud Loosdrecht, aan een pas geboren kind, wiens ouders tot de scheiding zijn overgegaan, en op wier gedrag niets te zeggen valt, ofschoon zij den naam hebben van onbekeerd te zijn, en ook werkelijk geene blijken dragen van genade ontvangen te hebben, den doop geweigerd hebt.Ga naar voetnoot102
Ook zegt men dat gij meent dat niemand als lidmaat mag worden aangenomen, dan die spreeken kan van de Genade aan zijn harte geschied.Ga naar voetnoot103 Bevreemdend was mij een en ander, en ik zoude er u zelfs niet over gesproken hebben zoo het mij niet van eene eerbiedwaardigde zijde was medegedeeld. De verborgene dingen zijn voor den Heere, en ik geloof niet dat wij over de waarde van iemands belijdenis mogen oordeelen, wanneer hij zich aan geen slordig leven schuldig maakt, of spreekt of schrijft wat met zijne belijdenis in strijd is. Mij dunkt dit is wat Labadistisch! Ook wil men hier dat Deteleff te Amsterdam wegens misbruik van sterken drank gecensureerd is.Ga naar voetnoot104
Het is een tijd om op te merken, en ik schrijf u daarom over een en ander. Van scheiding en uitgang wil ik noch niets hooren. Zoo lang men mij vrij laat mijn pligt te doen, wacht ik af. Voet voor voet wil ik den grond betwisten zoo mogelijk heroveren. Met mijn God spring ik over een muur en met Hem loop ik door eene bende. De tijd nadert dat de kinderen Gods in hoogachting zullen komen.
Wees van harte gegroet zoo wel als uwe vrouw en verdere vrienden. P. (B.) BählerGa naar voetnoot105 is koster en voorzanger te Antwerpen geworden, alwaar een bekeerd Predikant staat. Capadose en de zijnen zijn welvarend. Mijne vrouw is door Gods goedheid redelijk wel. De Heere geve ons op Hem te zien en ruime toenadering tot den throon Zijner Genade.
Uw Vriend en Broeder in den Heere
D. van Hogendorp
12. 20 januari 1836
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
Gaarne had ik u verzocht bij mij te komen logeren, dan mijne vrouw is thans weder in de derde maand zwanger, na twee miskramen gehad te hebben. Zij houdt zich nu zeer stil en is in eene gezegende gemoeds-stemming. Alles evenwel wat haar de minste drukte of haar vreemde levenswijze geven kan, is hier pligt te mijden. Haar zenuwgestel dat nooit sterk was, heeft veel geleden.
Ik blijf altijd in de druktens. Naauwlijks is het eene voorbij, of iets anders komt weder op. Ik had gedacht eene rustige week te zullen hebben, en wat achterstallig werk te kunnen af doen, toen ik de behandeling van eene afschuwelijke
poging tot brandstichting mij zag opgedragen.Ga naar voetnoot107 Bij de zwakheid van mijne vrouw en zuster kan zulk werk mij soms bezwaren, ofschoon ik dikwijls zeggen mag dat de Heere mij ondersteunt. Van harte
T.T.
D. van Hogendorp
13. 12 februari 1836
Benjamin Hieronymus Ploeg, kruidenier en schoenmaker, alsmede twaalf anderen, onder wie enigen met hun kinderen, wonende te Klundert, scheidden zich aldaar eind november 1835, schriftelijk af van de Hervormde kerk. Op hun schrijven werd echter weinig acht geslagen.Ga naar voetnoot108 Tengevolge daarvan werd Ploeg - hetgeen Van Hogendorp in onderstaande brief voorzag - (midden 1836) gemaand tot het voldoen van een kerkelijke aanslag. Zijn weigering te betalen leidde tot een verkoop bij executie van enige van zijn bezittingen.Ga naar voetnoot109
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
Ik ontvang daar uwen brief van den llden en spoed mij denzelven te beantwoorden alvorens naar het Hof te gaan.
Wanneer de afgescheidenen in den Klundert hunne namen uit het lidmatenboek hebben doen schrappen, en alzoo verklaard hebben met de Hervormde kerk te hebben gebroken, is het buiten eenige quaestie dat zij in den Kerkdijken omslag der Gereformeerde Gemeente even min kunnen begrepen worden als de Roomschen, Lutheranen, Joden enz. Wil men toch in ons Vaderland uit een politiek oogpunt iemand betwisten zich kerkelijk te vereenigen buiten de door den Koning erkende gemeenten, zoo kan men toch niemand het regt betwisten een Godverloochenaar te zijn, met andere woorden, men kan niemand dwingen zich bij een der door den Koning erkende gemeenten te voegen. Is het door het HofGa naar voetnoot110 in uwe zaak eens aangenomen beginsel,Ga naar voetnoot111 jurisprudentie geworden, zoo
is het bestaan der afgescheidenen ten opzichte van den staat, een negatief bestaan, dus ook als zoodanig een wettig bestaan, en onbetwistbaar. Ik zoude wanneer de afscheiding heeft plaats gehad, zoo ik vroeger veronderstelde, gerust de betaling weigeren, en het op de uitspraak van den Regter laten aankomen.
Het gedrag van den Burgemeester van Almkerk toen hij Do. Meerburg in het gebed kwam stoorenGa naar voetnoot112 is even dwaas als uwe vervolging voor de Regtbank van Appingadam. Totale verwarring van begrippen. Bestaat er eene Kerkelijke wet dat er in eene vacante gemeente niet geoefend mag worden, zoo is die wet kerkelijk verbindend en derzelver overtreding kerkelijk strafbaar, en de Burgemeester is even min bevoegd om dezelve te mainteneren, als mijn Wijk-predikant bevoegd is, mij zoo straks politice te dwingen mijne pligt op 't Hof te vervullen. Maar bovendien zoo zijn kerkelijke wetten slechts verbindend voor de leden der Kerk waaruit die wetten voortspruiten. Men mag mij die een gereformeerde ben, niet bezwaren met de wetten uit de Luthersche of Roomsche Kerk, en zoo kunnen de afgescheidenen niet bezwaard worden met de wetten der Gereformeerde Kerk, zoo zij hunne namen uit de lidmaatboeken dier Kerk hebben doen schrappen.Ga naar voetnoot113
De wetten op de inkwartieringGa naar voetnoot114 ken ik niet; doch te Leiden en te Amsterdam woonde ik op kamers, en had nimmer inkwartiering ofschoon de gansche buurt dezelve had. Ik meen dat de Militairen in de huizen geïnkwartierd worden, en niet bij de personen, en dan kan de inkwartiering alleen een last zijn door het hoofd des huizes te dragen. Hoe het zij zoo is de redenering van den Burgemeester bespottelijk.Ga naar voetnoot115 Ik geloof dat do. Meerburg voorzichtig doen zal met zijnen huisheer een schriftelijk huurcontract aan te gaan, en zich vervolgens zoo
hij inkwartiering behoudt, met inzending van het huurcontract over den Burgemeester te beklagen bij den Koning; doch dan zal de last evenwel eenmaal moeten gedragen worden. Zoo ook geloof ik dat de huisvader der woning alwaar de Burgemeester van Almkerk Do. Meerburg in het gebed gestoord heeft, zich bij den Koning zoude kunnen beklagen bij requeste, en dien inval doen voorkomen als eene inbreuk op zijne individuële vrijheid.
Die zaak met van Rhee staat niet wel.Ga naar voetnoot116 Zoo de man schuldig is, is hij schrikbarend geveinsd en een doortrapte kaerel, voor wie gij u wel in acht moogt nemen.
Groet uwe vrouw voor mij en mijn huisgezin, alsmede alle Broeders en Zusters in den Heere. Aardsche zaken vallen mij zwaar, bijzonder in deze dagen. De ... is goed, en beter dan dat zij ons leven uitmaken.Ga naar voetnoot117 Nu vaarwel, wees den Heere bevolen en geloof mij,
De Uwe in den Heere
D. van Hogendorp
14. 16 augustus 1836
Waarde Vriend en Broeder,
Na eenige weken, ja wellicht maanden, stilzwijgens, zult gij wel denken dat ik u geheel vergeet, en echter is niets minder dan dit het geval. Maar briefwisseling die niet volstrekt noodzakelijk is, mag den tijd niet vervullen, die ambts- en beroepsbezigheden vorderen.
Het behaagt den Heere mij steeds vele bezigheden te geven, die mijnen tijd bezetten, en daarbij moet ik dan ook een oog in 't zeil houden bij alle gewigtige gebeurtenissen die er plaats hebben. Opmerken is beter dan het vette der rammen,Ga naar voetnoot118 en er valt thans veel op te merken. Wie zal ons zeggen wanneer de republikeinse woelingen van Mallaga en Cadix, na hare verwoestingen door geheel Europa te hebben aangericht, tot Stockholm zullen zijn overgeslagen?Ga naar voetnoot119 Veel denk ik over de voorspellingen omtrent het jaar 1836 gedaan.Ga naar voetnoot120 Ik wil ze niet als volstrekt Prophetisch en onfeilbaar aanmerken, maar ik moet erkennen dat geheel Europa in een toestand is, dat de grootste verwoestingen binnen 14
dagen en korter geheel Europa kunnen vervullen. Wij hebben nu zes jaren geleden ondervonden, met onze oogen gezien en met onze handen getast, welke verschrikkelijke gebeurtenissen in weinig dagen tijds kunnen plaats hebbenGa naar voetnoot121; die bragten toen eene uitwendige bekeering te weeg en de Heere zeide tot den slaanden Engel, tot hier en niet verder.Ga naar voetnoot122 Maar wat is van die bekeering geworden? In ons land althans is zij als eene morgenwolke voorbij gegaan, en de uitspattende zonden zijn althans in deze Stad tot eene hoogere mate geklommen dan zij voor 1830 bereikt hadden. Wat zal het zijn, als de Heere met Zijne oordeelen wederkomt en bij verharding en toeneming in het kwaad niet meer sparen zal? Zeer trof mij dezen morgen in de huisdienst de verscheuring der Profecien van Jeremia door Jojakim en zijne hofhouding en raadslieden,Ga naar voetnoot123 eene zonde toch waar alle de verachters van Gods Woord zich aan schuldig maken. Allen die naar het Woord van God niet leven willen, zouden dat Woord willen verscheuren en verderven, zoo zij het slechts konden, en zeker neemt de onmogelijkheid waarin zij verkeren, om deze daad te kunnen bedrijven, voor God die het harte ziet de zondenschuld van dat boze en God vijandige harte niet weg. Oorzaak, groote oorzaak is er om voor God in de schuld te vallen, en de kinderen Gods moeten het doen voor zich, en hunne medemenschen en medezondaren.
Wat zegt gij van het werk van BrämGa naar voetnoot124 vertaald door Laatsman?Ga naar voetnoot125 Verzocht er mijn gevoelen over te zeggen, heb ik het (zoo veel mijne bezigheden het toelieten) nu bijkans doorgelezen. Het was mij zeer stichtend, en ik vond er veel moois in, ofschoon ik u niet behoef te zeggen, dat ik het op verre na niet als onfeilbaar beschouw. De noot over de Heiligmaking en alles wat over Staatskerken gezegd wordt, is valsch. Sommige beschouwingen zijn gewaagd, over het Woord Gods zelfs wordt soms gesproken op eene wijze dat men zoude kunnen betwijfelen of het onvoorwaardelijk als onfeilbaar wordt aangemerkt, en toch toont het boek een vernieuwd gemoed, diepdenkend harte, en de eere van Zijnen God zoekende ziel aan. Ik houde niet van alle die dromerijen aangaande het Duizendjarig rijk; en die prophecieverklaringen waar zoo vele Christenen zich aan overgeven, in plaats van te zoeken wat tot hunne vrede dient, maar dat alles eene nieuwe oeconomie, welke God met ons houden wil, en die wij lijdzaam moeten afwachten, aanduidt, wil ik gaarne bekennen te geloven.
Van Hall is met zijne vrouw voorl. vrijdag hier gekomen en denkt ons heden
weer te verlaten.Ga naar voetnoot126 Ik heb de kennis van zijne vrouw met genoegen gemaakt, en met hem een paar malen in groote overeenstemming gesproken. Inzonderheid had ik veel genoegen in de woorden die wij aangaande het inwendig leven van den Christen, en de begeerte om zijne wegen naar Gods Woord te richten, mogten wisselen. Zijne vrouw kwam mij eene levendige Christin voor. Men had ons verhaald, dat zij met de overgang tot de scheiding, ook hare kleding geheel veranderd had, en ik had mij bijkans voorgesteld dat zij een kometjeGa naar voetnoot127 had opgezet. Intusschen konde van hare kleding noch wel wat af, alvorens dezelve door te groote eenvoudigheid opzichtig, of op eeniger hande wijze, zonderling werd.
Van de scheiding zelve spreek ik u niet, omdat ik van dezelve dagelijks meer verschil, en wel wenschen zoude dat dezelve niet had plaats gehad. Intusschen is mijne bede dat de liefde Christi alle gelovigen meer en meer moge vervullen, en zij alzoo bij den doorbrekenden storm, door die band der volmaaktheid te inniger mogen verbonden worden, naar mate andere banden meer mogen te niete gaan. Bijzonder hebben de gelovigen in onze dagen te betrachten, wat ons Rom. XIV en XV geleerd wordt. Die in Christus is, die is een nieuw Schepsel, en de Heer geve dat die wedergeborene ook alzoo door zijne Broeders in Christus moge gekend en erkend worden, welke stof van den ouden mensch hem ook moge aankleven. Het is in de overtuiging dat ge deze waarheid met mij instemt, en dat de liefde Christi werkelijk onze harten verbindt, dat ik mij noeme,
Uw vriend en broeder in den Heere
D. van Hogendorp
15. 4 juni 1839
Evenals bij mr. J.W. Gefken - hoofdstuk 5 - is er in de correspondentie met D. van Hogendorp een hiaat van ongeveer drie jaar; ruw gezegd van midden 1836 tot midden 1839. Ook hier opperen wij de gedachte dat deze onderbreking merendeels kan worden verklaard uit de omstandigheid dat van 1836 tot augustus 1838 Scholte zich voor al zijn rechtskundige vragen wendde tot mr. A.M.C. van Hall, zoals door ons in de hoofdstukken 17-19 van het VIJFDE DEEL omstandig is beschreven.
