De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie
(1984)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
InleidingHet lijkt ons noodzakelijk bij wijze van inleiding enige opmerkingen te maken over zowel het Réveil als over Hendrik Peter Scholte. Uiteraard moeten we ons daarbij beperken, wat ook mogelijk is omdat er reeds verscheidene voortreffelijke publicaties zijn verschenen. Voor wat het Réveil betreft denken we dan aan de uitmuntende studie van Dr. M. Elisabeth Kluit, Het Protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865 (Amsterdam 1970), alsmede aan het uitstekende artikel van dezelfde schrijfster in de Christelijke Encyclopedie, vijfde deel.Ga naar voetnoot1 Over Scholte bestaan - afgezien van een uitgebreide literatuur waarin aspecten van zijn leven en optreden worden beschreven - twee biografieën: J.A. Wormser, Een schat in aarden vaten II - Het leven van Hendrik Peter Scholte (Nijverdal 1915) en Lubbertus Oostendorp, H.P. Scholte - Leader of the Secession of 1834 and Founder of Pella (Franeker 1964). Bepaalde ontwikkelingen zullen vanzelfsprekend breder aandacht in de hierna volgende hoofdstukken krijgen, zoals in hoofdstuk vier naar aanleiding van de brieven van I. da Costa, en in hoofdstuk negen; de in laatstgenoemd hoofdstuk opgenomen brieven van V. Koningsberger vergen enige kennis van het Geneefse Réveil. Nog een beperking was geboden. In dit boek zijn brieven en ‘albumblaadjes’ (een term die wij in bijlage I nader zullen toelichten) opgenomen, geschreven door ongeveer tachtig vrienden en kennissen van Scholte; naast hen worden in de brieven weer anderen genoemd die behoren tot het Europese Réveil. Het bleek niet doenlijk van al deze personen, van wie sommigen meer, anderen minder bekend zijn, uitvoerige biografische aantekeningen te geven. Hoewel wij ons af en toe naar onze mening noodzakelijke uitweidingen hebben veroorloofd, zagen wij ons anderzijds genoodzaakt naar de literatuur te verwijzen. Zeker was dit de aangewezen methode als over een bepaalde persoon een biografie is verschenen. | |
[pagina 14]
| |
Het RéveilWie eenmaal de definitie van het Réveil heeft gelezen die mevrouw Kluit, na een levenslange studie van deze beweging heeft geformuleerd, kan er zich moeilijk aan ontworstelen: ‘Réveil, opwekking, een geestelijke opleving uit het laatst der 18e en de eerste helft der 19e eeuw in West- en Midden-Europa, zich voltrekkend als reactie op het deïstisch rationalisme en als verzet tegen een al te star dogmatisch confessionalisme. Een nauwe begrenzing van deze beweging leidt tot onjuiste conclusies, het Réveil doet zich van land tot land anders voor. In velerlei opzicht is deze opleving een voortzetting van het Protestantse piëtisme en mysticisme der 17e en van het begin der 18e eeuw.’Ga naar voetnoot2 De schrijfster laat op deze woorden volgen, dat tot de directe voorgeschiedenis van het Réveil moet worden gerekend de ontwikkeling van het Methodisme (van John Wesley en George Whitefield), de geschiedenis van de Moravische Broeders en Herrnhutters (Graaf von Zinzendorf), Johann Caspar Lavater en zijn correspondentie-kring, en het werk van de ‘Deutsche Christentumsgesellschaft’. We maken een paar kanttekeningen bij het bovenstaande. In de door dr. Kluit gegeven omschrijving vinden we enige, noodzakelijke, speling: ‘Een nauwe begrenzing... leidt tot onjuiste conclusies...’