De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)
(1982)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |||||||||
Hoofdstuk 19
| |||||||||
[pagina 423]
| |||||||||
Dordrecht zwaar tegenstand ontmoet heeft en dat de kerkeraad voornemens is over hem te klagen op de provinciale vergadering. Schrijf mij eens spoedig s.v.p. Geloof mij uwen heilbiddenden broeder... | |||||||||
142. Scholte, Utrecht 8 januari 1838Hiernevens zend ik u eene vertaling van de brief van Dermout met eene kleine aanmerking van den vertaler en nieuw lid onzer gemeente alhier; de verdere behandeling laat ik aan u over, doch zie de vertaling nog eens na, ik heb op het oogenblik de Archives niet bij de hand.Ga naar voetnoot10 Ik zal zien dat ik Le Roy en v.d. Kemp in deze week behandel. Gisteren heb ik weer bij Kleyn en Takke(n) onverhinderd moogen prediken over Rom. VII, 24 en den 1 sten Zondag van den Catechismus. Ik ben op reis zwaar verkouden geworden. Te Amsterdam heb ik alles redelijk wel gevonden. Vrijdag avond zijn de ingedaagde personen van Rotterdam in de kerkeraad geweest. De man is weer bij zijne vrouw. De gevallenen schijnen beiden levendig besef te hebben van hunnen diepen val, zoo dat aanvankelijk de toepassing der tucht gezegend is. De kerkeraad te Amsterdam zal weer overgaan tot beroepen en heeft de aandacht der gemeente op Ds. Brummelkamp gevestigd.Ga naar voetnoot11 Vrijdag zullen de stemmen worden opgenomen. Ik zal blijde zijn als die groote gemeente van eenen bepaalden Herder voorzien is, en ik geloof dat Brummelkamp zeer goed voor die stad geschikt is. Budding heeft te Dordrecht eene vrouw willen neemen, doch hij heeft weigerend antwoord bekoomen. Ik ben er nog niet achter wie hij gevraagd heeft. Misschien Jufvr. Brouckhoven.Ga naar voetnoot12 Het rekeningje betrekkelijk Ooms is in order, zend dus maar quitantie aan Hasselman. Mijne vrouw gaat vooruit, en het kindje groeit goed. Ik hoop niet dat de Kerkeraad van Dordrecht het voornemen volvoeren zal om Budding te verklagen; het zal er niets beter meede worden. Wij zullen echter op de provinciale vergadering daar wel over spreken. Het is een zeer bedroevende zaak, doch het (is) slechts een klein gedeelte van de ongestalten die overal aanwezig zijn, en die zullen wij niet met klagen aan menschen wegkrijgen; het geroep zal uit de diepte moeten klimmen tot God. Och dat Hij, de getrouwe en onveranderlijke, Zijnen H. Geest over Zijne gemeente mochte uitstorten. In geenen anderen weg zie ik eenige redding. Alleen door de komst van dien Geest kan de geesteloosheid wijken. De Heere | |||||||||
[pagina 424]
| |||||||||
geeve ons veel om dien Geest te bidden, dan zullen er ook wel arbeiders in den oogst openbaar worden en de gemeente zal dan wel leeren God te dienen in geestGa naar voetnoot13 en in waarheid. Onze oogen zijn op Hem die Zijne gemeente niet zal begeven of verlaten, maar ze gewisselijk uitredden. Hij ondersteune en sterke u naar die maate welke gij noodig hebt Groet uwe vrouw hartelijk van ons. Gedenk in uwe gebeden aan uwen u hartelijk liefhebbenden... | |||||||||
143. Van Hall, 's-Gravenhage 15 januari 1838Het heeft den Heere behaagd mij door Zijnen Geest wederom te bemoedigen in den strijd. Het was in de laatste weken gansch niet regt met mij gesteld. Ongeloof en murmureering van allerlei aard deden mij in Hem, die een liefderijk Vader in Christus is, eenen tegenstander ontmoeten. Zijne kastijdingen zijn mij goed geweest. Aanstaande Woensdag, (den 17 den) zal er door het meerendeel der leden van onze gemeente gevast en gebeden worden, ten einde ons in den weg te stellen om de nooden van de Kerk in het algemeen en van deze gemeente in het bijzonder aan den Heere op te