Op 15 december 1838 sprak de rechtbank te Brielle H.P. Scholte, Cornelis Maliepaard (Stad aan 't Haringvliet) en Dirk Ras (Ooltgensplaat) vrij nadat dezen waren aangeklaagd wegens het houden van een ongeoorloofde godsdienstoefening op 29 juli 1838 te Middelhamis. Bij vonnis van 8 juni 1839 werden de beklaagden in hoger beroep door het provinciaal gerechtshof te 's-Gravenhage echter veroordeeld tot respectievelijk ƒ 100,-, ƒ 8,- en ƒ 8,- boete. Door het verloren gaan van het archief van genoemd hof, konden geen bijzonderheden worden gevonden
aangaande een eventueel verzoek tot uitstel van behandeling door Scholte ingediend.Ga naar voetnoot128
In deze tijd beginnen de conflicten - allereerst in Utrecht, Scholtes eigen gemeente, - die eind 1840 begin 1841 zullen leiden tot een breuk in de Afgescheiden kerken.Ga naar voetnoot129 Van Hogendorp zal hierop doelen - ongetwijfeld als reactie op wat Scholte hem had geschreven - als hij noemt ‘De oneenigheid tusschen Broeders in Christus...’.
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
Ik rade u aan, zoo gij belet wordt ter bestemder dage alhier te komen, aan den Prokureur Generaal bij het Provinciaal Hof een declaratoir van uwen accoucheur,Ga naar voetnoot130 betrekkelijk den toestand van uwe vrouw te zenden, en daarbij het verzoek te voegen om uwe zaak uit te stellen, alzoo het u onmogelijk is, overeenkomstig uw verlangen, aan de dagvaarding te voldoen. Tevens zoude ik in uwe plaats, aan de Vice president van het Hof schríftelijk kennis geven, van het verzoek door u aan den Prokureur Generaal gedaan, en van het declaratoir tot ondersteuning van hetzelve daarbij gevoegd. Deze beide brieven moet gij zorgen den dag voor de behandeling der zaak bepaald, alhier te hebben, en dan twijfel ik er geen oogenblik aan, of het uitstel zal verleend worden.
Wij zijn hier zeer in droefheid. Mijne vrouw heeft voorl. Zondag door een noodlottig toeval eene miskraam gehad, drie maanden zwanger zijnde. Naar tijdsomstandigheden is zij bijzonder wel, en ik meen het er voor te mogen houden, dat sints 1 uur van heden, alles opgeruimd is. De teleurstelling is evenwel groot. Vader Bilderdijk klaagde dat het hem nodig was zoo zwaar geslagen te worden. Bij deze klagte wil en kan ik mij gaarne voegen.
De oneenigheid tusschen Broeders in Christus is eene treurige zaak, doch het is beter naar eigen overtuiging te handelen dan zijne conscientie door menschen te laten overheerschen. Daar is in deze zaak goed en kwaad. De Heere neige de harten van zijn volk tot de vreeze zijns H. Naams, en schenke hetzelve de vreeze die uit Hem is. Wel ons zoo wij onsGa naar voetnoot131 in Christus lief hebben, ook bij verschil van inzichten. Men kan toch het werk van Gods genade in den zondaar erkennen, al is men het met dienzelfden zondaar niet in alle opzichten eens. De Heere leide en besture ons, en zij ons begin en ons einde. Groet uwe vrouw van ons alsmede Suze v. Hall en geloof mij,
t.t.
D. van Hogendorp
16. 6 juni 1842
Opnieuw constateren we een hiaat in de correspondentie. Aanleiding tot de hervatting ervan zal wel zijn geweest een bericht aan de familie Van Hogendorp van de geboorte van Sara Johanna Suzanna Scholte op 3 juni 1842 te Utrecht.Ga naar voetnoot132
Veel geliefde Vriend en Broeder in onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus.
Ik heb u in zoo langen tijd niet geschreven, dat ik groote behoefte heb de pen voor u op te vatten. En dan wil ik u in de eerste plaats Gods beste zegeningen toewenschen met de bevalling van uwe vrouw. Moge de kraamvrouw spoedig herstellen, en de jonggeborene eene plantinge des Heeren zijn, opgenomen in Zijnen wijngaard, opgroeijen tot Zijnen lof. Wij hebben door Gods goedheid veel dankstof, ofschoon ons leven eenen gedurigen strijd oplevert, zoo van binnen als van buiten. En in de voornaamste plaats moet ik dan klagen over de zonden, en mijne gedurige afwijkingen van den levendigen God. Lusteloosheid bevangt mij dikwijls en traagheid en slapheid is mij een gedurig gebrek. De toestand van mijne vrouw geeft mij echter ook veel moeite en vordert van mij eene gestadige zorg. Zij is wederom zwanger en onder Gods zegen het gevaarlijke tijdperk voorbij, waarop hare miskramen steeds invielen. Zij heeft echter weder ruim zes weken liggende op hare canapé op hare kamer moeten doorbrengen, zonder zich met iets te mogen bemoeijen. Daarbij hebben wij met 1 Meij juffr. ArntzenGa naar voetnoot133 moeten laten gaan, en konden de Goevemante welke hare plaats moest vervullen niet dan met 1 Junij krijgen; en ziet nu deze komen zoude, krijgen de kinderen in het huis dat zij verlaten zoude de roodvonk. Het is waar dat de Heere ons veel hulp gegeven heeft doordien eene mijner schoonzustersGa naar voetnoot134 langen tijd bij ons gelogeerd heeft, en naderhand nog eene lieve zuster in den Heere vier weeken bij ons heeft doorgebragt. Dit neemt evenwel niet weg, dat ik nog steeds veel moeite en zorg gehad heb, en nu vooral dat onze logeergasten weg zijn, dubbel heb toe te zien.
Het deed mij genoegen dat gij op de hoofdzaken van ons adresGa naar voetnoot135 zoo eenstemmig met ons denkt. Wat wij eenmaal doen zullen, weet de Heere, en wil ik liefst niet bepalen. Ik blijf echter bij mijne opinie, dat niet wij, maar de valsche Leeraren de Kerk uit moeten. Paulus heeft de Christen gemeente uit de Synagoge verwijderd, maar heeft zich nooit van de Christen gemeente gescheiden. Diergelijke scheiding heeft hij ook nooit aan Timotheus bevolen, als hij hem voorschreef zich van de valsche Leeraren af te scheiden. Met u ben ik van
gevoelen, dat de practicale verloochening van Christus veel grooter is dan men denkt. Dat de waereld Christus verloochent is natuurlijk; doch ook velen die zich bekeerd oordeelen, en het vermoedelijk ook zijn, begaan deze zonde. Een slordige wandel is hiervan het noodwendig gevolg. Wij zijn van nature geneigd tot afgoderij, en onze gebeden en afzonderings uren worden zelfs te veel onze Christus. Alle afgoderij, hoe subtiel ook uitgevoerd, is practicale verloochening van Christus. Zoolang Christus niet dierbaarder wordt, zie ik geen herstel in de Gemeente. Hij alleen is de Levensvorst en geeft het leven aan wien Hij wil, en zoo lang het hart van Gods volk niet met meerder geloof en liefde tot Hem uitgaat, kan er geen vernieuwd leven worden gezien.
Ons adres heeft hier onder de Broederen meerdere vereeniging gegeven. Wij zijn hier dikwijls te zamen gekomen, en begonnen dan steeds onze zamenkomsten met het gebed. Slechts zelden hadden die gemeenschappelijke gebeden vroeger plaats gehad. De gesprekken zijn ook vertrouwelijker en openhartiger geworden en de meesten onzer leerden zich dan ook beter kennen. Intusschen zijn hier nog vele vorderingen in te maken. Het is slechts een beginsel; doch ook den dag der kleine dingen moeten wij niet verachten.Ga naar voetnoot136
De kinderen van Capadose hebben allen op één dag de mazelen gekregenGa naar voetnoot137; maar zijn door Gods goedheid voorspoedig hersteld. Thans hoor ik dat deze ziekte ook bij Gefken aan huis is. Deze ziekte is zeer algemeen op dit oogenblik hier ter stede. Ofschoon men het een goed soort noemt, zijn er aan deze ziekte voorl. maand alhier 81 kinderen gestorven. Dit is iets voorbeeldeloos voor onze stad, waar volgens menschen geheugen nimmer epidemiën hebben geheerscht. Wel mag men zeggen, dat er geen kwaad in de stad is, dat de Heere niet doet.
Onze grijze HeykensGa naar voetnoot138 wordt zeer oud. Des Zondags avond komt hij steeds bij ons, en wij willen hem dit niet onthouden, daar hij zoo zelden in de gelegenheid is, en echter zoo groote behoefte heeft, om zijn hart te lugten. Het wordt evenwel zeer moeilijk, inzonderheid omdat hij er zoo op gezet is om eenmaal in het gebed voor te gaan, en hij dan zoo verward is en nimmer ophoudt alvorens zijn ligchaams krachten geheel uitgeput zijn. Dit laatste geeft dikwijls ontstichting en evenwel kan ik niet besluiten het den grijzen broeder te ontnemen.
Weet gij reeds dat GolverdingeGa naar voetnoot139 thans hier voor de gescheidenen oefent?
Zonderling verschijnsel, dat iemand die geene uitwendige roeping heeft, en verklaart geen deel aan Christus te hebben,Ga naar voetnoot140 aan anderen Christus wil verkondigen. Men zegt mij dat hij ook meer afbreekt dan opbouwt en vele hinderpalen om tot Christus te naderen in den weg zet. Mij dunkt, het kan niet anders.
Wees mede uit naam mijner vrouw hartelijk gegroet en den Heere bevolen. Wil onze groete aan uwe echtgenoote met onze beste wenschen voor haar en haar kind overbrengen en mij geloven,
Uw vriend en broeder in den Heere
D. van Hogendorp
17. 24 juni 1842
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
Ik ontving dezen morgen uwe letteren en zag daaruit dat gij Woensdag aanstaande alhier moest zijn, en wellicht Dingsdag komen en Donderdag vertrekken zoudt. Ik spoed mij daarom u uit te noodigen uwen intrek bij ons te nemen. De kamer voor u is gereed en wanneer gij ook komt, zult gij welkom zijn. Groen is in Overijssel, doch is wellicht tegen dien tijd terug. De overige vrienden zult gij waarschijnlijk aantreffen. Van harte, na groete aan uwe vrouw en aan Suze van Hall.
De Uwe in den Heere
D. van Hogendorp
18. 26 juli 1842
In onderstaande brief komt, evenals in nummer 16, ter sprake het adres van de zeven Haagse heren, onder wie D. van Hogendorp, ingediend bij de Hervormde synode die in de zomer van 1842 bijeenkwam. Bedoeld stuk maakte deel uit van een adresbeweging die in de jaren 1841-1844 de hervormde gemoederen in ons land in sterke mate bezighield.Ga naar voetnoot141 De adressen - ook die van ds. B. Moorrees te Wijk in het Land van Heusden, C.D.L. Bähler te Aalst (N.-Br.), Willem de Clercq te Amsterdam en anderen - gaven aanleiding tot het indienen van tegenadressen door predikanten uit de Groninger School, onder welke dat van dr. A. Rutgers van der Loeff, Hervormd predikant te Noordbroek (Groningen) het meest bekend is. Laatstgenoemde was één van de redacteuren van het tijdschrift Waarheid in Liefde.Ga naar voetnoot142 In het adres van Van Hogendorp c.s. werden vier onder-
werpen naar voren gebracht: belijdenis, opleiding, onderwijs en kerkrecht. Bij het eerste vroegen de adressanten ‘handhaving der hoofdwaarheden van het evangelie’.Ga naar voetnoot143
Alle adressen werden door de synode in handen gesteld van een commissie, bestaande uit de heren H. Bouman, Chr. de Visser en G. Ruitenschild.Ga naar voetnoot144 Haar taak was uitsluitend te rapporteren, in deze zin dat zij moest geven een beknopte opgave, waarin de hoofdzaken van elk adres waren aangegeven, zonder in een beoordeling te treden. Na het rapport te hebben overwogen, sprak de synode aangaande de adressen uit ‘zonder van dezelve verdere notie te nemen, (deze) in derzelver respective waarde of onwaarde te laten’.Ga naar voetnoot145
Veel geliefde Vriend en Broeder in den Heere.
Uwe letteren van den 20 dezer met de daarbij gevoegde uittreksels uit De Reformatie ontving ik gisteren en had gelegenheid die dadelijk aan de door u bepaalde vrienden uit te deelen. Van harte dank ik u voor dezelven uit aller naam. Zaterdag middag bekwam ik van den Heer Z(uylen) v(an) N(ijevelt) een gedrukt boekje van 18 bladzijden bevattende het rapport op alle adressen aan het Synode gepresenteerd, benevens het Besluit der Synode.Ga naar voetnoot146 Eenige mijner medeonderteekenaren, insgelijks vrienden van den Heer Z.v.N. bekwamen dit boekje ook van hem, anderen ontvingen het niet. Van het Synode ontvingen wij niets. Het rapport is gedaan door Bouman, de Visser en Ruitenschild, welke bepaaldelijk in commissie hadden enkel een verslag van de inhoud der adressen te geven en zich van alle beoordeelingen te onthouden. Ons adres opent het verslag en aan hetzelve is ééne bladzijde toegewijd, waarop de rapporteurs zich aan onderscheidene leugens schuldig maken. Van de adressen waarbij het onze geïnhaereerd wordt, wordt terloops melding gemaakt. Ten aanzien van de adressen van de Clercq en Moorrees zijn de rapporteurs hunne commissie te buiten gegaan. Daar komen zij in oordeelvellingen en rapporteren
ironice.Ga naar voetnoot147 Het adres van van der Loef(f) wordt op verre weg het breedvoerigste behandeld, tastbaar met het doel om daar mede ons adres te weerleggen. Het Besluit is koddig. Het Besluit van vorig jaarGa naar voetnoot148 wordt geïnhaereerd, de veroordeeling van Waarheid in Liefde geweigerd op grond dat de Synode van de beoordeeling van hetzelve niet wettig is gesaisisseerd,Ga naar voetnoot149 het verzoek om protest tegen de verordeningen omtrent het lager onderwijsGa naar voetnoot150 van de hand gewezen, en het laatste punt als eenige opmerking verdienende te zijner tijd en naar het goeddunken der Synode.Ga naar voetnoot151 Eindelijk moeten alle Kerkbesturen worden herinnerd aan hunne pligt getrouw te zijn met dankbetuiging voor de loffelijke getrouwheid dus verre betoond.Ga naar voetnoot152 Zeg mij, Gij die vader zijt, hebt gij uwe kinderen die zich van hunne pligt steeds loffelijk kweeten, ooit vermaand die getrouw te vervullen. Had ik het boekje, ik zond het u, doch het is thans in handen van andere vrienden, en in den handel schijnt het nog niet te wezen.