. Maar deze speling moet er ook zijn, als we ons bezighouden met de wortels van deze opwekking. Niet spoedig zal daarover het laatste woord worden geschreven. In de tweede plaats: in de definitie van mevrouw Kluit ligt - onzes inziens terecht - een negatief element: reactie op het deïstisch rationalisme, verzet tegen een al te star dogmatisch confessionalisme. In positieve zin over het Réveil sprekende, kan worden gezegd, dat er een verwantschap was met de Romantiek, het legde de nadruk op het gevoelsleven, ‘de intuïtie en de religieuze ervaring’; daarnaast was er in de Réveil-bewegingen in Zwitserland, Frankrijk, België, Duitsland, Engeland en Nederland een grote belangstelling voor zending, evangelisatie en hulpverlening aan wat zwak, arm of ziek was.Ga naar voetnoot3 Aan de wieg van het Réveil stond een bont gezelschap. Wij noemden reeds John Wesley (1703-1791) en George Whitefield (1714-1770). Het methodisme van de eerste vertoonde een arminiaanse kleur, de laatste stond dichter bij de Contra-Remonstrantse traditieGa naar voetnoot4; beider invloeden vinden we bijvoorbeeld omstreeks 1840 te Brussel terug, tengevolge waarvan een zwakke protestantse gemeente aldaar - die van ds. Ph. Boucher - in twee groepen uiteenviel.Ga naar voetnoot5 Nicolaus Ludwig von Zinzendorf (1700-1760), samenwerkend met een deel der Moravische Broeders, vestigde in 1727 een godsdienstige gemeenschap, waaruit de Herrnhutters zijn voortgekomen. In haar statuten spreekt deze beweging uit, dat de bewoners van Herrnhut met alle kinderen Gods onder alle kerkgenoot- | |
[pagina 15]
| |
schappen in broederlijke liefde verbonden zijn, en een afwijking van belijdenis niet veroordelen, doch zij (de Herrnhutters) zullen de eigen geloofsbelijdenis getrouwelijk opvolgen. Maar ook: alle menselijke verdienste inzake de rechtvaardigmaking moet worden buitengesloten, en in het najagen der heiligmaking moet volle ernst worden betracht. De beweging kenmerkte zich voorts door een sterke zendingsdrang.Ga naar voetnoot6 Zonder nu alle personen die worden beschouwd als voorlopers van het Réveil te bespreken, willen we wel nog noemen - ook als voorbeeld - Johann Caspar Lavater (1741-1801). In den brede schetst M.E. Kluit zijn contacten met Nederland; zij noemt ook het feit dat Willem Bilderdijk met hem bekend en geestelijk aan hem verwant was.Ga naar voetnoot7 Lavater, geboren en overleden te Zürich, was predikant, dichter en gelaatskundige. Als predikant heeft hij steeds te Zürich gearbeid, maar hij had - naar men zou kunnen zeggen - een gemeente die zich verder uitstrekte dan deze plaats, ja dan Zwitserland, want in grote delen van Europa was zijn invloed merkbaar. Na allerlei geestelijke ontwikkeling - hij was aanvankelijk een groot bewonderaar van de geschriften van de mysticus Jacob Böhme (1575-1624) - begeerde hij uitsluitend te leven uit wat hij verstond onder het christelijk geloof. Maar hij wilde daarbij een onafhankelijke geest blijven. De orthodoxen van elke richting hield hij voor ‘bekrompen domkoppen’. ‘Voor zijn overspannen fantastische opvattingen zocht hij een redelijke grond in de Bijbel.’ Wat deze opvattingen betreft - wij zouden ze als volgt kunnen samenvatten: ontkenning van het dogma der erfzonde, het niet-aanvaarden van het plaatsbekledend lijden en sterven van Christus - Christus zou God niet hebben verzoend, maar de mens. Alle mensen zullen uiteindelijk worden gered, de mens is immers ook het wonder Gods in de natuur. Met dit laatste in verband staat ook zijn belangstelling voor de gelaatskunde: de mens is het beeld van God; in de mens openbaart God zich. Er is geen sprake van dat men van een groot gedeelte van de mensen van het Réveil - in Nederland of daarbuiten - zou kunnen zeggen, dat zij leerlingen waren van Lavater, of volgelingen van een andere mystisch-theosofische denker, of dat zij Arminiaan waren. Wel willen wij als onze overtuiging naar voren brengen, dat het aan de wieg van het Réveil te veel heeft ontbroken aan een teruggrijpen op de gedachtenschat van de kerk, bewaard in de belijdenisgeschriften van de Reformatietijd. Daarom menen we te mogen zeggen dat Réveil en kerkreformatie niet identiek zijn. In Nederland was het Réveil ook beslist geen kerkelijk-gerichte beweging: het was gevoelsmatig en individualistisch, legde de nadruk op de persoonlijke verhouding tot God, stelde de dienst aan Hem en de naaste hoger dan de stipte trouw aan de kerkleer en de kerkelijk-organisatorische eenheid der gelovigen. Deze eigenschappen vormen de zwak- | |