dragen. Wij zullen dan verder zien wat de weg is met eene verkiezing van ouderlingen. Kunt gij ons ook komen verzorgen tegen dien tijd? Uw stukje over v.d. Kemp bevalt mij best. Ik heb de vrijheid genomen hier en daar iets in de stijl en eene periode omtrent den vader van v. A(ppeltere)Ga naar voetnoot14 wat te verzachten. Ik geloof dat wij nu genoeg copy hebben voor dit nummer. Ik heb nu alle rekeningen van de pink op eene kleinigheid na, zoodat ik u binnen kort de afrekening over 1837 zal toezenden. De kosten van uitrusting bedragen ƒ 6600, maar daarvan is nu reeds in zuivere winst terugontvangen ongeveer ƒ 1050. Van Raalte heeft ⅓de aandeel. Zou het u ook convenieeren even als ik een derde te nemen, dat maakt de rekening gemakkelijk en zou mij bijzonder wel schikken. Ik zou dan met 1 Febr. van u nog ontvangen ƒ 950. Antwoord mij hierop s.v.p. zoo spoedig mogelijk, daar ik mijne eigene zaken daarna moet | |||||||||
[pagina 425]
| |||||||||
regelen - anders zoudt gij een zesde in de pink bezitten.Ga naar voetnoot15 Indien Buddingh een blaauwtje gelopen heeft, dan kan het niet anders geweest zijn als bij zekere jufvr. Brouckhoven. Zoo gij niet over kunt komen, gedenk onzer dan Woensdag in uwe gebeden en zegt het ook aan de andere broeders. Höveker heeft mij niets van de afrekening der Reformatie gezonden. Ik heb er hem nog eens over geschreven. Hartelijk verblijd het mij, dat uwe vrouw zoo veel beter is. De Heere zij u in alles nabij. Ja mogt Hij Zijnen Geest uitstorten. Ik heb daarom veel mogen bidden. | |||||||||
144. Scholte, Utrecht 17 januari 1838Het was mij tot blijdschap uit uwe brief te mogen vernemen dat gij in opgeruimder toestand verkeerd als vroeger; van harte wensch ik dat de vasten en het gebed gezegend mooge zijn met een krachtdadige uitstorting des H. Geestes in de harten. Wanneer de zaken zoo gaan als nu, kan ik niet wel van huis, want ik ben sedert gister avond met mijn huisgezin zoo goed als gevangen man. De schildwachten willen niemand inlaten, de korporaal heeft van morgen aan huis gezegd dat sedert gister avond 6 uur die order aan de hoofdwacht gekoomen was.Ga naar voetnoot16 Alles wat niet doorsloptGa naar voetnoot17 wanneer de schildwacht niet juist voor de deur staat wordt gewelddadig geweerd. Vandaag de jongen die mijn paard oppast en boodschappen doet, de timmerman die werk moest halen, de kuiper die werk te huis bracht, de barbier drie maal zoodat ik zoo doende een lange baard kan krijgen dewijl ik mijzelf niet kan scheren. Gister avond is de jonge Kleijn met zijn vrouw niet in hunne wooning kunnen koomen bij de buuren over de muur moeten klimmen.Ga naar voetnoot18 Van morgen had ik VerkuilGa naar voetnoot19 naar Takke(n) gebracht en wanneer er een fiks soldaat op post had gestaan was ik er niet ingekoomen, doch de deur stond open en ik had nog een paar broeders die mij moesten spreken bij mij en toen liepen wij maar door. Ik heb berigt van een en ander aan de plaatselijke regering opgemaakt en hoop dat morgen ochtend te zenden. Ik ben dus op eene zeer vreemde manier zoo goed als gevangen, want zij willen mij wel uitlaten, maar niet in. Wat nu in deezen te doen? | |||||||||
[pagina 426]
| |||||||||