Gij gevoelt dat ik van de Synode niets goeds verwacht had. Ik had ook alleen een adres aan het Synode medegeteekend, omdat ik gaarne een adres teekende, dat de voornaamste grieven goed uit één zette en in alle opzichten het licht zien konde. Ik meende zulk een stuk als een banier te mogen beschouwen. Doch een antwoord als dit is veel erger dan ik mij had voorgesteld. Men heeft willen toonen voor ons geene meerdere achting te hebben dan voor andere adressanten en te handelen zonder aanzien des persoons. Het principe keur ik goed, doch willende toonen wat men deed is men veel verder gegaan en heeft aan ons eene minachting betoond welke men niet aan anderen bewezen heeft. Zoo kunt gij in denzelfden volzin lezen van de Heer van der Loef(f) en van D. van Hogendorp c.s. Ja, men is verder gegaan, en ons adres steeds met den naam bestempelende van den Heer of D. van Hogendorp c.s. heeft men mijnen naam van bl. 1-18 steeds met een oo gespeld. De waereld waarvan die H.H. Dienaren
zijn, zoude hen daarvoor voor mannen zonder opvoeding houden.
Zie hier eene korte opgave. Doch ik mag niet verzuimen u te melden dat van het adres van van Raalte niet gesproken is.Ga naar voetnoot153
(Van) Toorenenberge(n) heb ik met veel genoegen gesproken. Ik vond in hem veel geloof en veel kennis. Zulk een man kan veel goed doen te zijner tijd. De Heere beware hem en geve hem zich verder in ootmoed en nederigheid voor het predikambt te bekwamen. Het doet goed mannen te ontmoeten die den Heere lief hebben, en wij mogen den Heere danken als wij hen bovendien met zoo vele gaven versierd zien.
Door Gods goedheid zijn wij allen redelijk. Ten aanzien van mijne vrouw voeg ik er bij naar omstandigheden. Zij is verbazend zwak en zal wel nooit sterk worden. De Heere draagt en ondersteunt haar. Zijt in den Heere gegroet. Groet uwe vrouw van ons alsmede Suze van Hall en geloof mij,
de uwe in den Heere
D. van Hogendorp
19. 24 oktober 1842 (‘des avonds’)
Veel geliefde Vriend en Broeder in den Heer.
Van harte dank voor uwe felicitatie met mijne benoeming tot ridder v.d. Nederlandsche Leeuw,Ga naar voetnoot154 maar inzonderheid met uwe overeenstemming met mij en vele geliefde broeders in den Heere omtrent de wijze waarop wij zulke benoemingen moeten beschouwen. Buiten het Godsbestuur geschiedt niets en alle begunstigingen en vereeringen moeten van die zijde beschouwd, met dankbaarheid worden aangenomen. Van de zijde der menschen bezien is de waarde zeer gering, en hoe naderbij de zaak bekeken wordt hoe meerder de waarde daalt. Ik zoude u daar veel van kunnen zeggen, ja zelfs van de zonderlinge gronden waarop ik benoemd ben, en die gij niet gissen zult, maar waarlijk de
kool is de sop niet waard.Ga naar voetnoot155 Ik ben benoemd met Donker CurtiusGa naar voetnoot156 en Bertelman den Muziekmeester,Ga naar voetnoot157 maar ook met Secrétan en Sem. Laatstgenoemde volgde op Secrétan in de lijst der benoeming, die liberaali modo alphabetisch gesteld was (Alleen in het alphabet is men antiliberaal en duldt men den voorrang van den Alpha boven den Omega. Waarom die uitzondering en ook hier niet vrijheid, gelijkheid en broederschap?). Wilt gij nu weten wie Sem is, dan zeg ik u dat het een ijverige dikbuikige pastoor te dezer stede is, die boven zijne collega's in domheid en brutaliteit tegen de gereformeerden moet uitmunten en sedert zeer lang alhier gevestigd en bekend is.Ga naar voetnoot158
Er is veel bedroevends in land en kerk, en alles wat van het goevemement uitgaat toont de vijandige zijde die gekozen is. Ik vind echter eene gelijkheid die mij zeer gefrappeerd heeft. De Groningsche Academie of SchoolGa naar voetnoot159 en het nieuwe ministerieGa naar voetnoot160 hebben zekere overeenkomst in meerdere ware liberaliteit, hoogschatting ook van andersdenkenden en geestelijke inzichten. Het ministerie van Maanen was evenals de nationalistische partij in de Kerk onvatbaar voor de meer loyale handelwijze der Groningsche Professoren en van het driemanschap der ministers.Ga naar voetnoot161 In land en Kerk vind ik op gelijke wijze eene overgang bereid tot betere tijden. De Groningsche School heeft een greintje licht nodig om diep inzicht in de Waarheid zoo als die in Christus is te krijgen,Ga naar voetnoot162 en het ministerie van Hall zal op vele cardinale punten veel meer met ons instem-
men dan met het juste milieu van van Maanen. Onder van Maanen was ik geen ridder geworden, en da Costa geen lid van het Instituut.Ga naar voetnoot163 Mij dunkt de weg is hier wonderlijk, zoo als de Heere ons ook als de Wonderlijke verkondigd wordt. Wij hebben hier zeer goede dagen met Malan doorgebragt.Ga naar voetnoot164 Hij bleef 5 dagen in deze stad en heeft alle avonden vereenigingen met ons gehad en eenmaal des morgens in de kerk gepreekt. Ik geloof dat zijn verblijf alhier veel zegen achtergelaten heeft. Vele menschen hebben door zijne komst een stap tot Gods volk genaderd, en zoo ik vertrouw ook tot den Heere. Onder degeenen die hem ten mijnen huize gehoord hebben behoort de Minister van Zuylen. De man heeft groote geestelijke gaven, en zoo mij voorkomt bij uitnemendheid iets apostolisch. Zelden of wellicht nimmer hoorde ik zulk eene Evangelische voorstelling van de waarheid die van boven is.
Ik lees thans het verhandelde in het laatste Synode,Ga naar voetnoot165 en dit geeft mij vele stof tot overdenking. Het is soms vluchtig, soms bovenmate Geesteloos, soms ook toenadering tot betere tijden. Men schijnt aan de ouderlingen werkelijk meerderen invloed te willen geven, en dit zoude ik zeer gewenscht vinden.
Veel eensgezindheid is er onder de Broeders niet.Ga naar voetnoot166 Ook wij hebben daar twee voorbeelden van gehad. Ik had gehoopt dat een vrucht der prediking van Malan meerdere vereeniging in het gebed zoude geweest zijn. Dan daar is dus verre niets van gekomen.
Ik hoop u nu binnen eene maand de gelukkige bevalling mijner vrouw te kunnen melden.Ga naar voetnoot167 De baker die wij steeds uit Amsterdam hebben, verwachten wij reeds in de volgende week, daar de bevalling na den 4 Nov. kan plaats hebben. Zij is een kind Gods en dit heeft ons aan haar verbonden. Ik moet eindigen. Groet uwe vrouw van ons en geloof mij,
De uwe in den Heere,
D. van Hogendorp
20. 26 november 1842
Veel Geliefde Vriend en Broeder in den Heere.
Gij hebt de bevalling mijner vrouw waarschijnlijk uit de Couranten reeds vernomen. Zij was voorspoedig voor de Moeder, min gunstig voor het kind, dat schijn-dood ter waereld kwam. De middelen tot behoud scheenen gezegend en het kind kwam bij; doch het bleef kreunen. Voorzichtigheids halve schreef ik
mijne brieven op de kraamkamer en bemerkte, dat terwijl het kreunen bleef aanhouden, het kind verminderde. De Doctor vond het kind in zeer gevaarlijken toestand ten gevolge van alles wat het geleden had, en beval terstond eene min te zoeken. De Heere zond er ons eene met overvloeijende borsten. De nacht werd in veel tobben doorgebragt. Des morgens nam de beterschap, die bij het gebruik der melk begonnen was, zichtbaar toe. Het kind kreeg een en ander maal ontlasting en begon nu zelve te zuigen en genoot daarop eenen rustigen slaap. 24 uren na de komst van de min was de kraamkamer rustig en het kind onder 's Heeren zegen behouden. Wij waren allen afgetobd, en begaven ons ter ruste. De nacht was ons allen gezegend. De angst is in vreugde verkeerd. Wij hebben slechts de Heere te loven en te danken. Marianne bleef onder dat alles rustig en in den Heere gesterkt. In den eersten nacht sliep zij veel, en voelde zich ontwakende meer vermoeid dan den vorigen dag, waaruit ik merkte dat er bij haar geene overspanning meer bestond. Heden weet zij naauwelijks kraamvrouw te zijn.
In de angsten over het kind mogt ik vasthouden aan de woorden van David in Ps. 121. Bij de menschen was geene hoop. Een ieder deed wat hij konde uit liefde en pligtgevoel; doch met den dood van het kind voor oogen. De Heere had er in Zijne oneindige ontferming anders over gedacht, en redde het kind uit een dubbeld doodsgevaar. De naam des Heeren zij geprezen en Gij Zijne gunstgenoten maakt Hem met mij groot.
Laat Suze van Hall dezen brief beschouwen als ook aan haar geschreven. Doe er ook mededeling van aan TalmaGa naar voetnoot168 zoo gij hem ziet. Eerst zorg, daarna veelvuldige vermoeijenis belette mij het schrijven. Morgen is het de dag des Heeren, die dan ook aan Hem alleen gewijd zij.
Uw Vriend en Broeder in het geloof,
D. van Hogendorp
21. 3 juni 1843
Waarde Vriend en Broeder in den Heere.
Uwen brief van den 29 Mei heb ik ontvangen en aan uw daarbij uitgedrukt verlangen hoop ik te voldoen, door het nemen van informatien; want voor het tegenwoordige weeten mijne vrouw en ik niemand te vinden.Ga naar voetnoot169 Uwe berigten aangaande Suze van Hall stemmen volkomen over één met het geen wij van elders hoorden. Hare ziele is gered en het zal haar goed zijn ontbonden te worden. Doch het moet haar veel kosten hare kinderen over te geven. Intusschen kan de Heere ons door Zijnen Heiligen Geest van alles los maken, en voor die kinderen legt eene belofte. Moge Suze dezelve door het gelove aangrijpen en vasthouden! Het gelove beschaamt niet!
Met blijdschap zag ik dat bij U alles wel was. Mijne vrouw is verbazend zwak in het hoofd, en zulks geeft mij veel zorg en bekommernis.Ga naar voetnoot170 Ik had wel gewenscht haar dezen zomer weder eens buiten te kunnen brengen; doch daar deden zich vele moeijelijkheden tegen op. Ik geef het echter nog niet op in den vacantie tijd nog eens een uitstapje te doen, en geloof dat zulks haar goed zoude doen, zoo de zorg aan het medenemen van 7 kinderen verbonden niet te groot is, en tegen het nut der verplaatsing opweegt. Ons jongste kind gebruikt bij de moederborst thans ezelinne melk en zulks doet en aan de Moeder en aan het kind goed; doch ook deze omstandigheid maakt eene verplaatsing moeijelijk.
Wij hebben hier gewigtige dagen beleefd. De vooruitzichten voor Kerk en Staat zijn bij ons zeer duister. Geene discussien in de Staten Generaal hebben mij zoo geschokt, als die over de conversie-wet. Intusschen is de verwerping dier wet een zegen.Ga naar voetnoot171 In de volgende week rust op mij een zware verpligting. Ik moet namentlijk zitten op de zaak van van Stenis.Ga naar voetnoot172 Gedenk mijner. Vermoedelijk loopt de behandeling dezer zaak in eene week niet af. De zaak der Schotsche
kerk is opmerkelijk.Ga naar voetnoot173 Wachten wij ons echter voor slaafsche navolging. Wat uit het gelove niet is is zonde. De leiding des Heeren met Zijne kerk verschilt. Bidden wij veel om geleid te worden en ons te doen leiden. Ook bij ons vermenigvuldigen de manifestatien, en zulks geeft hoop, dat de Heere een goed werk begonnen is.
Van de Broeders alhier kan ik u weinig melden. Groen is op reis en Gefken nu met zijn huisgezin in den Briel.
Gaan de nieuwe plannen der Rechterlijke Organisatie door, wordt de Regtbank van den Briel begraven en verliest Gefken zijn post.Ga naar voetnoot174 Capadose is steeds in denzelfden toestand. Soms dodelijk benaauwd en weinige uren later volkomen gezond. Singendonck,Ga naar voetnoot175 van der Kemp, MackayGa naar voetnoot176 enz. zijn allen wel. Heykens wordt zeer oud en is sukkelende.
Wees met uwe vrouw hartelijk van ons gegroet en geloof mij,
de Uwe in den Heere,
D. van Hogendorp
22. 13-14 juni 1843; brief van M.C. van Hogendorp-van Hogendorp
Geliefde Vriend en Broeder in onzen Heer!