[pagina 16]
| |
heid van het Réveil en hebben deze opwekking in meer dan één land doen verzanden. Stellen wij naast het Réveil de Afscheiding, dan mag het zo zijn dat dit gebeuren klein en zwak is begonnen, dat de Afgescheidenen te kampen hebben gehad met mateloos veel moeilijkheden - naar buiten vervolging, naar binnen grote verdeeldheden, ja zelfs tal van twisten van persoonlijke aard - maar uiteindelijk is de Afscheiding bewaard gebleven, zijn de vele moeilijkheden overwonnen. Door een luisteren naar Gods Woord en naar de belijdenisgeschriften - waarin naar onze stellige overtuiging de leiding wordt gevonden die de Heilige Geest aan de kerk heeft gegeven - is deze reformatie opgebloeid en heeft ze uitbreiding gekregen. En al die taken van zending, evangelisatie, schoolstichting, politieke en sociale arbeid, die ook door het Réveil werden gezocht, konden na enige tientallen jaren door de Afgescheidenen worden ter hand genomen. Later verenigd met de Dolerenden (1892) mocht er sprake zijn van een ontwikkeling van de theologische wetenschap, met name van de exegese en de dogmatiek.Ga naar voetnoot8
Onzes inziens zijn het Réveil in Nederland en enige personen die zich afscheidden van de Hervormde kerk, sterk beïnvloed vanuit Zwitserland. Daarom geven we in het kort iets weer van de wording en beginperiode van het Zwitsers Réveil, inzonderheid van dat in Genève. Bijzonderheden zullen we in de hoofdstukken vier, zeven en negen noemen. Op 3 mei 1817 nam de Vénérable Compagnie des Pasteurs te Genève een reglement aan, waarbij werd bepaald dat het voortaan zou zijn verboden in een preek te bespreken of te noemen: de wijze waarop de Goddelijke en de menselijke natuur in Jezus Christus waren verenigd; de erfzonde; de wijze waarop de Goddelijke genade in de mens werkt; de uitverkiezing. Uiteraard kwamen deze bepalingen niet uit de lucht vallen. Reeds enige jaren waren er te Genève en omgeving invloeden die aan het godsdienstige leven een andere richting trachtten te geven dan die was gekozen door de rationalistisch-getinte nationale kerk. Daar waren de invloeden van de gemeente der Moravische Broeders, in 1741 bij Genève gesticht door Graaf von Zinzendorf, de ‘Société des Amis’ waartoe behoorden Ami Bost, J.G. Gonthier, E. Guers, C. Malan, J.H. Merle d'Aubigné, F. Monod en H. Pyt, en het verblijf te Genève van de mystisch-religieuze Barbara Juliana von Krüdener (1764-1824).Ga naar voetnoot9 In 1816 vertoefde de Schot Robert Haldane te Genève. Hij hield aldaar een Bijbelcursus voor enige studenten, waaraan onder anderen L.G. James, L. Gaussen en César Malan deelnamen. Opgemerkt dient hierbij, dat de Schotse opwekkingsbeweging waartoe Robert Haldane behoorde, weliswaar een calvinistische signatuur had, maar dan een Calvinisme getekend door de Schotse common-sense filosofie. Daarbij staat de Heilige Schrift in het centrum van de theologie. De theoloog dient de tekst van de Heilige Schrift te kennen, want deze is het Woord van God. Exegese bete- | |
[pagina 17]
| |
kent de Bijbeluitspraken in een zodanig verband plaatsen, dat het waarheidssysteem van het geheel aan het licht treedt. Dit systeem is logisch en met het algemeen-menselijk kenvermogen (common-sense) te begrijpen.Ga naar voetnoot10 Toen nu in maart 1817 César Malan een preek hield over het onderwerp: De mens kan slechts door Jezus Christus worden gered, greep de Compagnie in, en kwam bovengenoemd reglement tot stand. Deze maatregel van de Compagnie had de afscheiding van een kleine groep tot direct gevolg. De gemeente Bourg de Four werd gesticht. César Malan ging echter een eigen weg: hij