Uw voorstel betrekkelijk de pink is goed doch ik zie geen kans om met 1o Febr. de geheele som te geven; met 1o Maart zou het wellicht gaan. Zoo dat goed is dan zal ik er werk van maken. De veranderingen in het stukje over v.d. Kemp zullen goed zijn; ik heb over het terneder-geschrevene wegens de vader van v. A. ook wel gedacht, doch ook om deeze reden heb ik het u eerst toegezonden. Nu nog iets, een broeder van Leerdam Willem van Asch diaken dier gemeente, is aangetekend met een meisje ook uit de gemeente, de eerste afkondiging is geschied. Nu is echter iets openbaar geworden betrekkelijk haar gedrag, hetwelk de voortgang van het huwelijk ten minste voor nu onmogelijk maakt. Zij heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in haare laatste dienst: deze zaak echter wordt niet aan de rechter overgegeven, dewijl ook de beroofden bij de gemeente behooren. De kerkeraad heeft haar vermaand en zij heeft bekend en beterschap beloofd. Nu wilde van Asch gaarne weten op welke manier hij moet handelen om de voortgang der afkondiging te stuiten, of zoo dit niet mogelijk is, om niet voort te gaan met trouwen. Hij wilde gaarne de eigenlijke reden verzwijgen dewijl bij de openbaarmaking daarvan eene rechterlijke vervolging onvermijdelijk is en dan is zij wellicht voor het vervolg bedorven, daar nu mogelijk eene herhaling der misdaad kan voorkomen worden. Ik heb hem beloofd u te schrijven en u te verzoeken met omgaande post hem te antwoorden. Zijn adres is Willem van Asch Koopman te Leerdam.Ga naar voetnoot20 Wij zijn hier in het kerkelijke vooruitgaande. De prediking gaat door, men begint de zonden te bestraffen. Gister avond mochten wij met blijdschap de belijdenis van berouw en boete hooren van eenen gecensureerden broeder die behoefte des harten had om met de gemeente Avondmaal te houden.Ga naar voetnoot21 Wij hebben insgelijks een jongeling van 14 jaar als broeder in Christus moogen aannemen op zijne eenvoudige en kinderlijke belijdenis.Ga naar voetnoot22 In het vervolg zullen wij kerkeraadsvergaderingen houden met de gemeente,Ga naar voetnoot23 er is vervolgens slechts eene beurs.Ga naar voetnoot24 Ik verheug mij dat er bevatting komt voor de weg Gods in het Woord geopenbaard. Ik heb van Neeltje NuysGa naar voetnoot25 een lieve brief gehad. Brummelkamp is in Amsterdam beroepen. Ik hoop dat hij het mag aannemen; | |||||||||
[pagina 427]
| |||||||||
dat zou mij zeer verligten. Het is nog wel rondom ons donker maar hoe verder in den nacht hoe nader aan den morgen. Ons oog zij op Hem die als Koning gezalfd is over Sion, zijne genade zij u genoeg ook dan wanneer de keuze tot opziener op u mocht vallen. Groet uw vrouw en alle de broeders. De Heere zij met u. | |||||||||
145. Van Hall, 's-Gravenhage 19 januari 1838Het gebed is l.l. Woensdag gezegend geweest, maar op eene geheel andere wijze dan ik had kunnen verwachten. Zijne wegen zijn niet onze wegen. Tot mijn groote verwondering kwam Golverdinge, de zoon van Beeuwkes en van Rhee l.l. Woensdag avond in de bijeenkomst. Er werd op de gewoone wijze een preek voorgelezen maar gedurende het gebed hadden de vrienden de onbeschaamdheid van te blijven zitten. Nadat de godsdienstoefening was afgelopen, stond Golverdinge op, en begon met de meesterachtigste toon aan de vergaderden te zeggen, dat zij eenvoudige menschen waren, en door den Heer van Hall verleid wierden, dat er niemand onder ons bekwaam was om ouderling te zijn, dat Gods ongenoegen daarover ook getoond was, en verder las hij een zeer langdradig betoog van RenesseGa naar voetnoot26 over de vereischten tot het ouderlingambt voor. Het was voor mijn vleesch niet zeer gemakkelijk om deze onbeschaamde handelwijs, vooral terwijl zijn gesprek vol was van de meest persoonlijke en hatelijkste aanmerkingen en beschuldigingen tegen mij, als die van bedrog, leugenachtigheid enz. te verduren. Maar het had den Heere behaagt mij dien dag in vele opzichten te doen vasten en bidden in waarheid, en ik werdt door genade bekrachtigd om zonder vleeschelijke drift, dat anders mijne gewoonlijke zonde is, hen krachtig uit Gods Woord tegen te spreken. Ofschoon nu, voor zoo verre uit den toon van G. op te maken was, die tot het laatste toe even