Daar Dirk het dezer dagen zeer druk heeft met die ongelukkige zaak van de vergiftiging,Ga naar voetnoot177 heb ik op mij genomen U een woordje te schrijven in het belang van onze lieve vriendin van Hall.Ga naar voetnoot178 Bij de ontvangst van uw brief hebben wij dadelijk over derzelver inhoud met onze vrienden hier gesproken en is Mw. Capadose al spoedig op het spoor van iemand gekomen die vele van de vereiste bekwaamheden hebben zou: zij staat bij Jufvrouw te Water,Ga naar voetnoot179 eene vroome vrouw hier in de burgerklasse, bekend als iemand die den Heer vreest; heet
Constance Charlier,Ga naar voetnoot180 heeft dezer dagen het Hof van Prins FrederikGa naar voetnoot181 verlaten waar zij de zorg van het jonge Prinsje op zich had, wel onder toezigt van eene andere dame, maar zij moest toch zelve Hem in alles behandelen en verzorgen, ook met Hem wandelen slechts verzeld door een lakei, zoodat zij het volle vertrouwen genoot. Zij heeft dan ook veel aan hem te verzorgen gehad, daar het Prinsje van jongs af zeer teer is geweest. De reden dat zij er nu van af is gegaan, is dat hij een Gouverneur gekregen heeft en verder knechtsdiensten gekregen heeft daar hij ruim 6 jaar is. - Behalve al deze berigten die ik door de tweede en derde hand gekregen heb, heb ik mij vervoegd tot iemand die onmiddel(l)ijke betrekking aan het Hof van Prins Frederik had en die schrijft mij, daar zij bij mij komende mij niet thuis vond, ‘Il n'y a que du bien a dire de sa personne, aussi des soins assidus qu’elle a donnés pendant plusieurs années au jeune P.F.’Ga naar voetnoot182 Zij is op dit oogenblik bij hare Moeder te Utrecht en nu zoude Cootje Capadose moeite doen om haar te doen weten, dat zij zich bij u zoude aanmelden daar het dan veel aangenamer en gemakkelijker voor u is om met condities aan te komen, daar ik gevoel veel in de weg kan staan, zoo het hart nog niet geheel verandert is, en men uit een wezentlijk Christelijk liefdebeginsel vele zwarigheden over het hoofd ziet. Zoo er quaestie van haar mogt zijn wil ik nog heel gaarne getuigen van haar inwinnen bij de dame daar zij onmiddel(l)lijk onder gestaan heeft en die altijd met haar was; eene treurige ondervinding heeft mij geleerd dat men met soortgelijke menschen niet te voorzichtig zijn kan.
Hartelijk deel ik in de droevige omstandigheden van onze lieve Suze van Hall. O hoe goed te weten dat de Heere regeert en dat geen muschje ter aarde valt zonder Zijnen wil, dat Hij de Goede Herder is die Zijne schapen bij name kent en aan geen derzelve meer zal opleggen dan hetzelve dragen kan en dat noodig is tot heil zijner onsterfelijke ziel.
Gisteren verhinderd deze aftezenden ontving ik dezen morgen een brief van een onzer kennissen die mij iemand uit Leiden aan de hand doet, eene jufvrouw l'Amiable. Volgens rapporten die ik ook hier omtrent haar inwon zoude zij zeer knap zijn in het huishouden en met kinderen. Het godsdienstige beginsel zoude echter veel te wenschen overlaten. Uit Leiden schrijft men dat men meent zij in opregtheid den Heer zoekt maar Mw EloutGa naar voetnoot183 die ik er hier over sprak zeide mij zij juist bij haar nooit iets had ontdekt terwijl zij de overige leden hare familie
als zeer serieuze Godvreezende menschen kende. Mogelijk kent gij ze ook wel daar de geheele familie afgescheiden is,Ga naar voetnoot184 zij alleen uitgezonderd. Zij is reeds verscheidene jaar in conditieGa naar voetnoot185 geweest, waaronder drie jaren bij een weduwnaar met verscheidene kinderen. Het huishoudelijke zal waarschijnlijk bij de eerst door mij genoemde het zwakste punt zijn.
Ziedaar vele woorden waarde Vriend! Maar in het belang der zaak moest ik wat wijdloopig zijn. Kan ik u nu verder van dienst zijn beschik dan gerust over mij. De wezentlijke liefde die wij Suze toedragen zal ons alle zwarigheden ligt maken. Dezer dagen vernam ik zij iets beter zoude zijn. De arm des Heeren is niet verkort. Hij doet krachtige daden. Zelve heb ik mogen ondervinden wat Zijn Woord vermag als Hij ons tot het leven wil terugroepen. Groet haar hartelijk van ons en geloof mij, uwe
U in den Heer liefhebbende
M.C. van Hogendorp geb. van Hogendorp
23. 26 juni 1843 (‘des avonds’)
Veel Geliefde Vriend en Broeder in den Heere.
Met veel genoegen hebben wij uit uwe letteren aan mijne vrouw de aanvankelijke beterschap van Suze van Hall vernomen.Ga naar voetnoot186 De Heere doe dezelve gezegend voortgaan en bevestige dezelve inzonderheid voor hare kinderen, die de moeder nog zoo zeer schijnen te behoeven. De Heere echter heeft aan de weezen beloften gedaan en is zoo getrouw als magtig om die te vervullen. Mogt het den Heere behagen onze geliefde zuster vroegtijdig tot zich te roepen, zoo grijpe zij die beloften aan, dan zal zij zeker niet beschaamd worden gemaakt. Wij hebben na mijns vrouws laatste schrijven aan u niets naders van eene vrouw, voor Suze geschikt, vernomen. Mogt het den Heere behaagd hebben uwe pogingen te zegenen!
Het is nu bij kans eene week geleden dat Mevr. Uyttenboogaart in den Heere ontslapen is.Ga naar voetnoot187 Haar lijden is nu in blijdschap en vreugde veranderd. Vele smarten heeft zij op haar ziekbed uitgestaan. Wij verliezen veel aan haar. Zij was eene der weinigen met wie wij geestelijke gemeenschap hadden. Ook Heykens schijnt ons weldra te zullen verlaten. Hij is volkomen gezond, doch zeer zwak, vooral in de beenen. Met geestelijke onderwerpen houdt hij zich altijd bezig, dan daarom is hij niet altijd even opgewekt. Voorl. Zondag was hij al bijzonder levendig.
Met bijzonder leedwezen heb ik heden vernomen, dat Groen van zijne reis niet het effect gehad heeft dat hij er van wachtte.Ga naar voetnoot188 Elout liet mij heden eenen brief zien van hem ontvangen, en ik mag niet ontkennen, dat dezelve mij verontrustte. Mij dunkt hij scheen zich al zeer min te beschouwen. In den loop dezer week wagten wij hem alhier terug.
Aan het geen gij van Timmers VerhoevenGa naar voetnoot189 vernomen hebt is iets aan, ofschoon de zaak werkelijk vergroot is. Op Zondag na Paasschen is hij geheel in de war geweest. Zijn toilet was niet goed in order bij het beklimmen van de preekstoel. De Psalmen en gezangen wist hij niet goed aan te geven, en de preek was vol wartaal, zoo dat er eenig rumoer is geweest onder de toehoorders. Molenaar en HuydecoperGa naar voetnoot190 waren onder de toehoorders en moeten met de zaak zeer verlegen zijn geweest. Zij hebben hem echter laten uitspreken, en hij heeft aan de dienst zoo spoedig mogelijk een einde gemaakt. Zelve moet hij toen erkend hebben absent te zijn geweest. Sedert is het zelfde hem nog een paar reizen overkomen; doch in mindere mate. Uw brief heeft mij intusschen het eerste berigt van deze zaak gegeven en wat ik u hier schrijf is het resultaat van het door mij daarop ingesteld onderzoek.
Gij zult gezien hebben, dat wij de zaak van van Stenis ten einde hebben gebragt en wel met een doodvonnis uit te spreken.Ga naar voetnoot191 De man heeft zijn vonnis, waarvan de uitspraak een vol uur geduurd heeft met koelheid en onverschilligheid zoo het scheen, aangehoord, en is daarop met Dienders en deurwaarders over onverschillige en niets beteekenende zaken gaan spreeken. De man schijnt te denken, dat zoo lang hij niet bekent, men hem niet ter dood zal kunnen brengen. Dat hij onschuld had voorgewend, had menschelijker wijze een goed gekozen standpunt kunnen zijn; doch koelheid en onverschilligheid over het doodvonnis, is met wezenlijke onschuld niet overeen te brengen, zoo hij man en vader, den dood niet als iets voor hem wenschelijk beschouwt, en hiervan zijn geheel geene blijken. Hij was gelukkig man en vader, en moest nu of in vrijheid gesteld of ter dood veroordeeld worden.Ga naar voetnoot192 Deze zaak heeft mij in vele opzichten veel te denken gegeven. Een grooten zegen is het voor mij, mijnen roeping te mogen kennen. Beklagenswaardig moet de Regter zijn, die dezelve niet kent. Zijne regtspraak wordt willekeur, ofschoon geldig onder de toelating en de
Voorzienigheid Gods. Bij de vervulling der thans bestaande vacature kreeg ik gaarne Elout tot collega. Hij staat de vierde op ons voorgedragen zestal.Ga naar voetnoot193 Een Christen Collega was mij veel waard. Ik heb nu geen mensch met wie ik over een zaak eens spreken kan.
Alvorens den avond te eindigen moet ik nog eenen brief schrijven. Wees den Heere bevolen en geloof mij,
De uwe in den Heere
D. van Hogendorp
24. (Zaterdag) 27 januari 1844
Condoleantie-brief bij het overlijden van Sara Maria Scholte-Brandt, te Utrecht 23 januari 1844.
Veel Geliefde Vriend en Broeder in onzen Heer Jezus Christus.
Met innige deelneming heb ik voorl. Woensdag door onzen Broeder Groen, en zedert directelijk uit Uw schrijven, het overlijden Uwer getrouwe levensgezellinne vernomen. Gij zegt wel: de Heere heeft gegeven en de Heere heeft genomen, en altijd zal het ook tevens zijn: de Naam des Heeren zij geloofd! Alle beproevingen geschieden ten onzen beste en om wijze redenen door eenen almachtigen God, Dien wij in Christus als onzen Vader eeren. Nogthans zijn die beproevingen voor het vleesch hard, en moeten zij dit ook zijn. God de Heere storte Zijne overvloedige vertroostingen in Christus overvloedig over U uit! Het kruis wordt ons op aarde niet weggenomen, maar het wordt door vertroostingen verzoet en verzacht, en wil de Heere het ons geven, zoo kunnen wij onze geliefde betrekkingen Hem geredelijk overgeven en geheellijk berusten in Zijnen wil. De Heere zij U nabij, spreeke tot Uwe ziele van heil en vrede, geve U een rijk inzicht in het verbond der Genade, en doe U bedenken hoe wij hier slechts voor een tijd, voor eenen korten tijd zijn, terwijl de eeuwigheid ons wacht, het verzadigd worden met het beeld van onzen Heer, en de ongestoorde gemeenschap met allen die den Heere hebben lief gehad in onverderfelijkheid!
Dat onze Zuster van Hall uwe vrouw moest overlevenGa naar voetnoot194 toont ons op nieuw het ondoorgrondelijke van Gods wegen. Hij is een God van leven en dood die niet verantwoordt van Zijne daden. Waar de dood nabij schijnt, kan Hij het leven sparen, terwijl een ander zelfs te midden van bloei jende gezondheid wordt weggerukt. Heere leer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs herte bekomen!Ga naar voetnoot195
Dat mijne vrouw mede zeer veel deel neemt in Uw verlies behoef ik U wel niet te zeggen. Gij weet dat zij in alle Uwe ontmoetingen en wedervaren belang stelde, en zeer was zij dan ook getroffen toen zij van mij vernam, dat Gods Vaderhand U zulk eene zware beproevinge had toegezonden; doch ook zij mag vertrouwen, dat de Heere balsem in de wonde zal gieten en Zijne Genade U genoeg zal zijn. Weinige oogenblikken alvorens ik het overlijden van Uwe vrouw vernam, kreeg ik onverwachts berigt, dat het oudste kind van mijnen broederGa naar voetnoot196 de Croep had en in doods gevaar verkeerde. Zelve had ik op dat oogenblik de koorts. Sedert bragt ik mijnen tijd door op het Hof of in het bed. Door Gods Goedheid heb ik dagelijks de zittingen van het Hof kunnen bijwonen en ben ik des niet tegenstaande zoo goed als hersteld. Het kind van mijnen broeder is buiten gevaar, zoo men meent; ofschoon de volledige herstelling slechts langzaam kan plaats hebben. Zes van mijne kinderen zijn in meerdere of mindere mate verkouden. Voor het oogenblik schijnt aller ziekte geregeld te gaan; doch er heerscht hier verbazend veel croep en zulks baart wel eenige bekommering. Dan alles is in de Hand des Heeren, Hij regeert.
Nu, Geliefde Vriend en Broeder wees met Uwe kinderen den Heere bevolen, Die nooit beproeven zal buiten mate, en de Zijnen geeft Kracht naar Kruis, en gelooft mij,
Uw deelnemende Vriend en Broeder
D. van Hogendorp
- voetnoot1
- Men zie voor hem (en zijn vrouw) Kluit, Réveil register; Rullmann, Kerkherstel idem; Keizer, Afscheiding idem; Stemmen des Tijds 1933 (II), 97-130, A.C. Diepenhorst-de Gaay Fortman ‘Uit de brieven van Marianne Catherine van Hogendorp (1805-1878)’; DERDE DEEL idem, speciaal 77-81; VIJFDE DEEL register.
- voetnoot2
- Kluit, Réveil 181.
- voetnoot3
- Arch. Hoogger., inv.no. 32 ‘Eedsprestatiën van leden van het Hof’. Wij merken op dat in de literatuur nergens gewag wordt gemaakt van dit ambt. Eerst 1 oktober 1838, bij de invoering van de nieuwe rechterlijke organisatie, werd Dirk van Hogendorp raadsheer bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Helaas is ‘Het archief van het gerechtshof te 's-Gravenhage 1838-1945 in 1945 verloren gegaan.’ (ARA, Concept overzicht inventarissen derde afdeling 32.) Enige zaken in de brieven van dit hoofdstuk genoemd, konden daardoor niet met gegevens van genoemd hof worden verduidelijkt.