liet in zijn tuin een kapel bouwen. Zijn gemeente kreeg de naam Eglise de Témoignage. Omstreeks 1831 ging zich te Genève een tweede uittocht voltrekken: de Société Evangélique werd opgericht; L. Gaussen en A.J.L. Galland waren hierin aanvankelijk de stuwende krachten. Deze Société opende in 1832 een Theologische School (Ecole de Théologie); in 1834 volgde de stichting van de Eglise de l'Oratoire. De drie genoemde gemeenten werden in 1849 samengevoegd tot de Eglise libre de Genève. Het Geneefse Réveil was het resultaat van het samengaan van in Genève zelf gegroeide tradities bovenvermeld (Moravische Broeders/Herrhutters etc.) en de met rationalistische tendenzen geladen invloed van Robert Haldane. In Waadtland (Vaud) was er een overeenkomstige ontwikkeling als in Genève. Met dit verschil echter dat daar een hevige vervolging heeft gewoed tegen degenen die zich verwijderden van de nationale kerk. De aanhangers van het Réveil in dit canton werden uitgescholden voor Mômiers (huichelaars). De hierna nog nader te noemen predikant Alexandre Chavannes verliet het land en ging naar het Britse Kanaaleiland Guernsey. Anderen volgden. Afgezien van de vervolging: zowel uit Genève als uit andere delen van Zwitserland hebben verscheidene Réveil-mensen als predikant of evangelist gearbeid in Frankrijk of België. De zendings- en evangelisatiedrang die het Réveil overal kenmerkte, was ook hierin de stuwende factor. In Duitsland werden het Wupperthal - het gebied van Elberfeld-Barmen - en Berlijn centra van Réveil-leven.
De invloed vanuit het buitenland op het ontstaan van het Nederlandse Réveil kan niet in elk opzicht worden geanalyseerd. Maar terecht merkt onzes inziens M. Elisabeth Kluit op, dat voor ons land geldt dat de kern van het Réveil in Nederland zelf ligt, ‘daar het geheel aansluit op het piëtisme en conventikelwezen van de 17e en 18e eeuw, op heel dat geloofsleven van de huiskamer naast en buiten de kerk.’Ga naar voetnoot11 De ontwikkeling van het Nederlandse Réveil kan niet worden gezien zonder het optreden van Willem Bilderdijk te noemen. In 1817 opende deze te Leiden een privatissimum in de vaderlandse geschiedenis. Van de studenten die de lezingen volgden, vermelden we Isaäc da Costa, diens neef Abraham Capadose en Dirk | |
[pagina 18]
| |
van Hogendorp; drie personen op wier leven en arbeid we in dit boek zullen terugkomen. Da Costa en Capadose gingen uit het Jodendom over tot het Christendom; zij werden 20 oktober 1822 te Leiden in de Hervormde kerk gedoopt door ds. L. Egeling. Midden 1823 verscheen te Amsterdam het door Da Costa geschreven boekje Bezwaren tegen den geest der eeuw - waarover nader in hoofdstuk vier. Het veroorzaakte in de wereld van het Nederlandse Protestantisme van die dagen een storm van verontwaardiging en afgrijzen.Ga naar voetnoot12 In 1826 begon Da Costa met zijn ‘zondagavonden’ te Amsterdam, samenkomsten waar door hem de Heilige Schrift werd besproken en verklaard. Dit voorbeeld werd nagevolgd, ook in andere plaatsen: de ‘réunions’ van het Réveil. Was er zo te Amsterdam een Réveil-kring gevormd,Ga naar voetnoot13 te 's-Gravenhage en te Rotterdam gebeurde hetzelfde. Over de Haagse kring spreken we meer uitvoerig in hoofdstuk zes (Dirk van Hogendorp c.s.). Wij menen, dat de buitenlandse factoren die het Nederlandse Réveil en de wording van de Afscheiding van 1834 hebben beïnvloed, voor een deel bestaan in zaken die ogenschijnlijk kleinigheden zijn geweest. In de eerste plaats: in 1826 introduceerde ds. L.G. James, dan Waals predikant te Breda, de uit Waadtland verdreven ds. A. Chavannes bij Isaäc da Costa. Als Chavannes heeft verteld van de Bijbelbesprekingen in zijn geboorteland die worden gehouden onder dreiging van overheid en publiek èn van de zegen die van deze bijeenkomsten uitgaat, besluit Da Costa zijn Zondagavonden in te stellen. ‘Hier