hoogmoedig en meesterachtig bleef, mijn woorden op hem niet veel indruk scheenen te maken, geloof ik tog dat het meerendeel der gemeente daardoor meer bekend is geworden met de liefdelooze en hoogmoedige dwaling deezer menschen. Ook voor mij was de zaak in dit opzicht leerzaam. Het was door de haspelarij van G. zoo laat geworden, dat er zelfs geene quaestie kon zijn, van de verkiezing van ouderlingen. Ook weet ik niet hoe daar verder over gedacht zal worden. - Ook jufvr. CatsGa naar voetnoot27 heeft een brief aan de gemeente geschreven, waarin zij de ban, die er over de gemeente ligt, aan de invoerders van nieuwigheid met name aan u en mij toeschrijft. Ik mag in dit alles met volkomen vertrouwen berusten. De Heere zal richten over ons en hen die ons tegenstaan. Hij vergeve ons met hun onze zonden. - Toet is bezig mij te lasteren bij de gemeente op omliggende plaatsen, zoodat ik brieven van beschuldiging krijg. Van alle kanten wordt het hier duister voor mij. | |||||||||
[pagina 428]
| |||||||||
Maar ik ondervind ook dat juist dit geschikt is om mij naar den Heere uit te drijven. Zoeken wij Hem en Hem alleen. Zeer nieuwsgierig ben ik om iets naders te vernemen omtrent de waarlijk despotieke gevangenschap waaronder gij zit. Gij zult er wel een berigt over stellen in de Reformatie. Ik heb nog geene berigten hoegenaamd. Schrijf mij vooral spoedig. Ik heb aan van Asch geantwoord. Hij behoeft niets te doen. Wat uwe gevangenschap betreft, ik zou u raden deswegen rekwesten te presenteeren aan alle authoriteiten, aan Burgemeester, Gouverneur en de Koning. Ik weet er niets anders op. Wat de pink betreft, het is goed, wanneer ik het geld met 1 Maart ontvang, maar ik blijf er dan op rekenen. Ook ik hoop dat Br. het beroep zal aannemen. De Heere zij met u in alle strijd. Wie weet hoe spoedig Koning Jezus zich luisterrijk openbaart!
P.S. Uwe berigten omtrent u hebben mij verkwikt. Ik ben zoo verblijd eens iets goeds te hooren. Groet uwe vrouw. Kom tog spoedig eens over. | |||||||||
146. Scholte, Utrecht 22 januari 1838Hiernevens ontvangt gij de berigten voor de Reformatie, met verzoek die morgen aan Höveker te doen toekoomen. Gij zult een gedetailleerd verslag vinden van het gebeurde met de militairen. Gisteren heb ik weer tweemaal ongehinderd moogen prediken over 2 Cor. XIII, 5. Ik heb ook nevensgaande stuk des kerkeraads aan de gemeente voorgelezen waarvan ik eenige exemplaren wilde doen drukken om aan de onderscheidene kerkeraden mede te delen.Ga naar voetnoot28 Wees dus zoo goed van dit insgelijk aan Höveker te zenden. De handeling van Golv. c.s. is verschrikkelijk, doch het is (goed) dat het openbaar wordt; wanneer ik in den Haag kom hoop ik de geheele gemeente bijelkander te roepen. De Heere schenke u eenen lijdzamen en onderworpen gemoed, opdat gij de tegensprekers moogt kunnen verdragen. Zulke ontmoetingen zijn wel pijnlijk, maar toch leerzaam dewijl wij daardoor gewoonlijk aan iets ontdekt worden dat wij anders niet zouden zien. Die geest welke in G. heerscht vertoont zich op meerdere plaatsen en het is niet onmogelijk dat de zoodanigen zich eindelijk afscheiden, wanneer zij de gemeente niet kunnen medeslepen. Intusschen de Heere leeft en regeert en ook dit zal moeten dienen tot waarachtigen opbouw van Zijn geestelijk huis. Het is wel verdrietig en toch is het een bewijs dat de Heere ons niet verlaat, maar beproefd. Het systhematische wezen is zoo diep ingeworteld, dat er bittere kruiden noodig zijn om het hart gezond te maken en smaak te doen krijgen in het enig noodige voedsel. Wanneer die uitwerking gezien wordt dan zal de voortgang ten goeden ook wel zichtbaar worden, daar het nu schijnbaar achteruitgaat. Ik heb gisteren | |||||||||