- voetnoot4
- Kluit, Réveil 185.
- voetnoot5
- Het familiearchief De Cock (GA Rotterdam) bevat vier brieven van D. van Hogendorp aan ds. H. de Cock. De laatste is de juist genoemde van 19 juni 1834.
- voetnoot6
- Uitvoerig hierover Keizer, Afscheiding 408-421; Kluit, Réveil 254.
- voetnoot7
- Men zie ook zijn adviezen aan Mr. J. Potter van Loon, te Appingedam, de advocaat van Scholte; DERDE DEEL 67, 69.
- voetnoot8
- Arie Verkuijl, (Hervormd) diaken te Genderen. Deze was door één of andere oorzaak in financiële moeilijkheden geraakt. Men zie voor hem ook hoofdstuk 4, paragraaf 15-16.
- voetnoot9
- Zoals we reeds zagen, werd De Cock 29 mei 1834 door het (Hervormde) provinciaal kerkbestuur van Groningen afgezet. Hij ging daarop in beroep. Op 16 juli 1834 deed de synode - ‘in het laatste ressort’ uitspraak en gaf De Cock nog een half jaar bedenktijd. Keizer, Afscheiding 476-477.
- voetnoot10
- Johannes Clarisse (1770-1846) van 1815 tot 1841 hoogleraar in de theologie te Leiden. Wordt door Rullmann (Afscheiding 79) getypeerd als man van het ‘juiste midden’; door Keizer (Afscheiding 482) wordt nadrukkelijk bestreden dat hij een liberaal theoloog was.
Door het in deze brief nu volgende, wordt dit laatste oordeel niet bevestigd. In de zaak De Cock was prof. Clarisse ter synode rapporteur; Keizer, Afscheiding 418, 475 - men vergelijke noot 9.
- voetnoot11
- Dirk Molenaar (1786-1865), van 1822 tot 1861 hervormd predikant te 's-Gravenhage, schrijver van het (geruchtmakende) Adres aan alle mijne Hervormde geloofsgenooten, Amsterdam 1827. Men zie voor hem o.a. Bos register.
- voetnoot12
- Voordat Scholte 29 oktober 1834 werd geschorst door het Classicaal bestuur van Heusden wegens zijn optreden te Ulrum op 10 en 12 oktober 1834, waren er met hem en zijn kerkeraad reeds conflicten etc. geweest, waarbij zowel Classicaal als Provinciaal (kerk)bestuur waren betrokken.
In de eerste plaats waren te Doeveren twee ambtsdragers benoemd die te Genderen woonachtig waren. Het Prov. kerkbestuur stelde - na hoger beroep van Scholte c.s. - het Classicaal bestuur in het gelijk; de beide ambtsdragers werden niet bevestigd. Notulen kerkeraad Hervormde gemeente Doeveren 31 dec. 1833-29 sept. 1834; Bos I, 225.
In de tweede plaats: midden 1834 werd Scholte aangeklaagd bij het Classicaal bestuur van Heusden vanwege drie zaken - a. het niet laten zingen van Evangelische gezangen; b. het niet stellen van de vier vragen bij de voorbereiding van het avondmaal; c. het eind augustus 1834 gebruiken van lasterlijke uitdrukkingen tegen medebroeders en kerkelijke besturen. Dit alles leidde tot een rapport van een classicale commissie van 6 oktober 1834; uitvoerig hierover Bos I, 292-305, inzonderheid 300.
- voetnoot13
- Van Hogendorp wilde dus informeren naar de eventuele financiële noden van het gezin De Cock bij diens algehele afzetting. De Cock is, zoals bekend, predikant gebleven. Te Groningen ontving hij ƒ 1000,- tractement; hij was ‘niet vermogend, maar arm evenmin’; Wesseling, Afscheiding en Doleantie in de stad Groningen, Groningen 1961, 32, 144.
- voetnoot14
- Capadose leed aan asthma; in 1836 - toen hij in Den Haag woonde - verergerde deze kwaal, hij vertrok naar Zwitserland. Kalmijn, Capadose, 28, 91.
- voetnoot15
- Van Hogendorp vestigde zich na zijn benoeming bij het hooggerechtshof -1 okt. 1833 - vanuit Amsterdam in 's-Gravenhage; vergelijk de inleiding van dit hoofdstuk.
- voetnoot16
- De brief is ongedateerd; uit de inhoud blijkt echter dat hij één of twee dagen na 22 november 1834 is geschreven.
- voetnoot17
- Uitvoerig hierover DERDE DEEL 66-69.
- voetnoot18
- geïnitieerde = (hier) aangevangen.
- voetnoot19
- Dit in bewaring stellen deed zich ook werkelijk voor. Na verhoor door de rechter van instructie te Appingedam op zaterdag 29 november 1834 werd Scholte gevangen gezet tot donderdag 4 december daaraanvolgende; hij werd op laatstgenoemde dag ‘provisioneel ontslagen’; Offic. Stukken I, 73-87.
- voetnoot20
- Offic. Stukken I, 96-103.
- voetnoot21
- Ibidem 98.
- voetnoot22
- Bos II, 323.
- voetnoot23
- Ibidem 326-327.
- voetnoot24
- Scholte heeft zich blijkbaar door Van Hogendorp laten raden. Want in een reactie van de kerkeraad der Gereformeerde gemeente van Doeveren c.a. aan het Prov. kerkbest. van Noord-Brabant, gedateerd 24 dec. 1834, komen al de hier genoemde elementen voor. Inzonderheid wordt ingegaan op het gemaakte verschil (zie inleiding) afscheiding van kerkbestuur en afscheiding van kerkgenootschap. De kerkeraad merkt op, dat de (Afgescheiden) gemeente heeft verklaard
‘...dat wij niet langer onder uw bestuur willen leven, en met hen die er zich aan onderwerpen in kerkelijke gemeenschap verkeeren, maar ons ... van hen afscheiden...’, Offic. Stukken I, 104-110.
- voetnoot25
- J.D. Janssen (1775-1848) sedert 1815 secretaris en adviseur bij het departement van de Hervormde en andere erediensten. Men zie voor hem Bos register.
- voetnoot26
- Bedoeld ‘stuk’ was een reactie op twee requesten aan de Koning:
1o. Getekend door ouderlingen en diakenen (J. Branderhorst c.s.) van de Gereformeerde gemeente te Doeveren c.a., als begeleidend schrijven bij de acte van afscheiding, gedateerd 2 nov. 1834. In dit verzoekschrift werd vrijheid en bescherming van uitoefening van godsdienst gevraagd (Offic. Stukken I, 20-22).
2o. Getekend door dezelfden en gedateerd 4 nov. 1834, waarin wordt gevraagd ‘te worden gehandhaafd in het bezit der kerk- en diaconiegoederen der Hervormde gemeente van Doeveren c.a.’ (Bos II, 99).
Men zie voor bovenbedoeld stuk: Offic. Stukken I, 137-139. De Haarlemmer Courant voegde er als ‘laatste nieuws’ de afzetting van Scholtes van 10 dec. 1834 aan toe.
- voetnoot27
- Deze commissie zal betrekking hebben gehad op de uitgave van Scholtes brochure Merkwaardig voorbeeld van hedendaagsche verdraagzaamheid van het Ned. Herv. kerkbestuur, welke begin 1835 bij J. van Golverdinge te 's-Gravenhage verscheen; vergelijk Offic. Stukken I, 25-65.
- voetnoot28
- Niet duidelijk welk request is bedoeld.
- voetnoot29
- Dat van het prov. kerkbest. van Noord-Brabant; vergelijk inleiding bij deze brief.
- voetnoot30
- Men zie voor dit alles: Offic. Stukken I, 43-47, 133-135; Bos II, 309-312.
- voetnoot31
- Bos II, 309, 313.
- voetnoot32
- Ibidem 206-209.
- voetnoot33
- Ibidem 311-312; Offic. Stukken I, 187.
- voetnoot34
- Bos II, 311.
- voetnoot35
- Men zie voor dit onderwerp VIJFDE DEEL, hoofdstuk 5.
- voetnoot36
- Wat de ontruiming der pastorie betreft is de gang van zaken enigszins anders geweest. Niet op grond van een rechterlijk vonnis werd Scholte gedwongen de pastorie te verlaten, maar krachtens een koninklijk besluit (3 maart 1835 no. 83), waarbij aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant werd opgedragen aan het gemeentebestuur van Doeveren c.a. last te geven de woning te doen ontruimen; Bos II, 199-200, 203-204, 206-209.
- voetnoot37
- Bedoeld is Bastiaan Adriaan Holster (1784-1858), procureur te 's-Hertogenbosch 1815 tot 1856. Hij was gehuwd met Petronella Josina van Heusden, zuster van de in de volgende noot genoemde C.J. van Heusden.
- voetnoot38
- Mr. Cornelis Johannes van Heusden (1792-1872), in die tijd president van de rechtbank van eerste aanleg te Breda en lid van het Prov. kerkbestuur; Offic. Stukken I, 88. Men zie voor het geslacht van Heusden: De Brabantse Leeuw 18 (1969) 1-11.
- voetnoot39
- Johannes Antonius van Ertrijck (1798-1844), procureur te 's-Hertogenbosch 1821 tot 1844. Men zie voor hem W.J.F. Juten, Genealogische kwartierstaten van Nederlandsche katholieken etc; eerste serie; Bergen-op-Zoom, s.a., no. 20.
- voetnoot40
- J.F.M. Ganderheijden (1787-1851); advocaat te Zaltbommel, daarna te 's-Hertogenbosch; rijks-advocaat in Noord-Brabant. Hij werd de procureur van het Classicaal bestuur van Heusden contra Scholte c.s. Men zie voor hem ook Bos II register.
- voetnoot41
- de kerkelijke archieven etc.
- voetnoot42
- De burgemeester van Doeveren c.a., W.J. Millenaar, weigerde eind december 1834 aan Scholte een attest van zedelijk gedrag; ds. C.W. Pape schrijft hierover:
‘Het attest is hem ... geweigerd, en bijaldien hij nu eens te Genderen, zooals zijn plan schijnt te zijn, zich wil vestigen, dan kan de Burgemeester van Genderen hem eo titulo de inwoning weigeren.’ Bos II, 182.
- voetnoot43
- H.P. Scholte, Vervolg der liefdelooze handelingen van het zoogenaamd Hervormd Kerkbestuur, 's-Gravenhage 1835; ook Offic. Stukken I, 67-180.
Onder eerste stukje dient te worden verstaan: H.P. Scholte, Merkwaardig voorbeeld van hedendaagsche verdraagzaamheid van het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur enz., 's-Gravenhage 1834; ook Offic. Stukken I, 25-66. Onder tweede stukje: H.P. Scholte, Stukken betrekkelijk de afscheiding der Gereformeerde gemeente te Doveren, Genderen en Gansoijen, 's-Gravenhage 1835; Offic. Stukken I, 3-24.
- voetnoot44
- Gedeelte van het zevende couplet van het gezang Het gebed des Heeren, bewerking J.E. Voet (1706-1778).
- voetnoot45
- Bos II, 191.
- voetnoot46
- De Haarlemmer Courant van 3 febr. 1835 bevatte een advertentie waarin stond: ‘'s-Hertogenbosch 31 Januarij. Ten gevolge van het Koninklijk Besluit, bij 't welk Ds. H.P. Scholte als predikant van Doveren, enz. is ontslagen, heeft Z.M. ... uit een drietal ... als Predikant aldaar benoemd den Heer C.F. van Setten ... met bepaling, dat dezelve naar kerken-orde derwaarts zal worden beroepen.’ Offic. Stukken I, 178.
- voetnoot47
- In het Dagblad van 's-Gravenhage van 4 febr. 1835 vinden we in de rubriek ‘Nederlanden’ een bericht dat zakelijk geheel overeenstemt met de inhoud van de in de vorige noot genoemde advertentie.
- voetnoot48
- Bos II, 193; Offic. Stukken I, 174-178.
- voetnoot49
- C.W. Pape aan de ‘Secretaris en Adviseur’ van het Ministerie van eredienst, J.D. Janssen, Heusden 17 februari 1835; Bos II, 197-199.
- voetnoot50
- Vergelijk de vorige brief, inzonderheid noot 42. Blijkbaar heeft de burgemeester tenslotte toch een attest aan Scholte gegeven. Bijzonderheden aangaande de inhoud konden niet worden achterhaald.
- voetnoot51
- Namelijk voor de rechtbank te Appingedam; DERDE DEEL, hoofdstuk 4. Als advocaat fungeerde, zoals eerder vermeld, mr. J. Potter van Loon.
- voetnoot52
- Bedoeld is de verwijzing van Scholte naar de correctionele rechter; ook Potter van Loon schrijft dat ‘de Ordonnantie zeer gematigd is opgesteld...’ - DERDE DEEL 68.
- voetnoot53
- Ds. H. de Cock zat te Groningen gevangen van 28 nov. 1834 tot 26 februari 1835; zijn vrouw moest 14 febr. 1835 de pastorie verlaten - Wesseling, Afscheiding 1, 209, 218.
- voetnoot54
- Zal betreffen het manuscript van de in noot 43 genoemde brochure; het boekje bevat een ‘aanhangsel’. ‘Stemmen uit vroegere dagen’; Offic. Stukken I, 148-180.
- voetnoot55
- Mr. J.L.A. Luijben; VIJFDE DEEL, hoofdstuk 5. Verder: hoofdstuk 5, noot 12 en blz. 99. Mr. J.W. Gefken zegt van hem onder meer, dat hij ‘zich schaarde bij de Belgische revolutionairen en daarom als ambtenaar werd afgezet...’.
- voetnoot56
- Zinspeling op 1 Koningen 5 vers 6, waar staat dat de Sidoniërs medewerkten aan de bouw van de tempel te Jeruzalem door cederen op de Libanon te vellen.