stoten wij op het werkelijk begin van het Amsterdamse Réveil.’Ga naar voetnoot14 Verder: de tijdschriften van het Zwitserse en Franse Réveil werden, zoals we zullen zien, in de Nederlandse Réveilkringen trouw gelezen. Tenslotte, wat de Afscheiding betreft: de, van een loszinnig leven bekeerde A.J. Twent van RoozenburgGa naar voetnoot15 wordt op zijn buitengoed Raaphorst te Wassenaar, de gastheer van de ‘club van Scholte’, waartoe onder anderen Scholte, Brummelkamp, Van Velzen, Gezelle Meerburg, Van Raalte en Louis Bähler behoorden. Twent, geheel op de hoogte met en thuis in de kringen van het Zwitserse en Franse Réveil, licht de studenten in, over wat buiten de grenzen wordt gevonden aan verzet tegen het rationalisme. Wellicht ligt hier de oorsprong van de grote belangstelling van Scholte voor het kerkelijke leven buiten Nederland; maar vast staat: ‘Het separatisme maakte een en andermaal onderwerp van gesprek uit als de club van Scholte op Raaphorst te gast was.’Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 19]
| |
H.P. ScholteHendrik Peter ScholteGa naar voetnoot17 werd 25 september 1805 te Amsterdam geboren als zoon van Jan Hendrik Scholte (overleden 22 januari 1821) en Johanna Dorothea Roelofsz (overleden 21 maart 1827). Het gezin Scholte behoorde tot de Hersteld Lutherse gemeente te Amsterdam, maar Hendrik Peter ging in 1825 over tot de Hervormde gemeente aldaar. Vader Scholte dreef een kandijkistenfabriek, en deze werd na zijn overlijden voortgezet door de weduwe, waarin deze al spoedig door haar zoon werd bijgestaan. Reeds in 1826 moet Scholte het voornemen hebben gehad predikant te worden. In dit opzicht levert het ‘Album amicorum’ interessante gegevens. In de literatuurGa naar voetnoot18 wordt vermeld, dat Scholte in 1829 in aanraking kwam met een predikant uit Noord-Amerika, die een collectereis door Nederland en Duitsland maakte. Onder diens invloed besloot hij predikant te worden. De ‘albumblaadjes’ 4 tot 7 en 9Ga naar voetnoot19 tonen aan dat Scholte reeds midden 1826 zijn besluit had genomen. Daarom achten wij het nagenoeg zeker, dat met de ‘predikant uit Noord-Amerika’ is bedoeld James R. Reily.Ga naar voetnoot20 In 1827 werd Scholte ingeschreven als student aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam, in mei 1829 vertrok hij ter voortzetting van zijn studie naar Leiden. Van oktober 1830 tot september 1831 was Scholte onder de wapenen als ‘Leidsche Jager’; hij nam in die kwaliteit van 2 tot 12 augustus 1831 deel aan de Tiendaagse veldtocht. Het candidaatsexamen in de theologie werd afgelegd 20 januari 1832; 5 oktober daaraanvolgende deed hij zijn proponentsexamen voor het Provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland. In november 1832 werd hij beroepen als predikant van de Hervormde gemeente te Genderen, Doeveren en Gansoyen; hij nam dit beroep 18 december 1832 aan en werd bevestigd 17 maart 1833. Inmiddels was hij te Amsterdam - 20 december 1832 - gehuwd met Sara Maria Brandt. Nadat Scholte 29 oktober 1834 was geschorst wegens het aanleiding geven ‘tot... ongeregeldheden op den 12 October (1834) te Ulrum...’ en wegens zijn optreden, zonder verlof van de consulent, in de kerk van de geschorste predikant Hendrik de Cock te Ulrum, scheidde hij zich reeds 1 november 1834 met het grootste gedeelte van zijn gemeente af van het Hervormd kerkgenootschap. Hij werd één van de leiders van de Afscheiding; zijn werkterrein was niet gering in omvang: Zuid-Holland, ‘Beneden-Gelderland’, Utrecht en Noord-Holland. | |
[pagina 20]
| |