[pagina 429]
| |||||||||
met zegen en vertroosting voor mijn hart bij de Godsdienstoefening gelezen 2 Cor. IV-VII. Ook in deeze gemeente is er worsteling tegen de goede spijze, ik ben echter hier niet te vergeefs. Ik zie reikhalzend uit naar den tijd dat de Heere meerdere arbeiders in Zijnen oogst uitstorte, en dat de zoodanigen uit de gemeente te voorschijn koomen, want ik zie hoe langer hoe meer dat het werk voor mij te veel is. Het zwijgen der regeering is verwonderlijk en toch schrik ik voor vrijheid. Ik heb geloof noodig om die met blijdschap aan te nemen, hoewel ik weet dat ook hierin mijne wijsheid dwaasheid moet worden. Mijne vrouw gaat vooruit, doch de koude is haar niet voordelig. Gaat gij ook nog in het laatst deezer maand na Amsterdam en welken dag; wellicht konden wij elkander dan nog ontmoeten. Groet uwe vrouw en alle de broeders. De genade zij met u in en tot alles!
P.S. Heden avond zal ik aan Höveker schrijven; wees dus zoo goed om morgen ochtend hem de stukken te zenden. | |||||||||
147. Van Hall, 's-Gravenhage 23 januari 1838Ongeveer zeven maanden voor zijn overlijden uit Van Hall voor het eerst de begeerte predikant te willen worden, althans zich daarvoor te gaan bekwamen. Hoewel Scholte in zijn antwoord - paragraaf 148 - hierop reageert, lezen we in de verdere correspondentie niets meer van deze zaak. Het verslechteren van de gezondheid van Van Hall zal hieraan niet vreemd zijn. Ik heb dikwijls slechte tijding aangaande mij zelven geschreven. Nu moet ik u ook het goede mededelen. De Heere Jezus is mij in de nacht tusschen Zondag en Maandag en sedert zoo goedertieren geweest, Hij de beminde Bruidegom mijner ziel heeft zich zoo krachtig als mijne maker en man geopenbaard, dat mijne pen weigert even als mijne tong alle de genietingen, die ik ondervinden mocht uit te spreken. Wonderlijk is zijn Naam! zulk een ellendeling als ik den vollen beker zijner genade te schenken, en mij te voeren in het wijnhuis. Ik schaam mij dat ik zwart ben, maar weet liefelijk te zijn.Ga naar voetnoot29 Jezus is mijn en ik ben zijne. Indien gij mij nu wilt raden, wat ik doen moet, en bestudeeren moet om mij toe te bereiden zoo veel mogelijk, om in des Heeren wijngaard werkzaam te zijn, schrijf mij dan spoedig. Niet dat ik thans weet of zeker sta mij beroep te moeten neerleggen om het beroep van predikant te kiezen; maar dit weet ik, dat ofschoon alle wettige zending mij nog ontbreekt, het mijne pligt is om den tijd die ik van de verzorging van mijn huisgezin kan uitsparen, te gebruiken in Zijnen dienst, het zij dan als diaken, als regerend of leerend ouderling. De Heere Jezus zal mij kracht geven en bekwaamheid tot dat geene waartoe Hij mij | |||||||||
[pagina 430]
| |||||||||
roept. Morgen avond hoop ik na de bijeenkomst eens met de manslidmaten te spreken over de regeeringsloosheid dezer ongelukkige gemeente. Mocht de eenige Koning zijnen Geest over haar uitstorten; dit is mijn hartelijk gebed. - Ik hoop dat gij spoedig zult overkomen; want anders gaan onze visschers weder in zee en het is een decisive tijd voor deze gemeente. Het is mij wonderlijk de geheele dag in processtukken verdiept te zitten en onder dat alles zoo te ondervinden, dat er van den Heere eene kracht uitgaat om mij aan te gorden Hem zij de eere! Uw pakje is mij heden morgen eerst geworden, zoodat Höveker het ingeslotene eerst heden avond ontvangt. Vaar van harte wel. Mijne vrouw groet u van harte, Het stuk van de Utrechtsche kerkeraad heb ik met uiterst veel genoegen gelezen. Groet de broeders; ook vooral uwe vrouw, en laat spoedig uwen broeder, die thans de les des Apostels ‘Verblijdt u 't allen tijd’ mag opvolgen spoedig eens iets van u te hooren.