- voetnoot57
- Mevrouw Scholte was in die dagen ziek (‘anderdaagsche koorts’); in de stukken wordt dit ook genoemd in verband met de ontruiming van de pastorie te Doeveren (30 maart 1835); Offic. Stukken I, 189-193.
- voetnoot58
- 27 febr. 1835; DERDE DEEL 69-70.
- voetnoot59
- P.J. van Zuylen van Nijevelt, Bazuin ter vergadering der uitverkorenen, Amsterdam 1835. Men zie voor de schrijver Kluit, Réveil register; voor deze brochure Dr. W.J. de Wilde, Geschiedenis van Afscheiding en Doleantie, Wageningen s.a., 93. Van Zuylen betoogde uiteindelijk dat afscheiding voorbarig was.
- voetnoot60
- Vergelijk noot 36. Het gemeentebestuur van Doeveren c.a. ontving opdracht tot het doen ontruimen van de pastorie van de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Deze werden weer gemachtigd via een koninklijk besluit ‘als volgens art. 145 der Grondwet belast met de uitvoering der wetten opzigtelijk de bescherming der verschillende godsdienstige gezindheden en derzelver uitwendige eeredienst’. Bos II, 200.
- voetnoot61
- Ds. J. van Rhee (geb. 1789), predikant te Veen. Van Rhee werd tegelijk met G.F. Gezelle Meerburg te Almkerk, op 24 nov. 1835 door het Classicaal bestuur van Heusden afgezet als Hervormd predikant. Een van de gronden voor de afzetting was het niet laten zingen van de Evangelische gezangen. Men zie voor J. van Rhee: Bos register.
- voetnoot62
- Dit aantal lijkt ons, op 28 maart 1835 (datum van de brief), overdreven. De Cock zat gevangen - zoals reeds vermeld - van 28 nov. 1834 tot 26 febr. 1835. Daarná preekte hij in de provincies Groningen en Drenthe etc. en werd vele malen door een aantal rechtbanken veroordeeld. Eén van de eerste vonnissen (met boete) was dat van de rechtbank te Appingedam, 17 okt. 1834 (mededeling van dr. J. Wesseling te Groningen); daarna komt een vonnis van de rechtbank te Assen op 25 maart 1835 (EERSTE DEEL 87).
- voetnoot63
- O.L. Schildkamp was één van de eerste diakenen van de Afgescheiden gemeente te Groningen. Van Hogendorp doelt hier op een veroordeling door de rechtbank te Groningen, naar aanleiding van een godsdienstoefening ten huize van Jan Verschuir op 28 dec. 1834. Het vonnis is gedateerd 12 jan. 1835. Overigens werd slechts Verschuir veroordeeld en wel tot ƒ 8,- boete. Maar Schildkamp en Verschuir richtten zich naar aanleiding van het proces-verbaal en de verstoring van de bijeenkomst tot de Koning (4 jan. 1835). Er werd hoger beroep aangetekend bij de rechtbank te Leeuwarden, en aldaar trad als verdediger op mr. G. de Waal te Heerenveen; deze pleitte in Friesland bij herhaling voor de Afgescheidenen. De boete bleef echter gehandhaafd bij uitspraak van 21 febr. 1835. Men zie Wesseling, Afscheiding in Groningerland III, 130-131, 137.
- voetnoot64
- Deze zwangerschap leidde tot een miskraam, zoals kan worden afgeleid uit de inleiding (geboorten aug. 1834 en aug. 1836) en uit de inhoud van de twaalfde brief in dit hoofdstuk.
- voetnoot65
- De in de inleiding genoemde Marianne Cathérine, geboren 2 aug. 1834.
- voetnoot66
- vooruit.
- voetnoot67
- Vergelijk de inleiding van dit hoofdstuk.
- voetnoot68
- Réveil-mensen in Amsterdam en 's-Gravenhage.
- voetnoot69
- Mr. A.W. Philipse (1766-1845), sedert 1813 procureur generaal bij het hooggerechtshof; werd in 1838 president van de Hoge Raad. Men zie voor hem Bos, register. De vrijspraak van Scholte te Appingedam was ‘in lijnrechten strijd met de inzichten en bedoelingen van den Procureur-Generaal’: Bos II, 45, 62-64.
- voetnoot70
- ontsteking bij.
- voetnoot71
- Na de vrijspraak van Scholte te Appingedam tekende de officier van justitie aldaar hoger beroep aan bij de rechtbank te Groningen. Na behandeling van deze zaak op 17 juni, volgde vrijspraak bij vonnis van 23 juni 1835. DERDE DEEL 67, 71, 75-76.
- voetnoot72
- Vergelijk noot 35.
- voetnoot73
- Volgens Scholte kwamen de kurassiers te Genderen 31 maart 1835; Offic. Stukken I, 193. Men zie verder Bos II, 306-308, 313-316.
- voetnoot74
- Mr. A.M.C. van Hall (1808-1838); men zie voor hem VIJFDE DEEL register. Zoals we weten verdedigde mr. J. Potter van Loon, Scholte ook te Groningen; DERDE DEEL 66-76.
- voetnoot75
- In de Bazuin (zie noot 59) wordt bij herhaling betoogd, dat het nog niet de tijd is tot algehele afscheiding van de Hervormde kerk te komen, maar worden de Gereformeerden opgewekt zich te onttrekken aan ‘alle zamenkomsten in Kerken, en allerlei gelegenheden, bij welke men de dwaalleer verspreidt’ (25; 8, 13, 21, 26).
- voetnoot76
- Jesaja 28 vers 16b: ‘...; wie gelooft, die zal niet haasten.’
- voetnoot77
- De achternaam is niet ingevuld. Bedoeld zal zijn Derk Jan Navis, geboren te Aalten; in 1838 (oud 37 jaar) sloot hij zich aan bij de Afgescheiden gemeente te Varsseveld. VIJFDE DEEL 92.
- voetnoot78
- B. Moorrees (1780-1860), in die jaren Hervormd predikant te Wijk (N.-Br.). Van Hogendorp hechtte terecht geen geloof aan het gezegde dat Moorrees zich voor de afscheiding (van Scholte c.s.) zou hebben verklaard. Men zie voor dit aspect Bos II, 85, 188, 190 etc.
- voetnoot79
- Uit deze formulering blijkt reeds dat Van Zuylen niet duidelijk op een strafbare wijze had geschreven. Vermoedelijk heeft Scholte het oog gehad op uitlatingen in de Bazuin (zie noot 59) als op blz. 15, waar Van Zuylen schreef over de strijd van Ds. D. Molenaar met zijn geschrift Adres aan alle mijne Hervormde geloofsgenooten. Van Z. noemt deze brochure scherpzinnig, behartenswaardig, het is de volle waarheid wat er in staat. Zoals bekend werd Molenaar op grond van zijn geschrift met vervolging bedreigd. Ook lezen we: ‘...en geen grondwet kan uw dienen van God tot eenig omschreven getal bepalen! ... (dit dienen) kan niet door een Christelijke grondwet als oproerig tegen Koning en Vaderland worden verklaard, of belet.’ (10)
- voetnoot80
- Op 3 april 1835 werd door de rechtbank te Leiden Cornelis Hilders, oud 28 jaar, geb. Amsterdam, wonende te Zevenhoven, van beroep ‘bouwknecht’, vrijgesproken. Geeist was een gevangenisstraf van zes dagen en een geldboete van ƒ 8,- verhoogd met de kosten van het proces. De rechtbank overwoog ‘dat de beklaagde van tijd tot tijd zich bevindende in de gereformeerde kerk te Nieuwkoop, bij gelegenheid van het gezang hetwelk aldaar meer kunstmatig wordt uitgevoerd, de gewone wijze van zingen volgende en daarbij zijne stem verheffende, niet die harmonie plaats heeft, welke de kerkeraad en het grootste gedeelte van de gemeente zou verlangen, en dat hoezeer dit gedrag van den beklaagde niet goed te keuren is, zulks echter niet als eenige stoornis van de godsdienst kan beschouwd worden zoodanig bij de wet is verboden.’ (GA Leiden, Archief rechtbank van eerste aanleg Leiden, inv.no. 13, folio 128.)
- voetnoot81
- Toen het gezin Scholte de pastorie moest verlaten (30 maart 1835) betrok het tijdelijk, tot aan de vestiging te Gorinchem, enige kamers te Genderen. Offic. Stukken I, 193; Bos 11, 307, 421-423.
- voetnoot82
- Deze woorden horen bij het bovenstaande.
- voetnoot83
- Vermoedelijk met als inhoud een manuscript.
- voetnoot84
- DERDE DEEL 72.
- voetnoot85
- Ibidem 72-75.
- voetnoot86
- Ibidem 73. Mr. H.O. Feith Sr. (1778-1849), in die tijd advocaat te Groningen; in 1838 raadsheer in het Provinciaal gerechtshof aldaar. (NNBW I, 851-852).
- voetnoot87
- Aarnaut Hasselman te Gorinchem.
- voetnoot88
- Tussen de datum van het vorige schrijven en deze dag schreef Van Hogendorp 14 augustus 1835 een brief aan Scholte. Hierin keert eerstgenoemde zich sterk tegen de Afscheiding, die, zoals bekend, in de zomer van 1835 in volle gang is. Wij gaven deze brief weer DERDE DEEL 77-81.
- voetnoot89
- Bedoeld zal zijn het vonnis van het (hervormde) Provinciaal kerkbestuur van Noord-Brabant van 24 nov. 1835, waarbij ds. G.F. Gezelle Meerburg te Almkerk werd afgezet; Offic. Stukken II, 293-300.
- voetnoot90
- De zaak van de ‘geldsnoeijers’; men zie de volgende brief.
- voetnoot91
- Vergelijk noot 89. In het genoemde vonnis is sprake van ‘drie leden zijns kerkeraads, hunnen predikant als rugsteunende, derzelver afkeer van de bewuste (avondmaals) vragen en van het gebruik der Evangelische gezangen te kennen geven ...’ (295); en van twintig leden van de Hervormde gemeente te Almkerk c.a. die het zingen van deze gezangen toejuichen en zich daarover hebben gewend tot het Classicaal bestuur van Heusden (297). Mevrouw van Hogendorp zag in deze beide vermeldingen blijkbaar een onduidelijkheid.
- voetnoot92
- ARA, Archief Hof van Assises Holland-Zuiderkwartier, inv.no. 338: ‘Register van aangeklaagden 1811-1838’, no. 2206. Algemeen Handelsblad (steeds onder het hoofd ‘Nederland’) 2, 5, 8-11, 17 dec. 1835.
- voetnoot93
- H.P. Scholte Verdediging van Conscientie- en Godsdienstvrijheid. Pleitrede, 's-Gravenhage 1835.
- voetnoot94
- Arrest Hooggerechtshof 30 dec. 1835, appel vonnis rechtbank Gorinchem 7 okt. 1835 inzake godsdienstoefeningen te Gorinchem, Asperen en Langerak; EERSTE DEEL 87-100.
- voetnoot95
- Bedoeld is een raadsheer van het hooggerechtshof, het college waarbij Van Hogendorp substituut procureur-generaal was.
- voetnoot96
- Scholte werd 29 dec. 1835 te Utrecht, na het verlaten van het gebouw van de rechtbank, door een grote volksmenigte achtervolgd en aangerand; Van Hogendorp schrijft: ‘...de zaak wordt geïnstrueerd.’, dat wil zeggen dat de Utrechtse rechtbank met het vooronderzoek is begonnen; op 9 febr. 1836 werden drie hoofddaders veroordeeld. VIERDE DEEL 202-205.
- voetnoot97
- Mr. C.M. van der Kemp (1799-1861); men zie voor hem hoofdstuk 8.
- voetnoot98
- De oudste broer van C.M. van der Kemp, Didericus Carel (1793-1867), was in deze tijd procureur-generaal te Amsterdam. Deze ‘dacht zeer vijandig’ over de Afgescheidenen. J.P. Moet, C.M. van der Kemp (1799-1862), Vlaardingen 1948, 4, 11.
- voetnoot99
- Men zie voor zijn geschriften de inleiding van hoofdstuk 8.
- voetnoot100
- In 1838 werd hij plaatsvervangend-kantonrechter, in 1852 kantonrechter, in 1858 raadsheer in het Provinciaal gerechtshof van Zuid-Holland. Men zie ook Kluit, Réveil 425.
- voetnoot101
- Wellicht het request van Scholte aan de Koning, 31 dec. 1835, naar aanleiding van de gebeurtenissen te Utrecht op 29 dec. Scholte kreeg nimmer antwoord op dit verzoekschrift. VIERDE DEEL 205.
- voetnoot102
- Wij vinden dit geval noch in de literatuur, noch in de archiefstukken van Oud-Loosdrecht (VIERDE DEEL 428). Scholte preekte aldaar (onder meer) 23 okt. 1835 (Ibidem 399). Het verhaal komt ons overigens niet onwaarschijnlijk voor. Scholte doopte geen kinderen van doopleden etc., in tegenstelling met ds. H. de Cock; EERSTE DEEL 139.
- voetnoot103
- Inderdaad veroordeelde Scholte sterk alle twijfelmoedigheid bij kerkleden en het niet de bewustheid hebben een gelovige te zijn; EERSTE DEEL 145-147, 338-339.
- voetnoot104
- Coenraad Deteleff, de eerste Afgescheiden ouderling te Amsterdam. Wij vinden over deze zaak niets in de notulen van de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Amsterdam (GA, Collectie 743, inv.no. 1 - Notulen van 20 okt. 1835 tot 4 aug. 1837), noch in enige aanverwante archiefstukken. Wel rezen er al spoedig andere moeilijkheden ten aanzien van Deteleff, tengevolge waarvan hij werd geschorst als ouderling van 2 juni tot 28 juli 1837. Men zie voor deze zaak VIJFDE DEEL 290, 351.
- voetnoot105
- Men zie voor hem hoofdstuk 4, noot 54-56.
- voetnoot106
- Het schrijven begint met enige opmerkingen over een aan J.W. Gefken gezonden brief etc.
- voetnoot107
- Arch. Hoogger., inv.no. 130: ‘Arresten van de Kamer van beschuldiging jan.-maart 1836’, zitting van 22 januari 1836.