Op 22 februari 1837 ontving hij ontslag van de provinciale vergadering van de Afgescheiden gemeenten in Noord-Brabant; na een vestiging in Gorinchem, verhuisde hij naar Utrecht; dit laatste gebeurde eveneens in 1837. Hij bleef daar wonen tot aan zijn emigratie in 1847. Hoewel hij gedurende deze jaren de Afgescheiden gemeente te Utrecht diende - na een scheuring in 1841 slechts het deel dat hem volgde - werd hij niet alleen aldaar nimmer bevestigd, maar nam hij evenmin de roeping van deze gemeente aan. Hij bleef zichzelf beschouwen als predikant van vele, ten dele door hem geïnstitueerde Afgescheiden kerken in de zojuist genoemde provincies. Op 9 december 1840 werd Scholte door de derde synode der Afgescheiden gemeenten geschorst, wegens laster inzake de prediking van ds. S. van Velzen, het aanrichten van scheuring in de Amsterdamse gemeente en wegens het niet willen aanvaarden van de Dordtse kerkenorde. In de Utrechtse gemeente voltrok zich kort daarna een scheuring; een deel volgde Scholte en kwam met circa achttien andere gemeenten buiten het kerkverband te staan. Deze situatie bleef bestaan tot Scholte in april 1847 met ongeveer 800 personen, van wie een groot gedeelte kerkelijk met hem was verenigd gebleven, naar Noord-Amerika vertrok en daar Pella, Iowa, stichtte. Op 23 januari 1844 overleed te Utrecht Sara Maria Brandt, de eerste echtgenote van Scholte. Scholte hertrouwde te Utrecht 13 juni 1845 met Maria Hendrika Elizabeth Krantz, geboren te Maastricht 26 maart 1820. Zij schonk hem negen kinderen, van wie er zes zeer jong zijn overleden. Scholtes eerste vrouw kreeg zes kinderen, van wie er drie reeds na enige maanden stierven. Drie dochters uit het eerste huwelijk gingen in 1847 mee naar Pella; de kinderen uit het tweede huwelijk die in leven bleven - twee zoons en één dochter - werden in Pella geboren.
Tot slot een enkel woord ter typering van de ‘geestelijke ligging’ van Scholte. Deze kan het best worden samengevat met zijn eigen woorden: ‘Hoewel van harte de leer der Gereformeerde kerk geloovende en belijdende, was toch niet zoo zeer de Kerkleer voor mijne aandacht, veel minder de vorm van kerkbestuur. Onafhankelijk van eenig kerkgenootschap tot kennis der waarheid gekomen door het gebruik der Heilige Schriften, was mijn aandacht hoofdzakelijk op den persoon van Christus. In Hem gevonden hebbende den weg, de waarheid en het leven, en, gedurende mijne studiejaren in broederlijke betrekking gekomen met levendige geloovigen uit verschillende kerkgenootschappen en landen, was, en is voortdurend voor mijne aandacht de gemeenschap waarvan Christus het Hoofd is. Daardoor waren de Heilige Schriften mijn model, en nooit heb ik het van mij kunnen verkrijgen, om eenige kerkvereeniging, in eenig tijdvak der geschiedenis, als het voorbeeld van volmaaktheid te beschouwen, noch in leer, noch in vorm. Daarom heb ik ook nooit veel bekommernis gehad over: quia (omdat) en quatenus (voor zoo verre) in het onderteekeningsformulier der Hervormde predikanten.’Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 21]
| |
Wij spreken hier niet over de Amerikaanse jaren van Scholte - 1847 tot 1868 - aangezien deze in dit boek niet aan de orde komen. Wel moet vermeld dat Scholte, na reeds circa 1838 onder invloed te zijn gekomen van John Nelson Darby, in zijn Amerikaanse jaren hoe langer hoe meer de leer van het duizendjarig rijk - beter gezegd de mening dat Christus tweemaal zal wederkomen - heeft voorgestaan. Trouwens, ook in Nederland droeg hij deze gedachten uit. Maar in zijn latere levensjaren komt daarbij het zich verzetten tegen elke vorm van kerk-organisatie, het eindpunt van zijn gaan op de weg van het independentisme. Scholte, de Afscheidings-voorman met zijn vele Réveil-vrienden, blijft innerlijk een positie innemen tussen Réveil en Afscheiding. Ook in dit boek komt bij herhaling naar voren, dat men in de kring van het Nederlandse Réveil, ondanks vriendschap, bezwaren tegen en kritiek op hem had. De kloof die er daardoor was en bleef, vond echter, zoals we zullen zien, allereerst haar oorzaak in een verschil in kerkelijk standpunt.Ga naar voetnoot22 |
|