P.S. Ik zal waarschijnlijk Zat. den 3den of Vrijdag den 2den February naar Amsterdam vertrekken om 's Maandags terug te keeren. Zouden wij dan niet samen naar 's Hage kunnen gaan. | |||||||||
148. Scholte, Utrecht 26 januari 1838Innig verblijdde mij uwe brief. De Heere zij geloofd voor Zijn goedertierenheid. Hij bevestige verder Zijn werk en doe u daardoor krachtig zijn in Hem die dingen die niet zijn (roept) als of ze waren. Ook ben ik zeer verheugd over uwe meer dadelijke begeerte om in den wijngaard te arbeiden. Wat de weg des Heeren verder met u zijn zal, zal Hij toonen die beloofd heeft de blinden te leiden in wegen die zij niet geweten, op paden die zij niet gekend hebben. Wat het bestuderen betreft, dit zal zich voor u wel alleen bepalen bij eene practikale behandeling 1o der kerkengeschiedenis, en 2o van hetgeen wij gewoon zijn Systeem te noemen. Tijd om nog wat aan het Hebreeuwsch te doen zal er wel niet veel zijn. Het eerste is wel geene dadelijke behoefte om Gods Woord te prediken en de Sacramenten te bedienen, maar de kennis daarvan is zeer nuttig in de regeering der kerk, daaruit leeren wij des te gemakkelijker het gevaar van afwijking van den eenigen weg, ook in kleinere dingen zoo als men dat noemt, kennen. Het is noodig wanneer wij geroepen worden om tegen vijanden der kerk aan de spitse te staan. Ik bedoel daarmede echter niet eene opsluiting in uwe memorie van al het gebeurde; maar een overzicht van het geheel, zoodat wanneer het noodig is, de bronnen bekend zijn waaruit wij als middelen kunnen putten. MillnerGa naar voetnoot30 geeft een practicaal overzicht over het geheel, en loopt tot even in de reformatie; MerleGa naar voetnoot31 kan als een | |||||||||
[pagina 431]
| |||||||||
vervolg daarop beschouwd worden. Er zijn kleinere compendia in het Latijn die een kort systhematisch overzicht over het geheel geven. 2o. De behandeling van het Systheem is noodig om een goed overzicht over het geheel en de samenhang der Goddelijke waarheden te hebben. Dit is vooral noodig bij het ontmoeten der tegenstanders die in onze dagen veelen zijn. Er is in dat opzicht een zeer goed compendium in het Latijn Marckii Medulla.Ga naar voetnoot32 Daarop zijn ter uitgebreider studie commentarius van Prof. de Moor 7 deelen.Ga naar voetnoot33 Het voornaamste van alles is, en heb dit in de volsten zin bij eigen ondervinding de biddende overdenking van Gods Woord in ons leeren zien met een klaarheid, die geen menschelijk onderwijs ons geven kan; en waardoor wij niet alleen wetenschap maar zekerheid hebben van datgeene wat wij aan anderen moeten verkondigen. Was dit bij mij het geval niet dan had ik reeds lang alle werkzaamheid in de gemeente vaarwel gezegd. Nu echter is er eene vastheid die door allerlei aanvechtingen van binnen en van buiten wel geschaad maar tot nog toe niet weggenomen kan worden. Naar mate dat die helderheid in het Woord toeneemt naar mate word ik onafhankelijker van menschelijk oordeel en leer eenigsints met Paulus zeggen die mij oordeelt is de Heere. Ik weet echter ook zeker dat hij die op zulk een weg door den Heere mag geleid worden voor de meesten een vreemd en onoplosbaar verschijnsel zijn moet, en ik verwonder mij ook niet over dat alles wat tegen mij vooral in de bediening aankomt. Nu gebeurd het wel dat ik in den volgenden