Dirk Dieperink wonende te Amsterdam, zijn huisvrouw en zijn dienstbode, zich bevindende in het huis van arrest te Amsterdam (op bevel van rechtb. v. eerste aanleg aldaar van 13. jan. 1836), worden beschuldigd van een poging tot brandstichting van een gebouw te Amsterdam, welke poging ‘niet dan door toevallige en van den wil der beklaagden onafhankelijke omstandigheden is verhinderd geworden en hare verdere uitwerking heeft gemist.’
Dieperink en zijn vrouw zijn in 1815 reeds veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf wegens diefstal van koren.
‘Beklaagden worden in staat van beschuldiging gesteld en verwezen naar het Hof van Assises, hetwelk voor de Provinciën Noordholland en Utrecht zal gehouden worden.’ Het arrest is getekend: ‘D. van Hogendorp, Subst. Proc.Gen.’.
- voetnoot108
- Bos III, 8-14.
- voetnoot109
- De Reformatie 1e S. I (1837) 378-383; Verhagen, Geschiedenis der Chr.e Gereformeerde Kerk 519-521; VIJFDE DEEL 298, 300.
- voetnoot110
- Bedoeld wordt het vonnis van het Hooggerechtshof van 30 dec. 1835; vergelijk noot 94.
- voetnoot111
- Namelijk dat de Afgescheiden gemeenten, in tegenstelling tot bestaande godsdienstige gezindheden, niet zouden kunnen delen in de bescherming door de overheid; Bos III, 3-5.
- voetnoot112
- Niet duidelijk op welke gebeurtenis hier wordt gedoeld. Uiteraard vond deze plaats na de afzetting van ds. G.F. Gezelle Meerburg (zoals we zagen: 24 nov. 1835). Te Almkerk en omgeving is vele malen een godsdienstoefening van de Afgescheidenen verstoord. Door inkwartiering van militairen was het in de jaren 1836 en 1837 nagenoeg onmogelijk samenkomsten te houden; Verhagen, Geschiedenis der Chr.e Gereformeerde Kerk 492-503. Wormser, Schat in aarden vaten V, 129: ‘Aanstonds, den eersten zondag na zijn afzetting’ - 29 nov. 1835, - ‘vertoonden zich de Marechaussees te Almkerk met den Burgemeester aan het hoofd zoowel aan de huizen der gemeenteleden als in de pastorie bij Ds. Meerburg. Waar meer dan negentien personen bijeen waren, moest men dadelijk uiteengaan.’.
- voetnoot113
- Zoals we weten vervolgde de overheid de Afgescheidenen niet op grond van kerkelijke wetten, maar op grond van de artikelen 291, 292 en 294 van het wetboek van strafrecht (Code Pénal).
- voetnoot114
- Men zie hiervoor Rullmann, Afscheiding 202-205. De vervolging die de Afgescheidenen ondergingen tengevolge van de inkwartiering bestond uit twee elementen: de grote overlast die de militairen mede door hun wijze van optreden veroorzaakten in de vaak kleine woningen (VIERDE DEEL 77-84, 398-414) en de ‘terughouding’ van inkwartieringsgelden. Art. 212 van de grondwet stipuleerde nadrukkelijk dat de inkwartieringen etc. niet ten laste van een of meerdere inwoners of gemeenten kunnen worden gebracht.
- voetnoot115
- Deze en de volgende woorden van Van Hogendorp zullen betrekking hebben op zaken waarover Scholte hem had geschreven, en die wij niet kennen. Daardoor wordt dit gedeelte van de brief niet geheel doorzichtig.
- voetnoot116
- Ds. Joh. van Rhee werd reeds kort na zijn afzetting (24 nov. 1835) en zijn afscheiding uit het ambt ontzet wegens het zich niet willen verantwoorden terzake van beschuldiging van homosexueel gedrag. Men zie voor hem o.a. Bos register.
- voetnoot117
- In deze zin is één woord onleesbaar; ‘zij’ zal slaan op ‘aardsche zaken’.
- voetnoot118
- 1 Samuël 15 vers 22b: ‘Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, opmerken dan het vette der rammen.’ Met ‘opmerken’ wordt onzes inziens bedoeld het gewillig luisteren naar het Woord (en dus ook naar de geboden) van God, de Heere.
- voetnoot119
- Wij veronderstellen dat Van Hogendorp doelt op de strijd tegen het absolutisme in Spanje in de jaren 1833 tot 1839 (Carlistenoorlog); dat wij moeten lezen ‘...van Malaga en Cadiz...’ en dat de schrijver met het noemen van Stockholm wil aanduiden een zich verbreiden van de republikeinse woelingen (‘door geheel Europa’) van het zuiden tot het noorden van genoemd werelddeel.
- voetnoot120
- Gedacht moet worden aan de voorspellingen van Johann Albrecht Bengel (1687-1752), Luthers theoloog. Volgens hem zou in 1836 het ‘duizendjarig rijk’ aanvangen. Men zie voor Bengel Chr. Enc.pedie2, 556; Kluit, Réveil 18-19; VIJFDE DEEL 316.
- voetnoot121
- Van Hogendorp zal doelen op de revoluties in Europa rond 1830; inzonderheid op de voor ons land zo ingrijpende Belgische opstand.
- voetnoot122
- Verwijzing naar 2 Samuël 24 vers 16; betreft de pest in Israël na de volkstelling.
- voetnoot123
- Jeremia 36: 20-26.
- voetnoot124
- Het handschrift heeft ‘Bram’.
- voetnoot125
- A. Bräm, Blikken in de wereldgeschiedenis en hare leiding. Uit het Hoogduitsch vertaald door W. Laatsman, Amsterdam 1836.
De Rhedense hervormde predikant W. Laatsman (men zie voor hem ook Kluit, Réveil register), de Duitse theoloog A. Bräm en Kohlbrügge weken, naar de overtuiging van Réveil-mensen als Capadose en Da Costa ernstig af in de leer der Heilige Schrift aangaande de heiligmaking. Men zie voor deze zaak Kalmijn, Capadose 300-309.
- voetnoot126
- Nadat mr. A.M.C. van Hall (Maurits) en zijn vrouw H.S. van Hall-van Schermbeek (Suze) zich te Amsterdam 29 juni 1836 hadden afgescheiden, werd het compagnonschap van eerstgenoemde en zijn halfbroer F.A. baron van Hall, verbroken. Vermoedelijk waren Maurits en zijn vrouw enige dagen in Den Haag om een huis te huren of hun verhuizing te regelen. Het echtpaar verhuisde woensdag 7 sept. 1836 naar Den Haag; VIJFDE DEEL 301-302.
- voetnoot127
- Een vrouwenmuts die het haar nagenoeg geheel omsloot. Vermoedelijk droeg Suze van Hall het haar los; zij was op dit tijdstip twintig jaar!
- voetnoot128
- Men zie voor het verloren-gaan van het archief van het gerechtshof te 's-Gravenhage 1838-1945: noot 3 van dit hoofdstuk.
De hier genoemde bijzonderheden ontlenen wij aan Bos IV, 332-333, waar in noot 9 onder meer wordt verwezen naar (ARA) Arch. min. van Justitie 26 juni 1839, no. 2 geheim.
- voetnoot129
- EERSTE DEEL 133, 148; VIERDE DEEL 261-265.
- voetnoot130
- ...een verklaring van uw vroedmeester; 6 juni 1839 werd te Utrecht Sara Johanna Scholte geboren - EERSTE DEEL 48.
- voetnoot131
- elkaar.
- voetnoot132
- EERSTE DEEL 48.
- voetnoot133
- Niet kon worden nagegaan, wie precies is bedoeld. Noch de bevolkingsregisters uit deze jaren, noch de bescheiden van de volkstelling 1840 te 's-Gravenhage geven uitsluitsel.
- voetnoot134
- In die tijd woonden te Velp drie ongehuwde zusters van mevrouw Van Hogendorpvan Hogendorp: Anne Jacqueline, Sophia Jeanette en Antoinette Clara; De Gaay Fortman, Figuren uit het Réveil 434.
- voetnoot135
- Het adres van de ‘Zeven Haagsche Heeren’, onder wie D. van Hogendorp, gericht aan de Hervormde synode.
- voetnoot136
- Zacharia 4 vers 10: Want wie veracht den dag der kleine dingen? etc.
- voetnoot137
- Capadose had drie kinderen; Kalmijn, Capadose 91.
- voetnoot138
- ‘Vader’ Bastiaan Heykens (geb. 1764) was jarenlang zeepsieder te Muiden, doch woonde - als weduwnaar - de laatste jaren van zijn leven (circa 1837 tot aan zijn overlijden 2 juni 1845) te 's-Gravenhage. Hij verbleef daar ten huize van of onder de hoede van een dochter, en bezocht regelmatig enige leden van de Haagse Réveilkring, onder wie Capadose en Dirk van Hogendorp. Als bijzonderheid zij vermeld, dat zijn dochter hem steeds deed verhuizen; kort voor zijn overlijden opnieuw, van een benedenhuisje naar een derde bovenhuis. De Gaay Fortman, Figuren uit het Réveil 413-416.
- voetnoot139
- J. van Golverdinge, boekverkoper en uitgever te 's-Gravenhage; één der eerste Afgescheidenen aldaar; oefenaar. In 1841 ontstond er definitief een scheuring in het midden van de Haagse Afgescheidenen; in 1842 lezen we van een gemeente die vóór het kerkverband kiest en tegen Scholte, en waarin J. van Golverdinge ouderling is. VIJFDE DEEL 268-270.
- voetnoot140
- Inderdaad was dit, gedurende enige jaren, het zelfgetuigenis van Van Golverdinge; VIJFDE DEEL register onder J. van Golverdinge.
- voetnoot141
- Men zie voor deze ‘adresbeweging’ en inzonderheid voor de zaken die in de brief naar voren komen: Handelingen van de Synode der Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden in den jare 1842, 's-Gravenhage 1842. Verder aan te halen als Handelingen (Synode Hervormde Kerk) 1842; W. Volger, De leer der Nederlandsche Hervormde kerk I, Franeker 1946, 171-220; De Wilde, Geschiedenis van Afscheiding en Doleantie 112-128; Rullmann, Kerkherstel 7-25.
- voetnoot142
- Dit tijdschrift verscheen te Groningen van 1837 tot 1872. De eerste jaargang vermeldt: ‘Waarheid in Liefde, een Godgeleerd Tijdschrift van beschaafde Christenen, onder medewerking van een Godgeleerd Gezelschap, tot zinspreuk hebbende: Gods Woord is de Waarheid. Uitgegeven door: J.F. van Oordt J. W.z., P. Hofstede de Groot, L.G. Pareau, J.J. Swiers, J. Sonius Swaagman.’
- voetnoot143
- Volger, a.w. 191.
- voetnoot144
-
Handelingen Synode Hervormde Kerk 1842, 97-106.
Herman(n)us Bouman, geb. 1789 te Idaard, overl. 1864 te Utrecht, hoogleraar te Utrecht; NNBW VII, 189-190.
Christiaan de Visser, predikant te Tholen. (Handelingen 1842, 4.)
Gerrit Ruitenschild, geb. 1801 te Leeuwarden, overl. 1877 te 's-Gravenhage, predikant te 's-Gravenhage; NNBW III, 104.
- voetnoot145
- Handelingen Synode Herv. Kerk 1842, a.w. 133; Volger, a.w. 201; Rullmann, Kerkherstel 19.
- voetnoot146
- Het is niet duidelijk welk ‘gedrukt boekje van 18 bladzijden’ hier wordt bedoeld. Wellicht was het een voorlopige publicatie of een gedrukt gedeelte van de handelingen der synode 1842. Het adres van D. van Hogendorp c.s. (Adres aan de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde kerk etc., Leiden 1842) kan niet bedoeld zijn, want dit omvat meer dan 50 pagina's. Kort nadat de synode de adressen had behandeld, schreef P.J. van Zuylen van Nijevelt, Opwekking tot volharding in den aangevangen geestelijken strijd ... na de in het lichtverschijning van het beknopt verslag mitsgaders het besluit der Synode dato 18 Julij 1842, Amsterdam 1842; dit geschrift telt 38 bladzijden.
- voetnoot147
- Aangaande het adres van W. de Clercq, ouderling der Waalse Gemeente te Amsterdam wordt onder meer opgemerkt: ‘Hij beklaagt zich op weemoedigen, somwijlen dichterlijken toon, over de wijze, waarop voorgaande Synodale Vergaderingen de uit den toestand der Kerk voortgevloeide verzoekschriften beantwoord hebben ...’.
Verder: ‘Kan men het vermelde stuk van den Heer de Clercq eene vrije uitstorting van het gemoed noemen; - in het adres, dat ons nu te vermelden staat, zoude men de pleit-memorie van eenen Regtsgeleerde meenen te aanschouwen, zoo niet de onderteekeningen het tegendeel leerden. Het is het protest der Heeren B. Moorrees ..., en C.D.L. Bähler ...’. (Handelingen 1842, 100).
- voetnoot148
- Men zie voor dit besluit Volger, a.w. 185-187. De Synode 1841 sprak daarin uit, naar aanleiding van het adres van ds. B. Moorrees en anderen, ‘dat de oude en vaste grondslagen der Gereformeerde Kerk, bij de tegenwoordige Kerk-inrigting, op geenerlei wijze zijn losgerukt’ en ‘verklaart zij, uit hoofde daarvan, met bekrachtiging der Reglementen en verordeningen, die van haar zijn uitgegaan, de vorderingen der adressanten voor onaannemelijk’.
- voetnoot149
- Saisisseren = grijpen, in bezit nemen. Hier: de synode zou de zaak niet in de wettige weg in behandeling kunnen nemen. Volger, a.w. 201: ‘De Synode kon echter geen uitspraak over iemands gezondheid in de leer doen, dan wanneer de zaak langs de wettige weg der kerkelijke reglementen tot haar gebracht was.’
- voetnoot150
- Volger, a.w. 192, 201.
- voetnoot151
- Ibidem 193, 201.
- voetnoot152
- Ibidem 201-202.
- voetnoot153
- A.C. van Raalte en C.G. de Moen, leraren der Christelijke Afgescheiden gemeente te Ommen en Den Ham, zonden een schrijven aan de synode ‘geregistreerd sub no. 5052, uitdrukkende de voorwaarden, onder welke zij wenschen de bestaande afscheiding te zien ophouden. Na de voorlezing van dit stuk is de Vergadering overgegaan tot de orde van den dag.’ (Handelingen 1842, 95.) Men zie ook: Adres aan de Algemeene Synode van het Nederlandsch Hervormde Kerkgenootschap etc. door de leeraren der Christelijke Afgescheidene Gemeenten te Ommen en in Den Ham, Ommen 1842 (19 blz.).
- voetnoot154
- In de Buitengewone Nederlandsche Staats-Courant no. 239, van zaterdag 8 okt. 1843 vinden we dat, ter gelegenheid van het huwelijk van de dochter van Koning Willem II, prinses Sophie (1825-1897) met de hertog van Saksen Weimar Eisenach een groot aantal onderscheidingen wordt verleend. Genoemd worden D. graaf van Hogendorp en de andere in deze brief vermelde personen: Donker Curtius, Bertelmann, Secrétan en Sem.
- voetnoot155
- Wellicht beschikte Van Hogendorp door zijn positie over informatie die wij niet meer kunnen achterhalen.
- voetnoot156
- Mr. Dirk Donker Curtius (1792-1863). Hij staat bekend als monarchist, maar ook als iemand van liberale beginselen; zo stond hij voor het uitbreken van de Belgische opstand tegenover de minister van justitie, C.F. van Maanen en wekte deze op concessies aan de Belgische oppositie te doen. (NNBW I, 851-852).
- voetnoot157
- Jan George Bertelmann, musicus en componist, geb. Amsterdam 1782, overl. aldaar 1854. Leerling van A. Brachthuyser. NNBW VII, 109.
- voetnoot158
- Johannes Franciscus Sem, geb. Amsterdam 1777, overl. 's-Gravenhage 1843. Opgeleid te Rome. Kapelaan van het Maagdenhuis te Amsterdam; pastoor te Gouda 1814. Pastoor aan de St. Jacobskerk te 's-Gravenhage en landdeken van Delft. NNBW IX, 1015.
- voetnoot159
- Men zie voor de ‘Groninger School’, ontstaan uit de wijsbegeerte van Philip Willem van Heusde, hoogleraar te Utrecht (1804-1839): Chr. Enc.paedie II, 410-411.
- voetnoot160
- In de eerste helft van 1842 waren enige ministers afgetreden, onder wie C.F. van Maanen, die van 1813 tot 1842 minister van justitie was geweest; hij wordt gekwalificeerd als de steunpilaar van de regering van koning Willem I. Zijn opvolger was F.A. baron van Hall; minister van justitie tot 1848, sedert 1843 ook minister van financiën. Reeds in 1841 trad F.W.F.T. baron van Pallandt van Keppel af als minister van eredienst ‘niet gezind om den Koning (Willem II) ter wille te zijn in diens nieuwe kerkelijke staatkunde’ (P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk VII, Leiden 1908, 41); hij werd vervangen door H. baron van Zuylen van Nijevelt (1841-1848).
- voetnoot161
- Van Hall (justitie), Van Zuylen van Nijevelt (eredienst) - men zie de vorige noot; en Willem Anne Schimmelpenninck van der Oye van de Poll (binnenlandse zaken). Laatstgenoemde werd geboren te Doesburg in 1800 en overleed te Voorst in 1872; minister van 1841 tot 1846. In deze jaren zeer liberaal, na 1852 met hart en ziel de conservatieve richting toegedaan. NNBW IX, 984-986.
- voetnoot162
- Deze mening over de Groninger School verwijdert zich sterk van het standpunt van de Afgescheidenen; vergelijk de bij noot 159 genoemde literatuur.
- voetnoot163
- Wij merken op dat Isaäc da Costa reeds in 1839 werd benoemd tot lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten (opgericht 4 mei 1808). Hasebroek, Da Costa's Kompleete Dichtwerken, 931; NNBW VI, 343.
- voetnoot164
- De Zwitserse predikant H.A. César Malan bezocht in 1842 Nederland. In 's-Gravenhage preekte hij in de Waalse kerk (ds. J.C.I. Secrétan). Men zie voor dit bezoek ook Kluit, Réveil 431-432; VIJFDE DEEL 508, 510-516.
- voetnoot165
- Vergelijk noot 141 - ‘Handelingen 1842’ etc.
- voetnoot166
- Slaat op de Haagse Réveil-kring.
- voetnoot167
- Hendrik van Hogendorp werd geboren te 's-Gravenhage 24 november 1842; vergelijk de inleiding van dit hoofdstuk.
- voetnoot168
- Wellicht is bedoeld E.A. Fruitier de Talma, een Réveil-man in de stad Utrecht. Kluit, Réveil 454, 456; De Gaay Fortman, Figuren uit het Réveil 123, 130.
- voetnoot169
- In deze tijd werd hulp gezocht voor de zieke Suze van Hall-van Schermbeek. Ook de volgende brief handelt over deze zaak.
- voetnoot170
- Evenwel overleefde zij haar echtgenoot ongeveer 33 jaar; vergelijk de inleiding.
- voetnoot171
- De conversie-wet, waarbij de regering de bevoegdheid zou ontvangen de verschillende 5, 4½ en 4% rentende staatsfondsen om te zetten in een algemene staatsschuld tegen 3%, werd 27 mei 1843 door de Tweede Kamer verworpen; Verslag der Handelingen van de Staten-Generaal 1842-1843 ('s-Gravenhage 1843) 369.
Bij de discussies over deze wet werden, zowel in als buiten de Staten-Generaal, door voor- en tegenstanders harde woorden geuit; P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk VIII, Leiden 1908, 57.
- voetnoot172
- Uitgebreide verslagen etc. over deze zaak in Weekblad van het Regt, 's-Gravenhage 1843, no's. 397-404, 421, 436, 437.
Johannes Cornelis van Stenis, 55 jaar, logement- en stalhouder te Utrecht, had 30 september 1842 aan zijn oom en tante J. Mouthaan en E. Mouthaan-Blom (de vrouw van Van Stenis was een dochter van de zuster van laatstgenoemde), een met arsenicum vergiftigde pastei gezonden. J. Mouthaan, oud 82 jaar, overleed na het eten van de pastei; zijn echtgenote en haar dienstbode, die er in mindere mate van hadden genuttigd, herstelden na hevig lijden. Bij overlijden van het echtpaar Mouthaan zouden Van Stenis en zijn vrouw ƒ 30.000,- erven. Hoewel de beklaagde, die ook vader was van één kind, bleef ontkennen, verklaarde het gerechtshof te 's-Gravenhage, na 70 getuigen te hebben gehoord, en na elf zittingen aan de zaak te hebben besteed, hem 23 juni 1843 des doods schuldig. Kort na het uitspreken van dit vonnis, legde hij echter in het huis van bewaring te 's-Gravenhage, ten overstaan van twee raadsheren van het gerechtshof, onder wie D. van Hogendorp, een volledige bekentenis af, waarbij hij ook christelijk-vermanend werd toegesproken. De Hoge Raad verwierp het beroep in cassatie door Van Stenis aangetekend; de Koning wees het verzoek tot gratie van de hand. Op 26 oktober 1843 werd het doodvonnis te 's-Gravenhage voltrokken. De Haagse hervormde predikanten Th. C.R. Huydecoper en H.P. Timmers Verhoeven begeleidden de veroordeelde naar de strafplaats.
‘Daar nam hij van hen, die hem gedurende zoo vele maanden zoo liefderijk hadden bijgestaan, afscheid. Tot het laatste oogenblik heeft hij den Hemel gebeden, zijne ziel in genade te ontvangen. Godsdienstige kalmte en ernstig berouw legde hij tot het uiterste aan den dag.
Men verneemt, dat de ongelukkige dezer dagen van zijne gewezene echtgenoote en kind schriftelijk afscheid genomen en zijnen zoon den Bijbel nagelaten heeft, van welken hij zoo laat in dit leven had gebruik gemaakt.’ (Weekblad van het Regt, no. 437, 26 okt. 1843).
- voetnoot173
- In 1843 begon in Schotland, onder leiding van ds. Thomas Chalmers, een afscheiding van de staatskerk, waarbij de Vrije Schotse kerk ontstond; deze telde al spoedig enige honderden predikanten. (Kluit, Réveil 271-275). Scholte interesseerde zich zeer voor deze afscheiding en zocht contact met de nieuwe organisatie. TWEEDE DEEL 77-78; VIJFDE DEEL 511. Van Hogendorp toont zich in deze brief duidelijk terughoudend in het trekken van parallellen met Nederland.
- voetnoot174
- Zoals we reeds zagen werd mr. J.W. Gefken (hoofdstuk 5) in 1845 advocaat-generaal bij het provinciaal gerechtshof in Zuid-Holland; de rechtbank te Brielle werd echter eerst opgeheven in 1877.
- voetnoot175
- Jhr. mr. J.A. Singendonck (1809-1893) vooraanstaand Haags Réveilman; één van de zeven Haagse heren. Literatuur: De Gaay Fortman, Figuren uit het Réveil, ‘Een zoon van het Réveil’ 45-60.
- voetnoot176
- Mr. Aeneas baron Mackay van Ophemert (1806-1876).
Men zie voor hem Kluit, Réveil register; Chr. Enc.pedie2 IV, 533; De Gaay Fortman a.w. 147-199.
- voetnoot177
- Men zie noot 172.
- voetnoot178
- Noot 169.
- voetnoot179
- De naam Te Water komt niet voor in de bevolkingsboekhouding van 's-Gravenhage over de jaren rond 1843.
- voetnoot180
- In 1840 woonden onder anderen in het paleis van Prins Frederik, Korte Voorhout 's-Gravenhage Constance M.B. Charlier, 30 jaar, geb. te ‘Binge(n)’, van beroep ‘bonne’ (kinderjuffrouw) alsmede (haar zuster?) Therèse M.C. Charlier, 39 jaar, geb. te Mons, van beroep kamenier. (GA 's-Gravenhage; Volkstelling 1840, Wijk K, folio 85.)
- voetnoot181
- Willem Frederik Karel (1797-1881), de broer van Koning Willem II. Met het ‘jonge Prinsje’ wordt bedoeld Prins Willem Frederik Nicolaas Albert, geb. Den Haag 22 aug. 1836, overl. Den Haag 23 jan. 1846 (A.W.E. Dek, Genealogie van het Vorstenhuis Nassau, Zaltbommel 1970, 113-114.
- voetnoot182
- Er is over haar alleen maar goeds te vertellen, ook over de trouwe zorgen die zij gedurende vele jaren aan de jonge Prins Frederik heeft gegeven.
- voetnoot183
- Bedoeld zal zijn Louise Wilhelmina Elout van Soeterwoude geb. van Loon; men zie voor haar Kluit, Réveil 430.
- voetnoot184
- Onder de eerste Afgescheidenen te Leiden was een familie Amiabel; J. de Lange, De Afscheiding te Leiden, 58.
- voetnoot185
- dienstbetrekking.
- voetnoot186
- Dit was een tijdelijke beterschap. Zoals bekend stierf Suze van Hall 27 jan. 1844 te Utrecht aan tuberculose.
- voetnoot187
- Op 21 juni 1843 overleed te 's-Gravenhage Maria Wilhelmina Smits, oud 65 jaar, geb. te Eersel, weduwe van Daniel Uyttenboogaart, dochter van Jan Smits en Catharina van der Burght. Zij behoorde tot de Haagse Réveilkring; leidde te 's-Gravenhage een christelijke naaischool; Kluit, Réveil 427.
- voetnoot188
- RGPgs 113, 520 - Groen schrijft daar, gedateerd 14 mei 1843: ‘Ik ben eenige dagen vrij ernstig ongesteld geweest.’ Hij gaat met zijn echtgenote vijf à zes weken een reis maken naar België en langs de Rijn. De volgende bladzijden in genoemd werk (521, 527) tonen aan dat Groen spoedig na 26 juni hersteld was.
- voetnoot189
- Dr. Henricus Petrus Timmers Verhoeven, geb. 1804, overl. te Doesburg 1871. Hervormd predikant te Arkel, Hoorn en 's-Gravenhage (1837-1854). In 1854 was hij genoodzaakt emeritaat te vragen en in 1859 zijn overige bedieningen neer te leggen; een al te grote inspanning ondermijnde zijn gezondheid. Zijn laatste levensjaren woonde hij te Doesburg. NNBW IV, 1379. Ook midden 1843 werd hij blijkbaar getroffen door een overspanning.
- voetnoot190
- Dr. Theodorus Cornelis Reinier Huydecoper 1805-1866; Hervormd predikant te 's-Gravenhage 1838-1865. NNBW VII, 892.
- voetnoot191
- Men zie voor de zaak J.C. van Stenis noot 172.
- voetnoot192
- Code Pénal, Art. 302: ‘Al wie schuldig is aan moord ... en aan vergiftiging, zal met de dood gestraft worden ...’.
- voetnoot193
- Volgens de 's-Gravenhaagsche Stads-Almanak 1844-1845, 222, werden in deze tijd als nieuwe raadsheren in het prov. gerechtshof van Zuid-Holland gekozen: W.C.B. Wintgens en P. Buyskes. In de Almanak 1845-1846, 214, wordt P.J. Elout van Soeterwoude voor het eerst genoemd als raadsheer. Zoals reeds vermeld is het archief van het gerechtshof te 's-Gravenhage (1838-1945) verloren gegaan (noot 3).
- voetnoot194
- Zoals we reeds zagen, overleed Suze van Hall op de dag dat deze brief werd geschreven.
- voetnoot195
- Psalm 90 vers 12.
- voetnoot196
- Joséphine Arnoldine geb. 's-Gravenhage 30 nov. 1840, overl. 1913, oudste kind van mr. Frederik baron van Hogendorp (1802-1872); Nederlands Adelsboek 18, 's-Gravenhage 1920, 370.