weg duister ben, maar wanneer het er op aan kwam heeft de Heere zich nog nooit onbetuigd gelaten, maar licht en zekerheid geschonken en zonder dat wordt ik meer en meer bevreesd eenen stap vooruit te doen; maar is dat er ook, dan is er eene krachtige drang om het op den Heere te doen aanlopen, wat de menschen ook zeggen moogen; en het schijnbaar geringste is voor mij gewichtig. Ik hoop Maandag naar Loosdrecht, Woensdag naar Amsterdam te gaan. Gaarne zou ik zien dat gij Vrijdag aldaar kwaamt, want Zaturdag denk ik naar Hoorn en Andijk te gaan om de gemeenten te bezoeken. Ik zal niet dadelijk mede naar den Haag kunnen gaan, dewijl ik gaarne als ik die weg ga tevens Dordrecht enz. zou bezoeken. Hier aan huis is het redelijk wel. Ik zal denkelijk een halve wees bij mij nemen, die wij in de verleden week als lidmaat hebben aangenomen,Ga naar voetnoot34 en die kinderlijk maar gelovig spreken mag uit hetgeen de Heere deed aan zijne ziel. Maandag en Dinsdag is mijn adres te Loosdrecht. Woensdag te Amsterdam. Groet uwe vrouw en de broeders. Mijne vrouw groet u. Nogmaals de nabijheid des Heeren van harte toegewenscht. | |||||||||
[pagina 432]
| |||||||||
149. Van Hall, 's-Gravenhage 29 januari 1838Aanstaande Donderdag hoop ik te Amsterdam te komen en u dus Vrijdag te zien. Er is hier veel woeling in de gemeente: de propaganda van G(olverdinge) breid zich uit Mocht de Heere zijne oprechten bij een houden. Tot nog toe was het facto onmogelijk tot de verkiezing van eenen ouderling over te gaan. Ik mag aan den Heere vasthouden. Ik weet nu waarom ik veel van Zijne kracht moest ondervinden, namelijk omdat ik veel noodig heb. Het vaandel blijve opgestoken in de naam des Heeren! | |||||||||
150. Van Hall, 's-Gravenhage 10 februari 1838Een woordje slechts om iets van mij te doen hooren, want ik ben overkropt met allerlei werk. Ingesloten een paar papieren die gij bij mij liet liggen. Ik ben wel, maar moe. Höveker verdient veel minder aan dit 1ste deel der Reform. dan wij gedacht hadden. Daarover nader. Ik heb van den ouderling van Ham van Z.B.Ga naar voetnoot35 eene brief ontvangen behelzende aanhalingen uit zeker werk van Dom. van Aalst van West-zaandamGa naar voetnoot36 over het lijdelijk en werkelijk wachten. Een uitmuntend woord voor onzen tijd. Ik hoop het quoad formam geheel om te werken voor dit nummer der Reform.Ga naar voetnoot37 Na deze avond hoop ik aan Höveker een stukje over oordeelen en verachten toe te zenden, waar mede wij een eindje op het tweede blad zullen komen.Ga naar voetnoot38 Kunt gij in het midden der volgende week hem wat toezenden om het blad vol te maken? Want ik zal niet voor na de volgende week op nieuw kunnen leveren. De Almachtige laat zich niet onbetuigd. In mijne practijk heb ik allerwichtigste bemoeiingen, waarin Gods Geest mij alleen helpen kan. De meeste leden der gemeente kunnen nog niet besluiten om ouderlingen te kiezen. De Heere vergeve hen het ongeloof. Groet uwe vrouw en de broeders. | |||||||||
151. Van Hall, 's-Gravenhage 13 februari 1838Voor de goede orde zal ik maar beginnen mat u over zaken te spreken. Vooreerst de pink N. 2 ligt reeds in aanbouw en zal waarschijnlijk half April afgebouwd zijn. Ik blijf er volgens afspraak op rekenen, dat gij voor ƒ 2000 aandeel neemt. De stuurman en matrozen zijn reeds voltallig. Op één na, allen afgescheidenen en zonder bedrijf ten gevolge van de observatie der Zondag, | |||||||||
[pagina 433]
| |||||||||
maar ook die eene vreest de Heere, ut fertur.Ga naar voetnoot39 Onze rekening staat nu zoo, dat
Schrijf mij s.v.p. hoe of waar ik over die som disponeeren kan. Wat de rekening van Höveker betreft deze heeft mij verzekerd, dat hij aan de boekverkopers 25% betaald, zoodat zulks de premie van 40% waar zijne verdiensten in bestaat zeer aanmerkelijk verminderd. Ik heb hem echter onder het oog gebracht, dat de som van ongeveer ƒ 120 voor het innaaien in rekening gebracht, een bezwaar was aan hem zelven te wijten, en heb onder uwe goedkeuring, ten einde hem niet te veel te bezwaren, de zaak zoo met hem geschikt dat hij in die ƒ 120, ¼de d.i. ƒ 31,875 zal dragen. Daarmee is dus het saldo van het 1ste halfjaar, na aftrek van uwe porto's ten bedrage van ƒ 20, ƒ 48 p.m. geworden. Verheugd zijnde, dat ik zoo de getallen en cijfers met u heb afgehandeld, wensch ik van betere dingen te spreken, maar wat zal ik u zeggen. Voor mij zelven mag ik vasthouden aan Hem, die het licht, de waarheid en het leven is. Maar rondom is alles duisternis, verwarring en geesteloosheid. Er zijn echter uitzonderingen, maar den duivel wordt veel toegelaten, vooral in deze gemeente. Ik hoop, dat gij schielijk eens over zult komen. Aanstaande Zaterdag heb ik de mansleden bijeengeroepen, ten einde over de verkiezing van eenen ouderling te handelen. De Heere doe wat goed is in zijne oogen. Dit staat bij mij zeker en vast, dat een loutering der gemeente volstrekt noodzakelijk is. Pharizeeuwen hebben zich mede afgescheiden, en zoolang die de kleinen overheerschen zal er verwarring zijn. Mijne practijk is wederom aangewakkerd en ik heb het razend drok met eene zeer gewichtige familie quaestie, waarin ik ook als Christen geroepen ben. Nog nooit woog mij het gewicht van mijn beroep zoo zwaar op mijne ziel. Hiernevens gaan de Godgeleerde bijdragen. Hebt gij het stukje van v.d. T. tegen de Ned. Stemmen gezien. In deeze zaak heeft hij geloof ik gelijk, maar wat helpt alle letterkennis zonder de liefde Christi, en zonder gebruikmaking van Gods Woord.Ga naar voetnoot40 Doe mij vooral spoedig iets van u vernemen. Mocht de Heere u ondersteunen op uwe moeilijke weg. Het ligchaam en het bloed Christi op Zondag 4 Febr. l.l. uit uwe hand ontvangen zijn mij goed geweest.Ga naar voetnoot41
P.S. Groet uwe vrouw en de broeders, ook van de mijne. | |||||||||
[pagina 434]
| |||||||||
152. Scholte, Utrecht 14 februari 1838Ga naar voetnoot42In haast eenige regelen. Gisteren heb ik te bed gelegen; ik had op mijne reize naar Amsterdam een zware koude op de longpijp gevat zoodat ik rustdag met moeite heb kunnen prediken. Ik heb 's avonds een pap op de borst gedaan en ben aan het zweeten gekomen zoo dat het nu weer los is. Ik heb aan Höveker een stukje gezonden over de kerk, het is een bijdrage door een broeder deezer gemeente geleverd grotendeels uit Rochat overgenomen.Ga naar voetnoot43 Ik ben bezig om een vervolg te schrijven van de Godsdienstoefening dat ik deeze week hoop klaar te krijgen.Ga naar voetnoot44 Als het vroeg genoeg klaar is zal ik het u nog wel zenden. Ds. Meerburg had gaarne dat wij in de Reformatie een uittreksel uit Godf. Arnold plaatsten.Ga naar voetnoot45 Met de volgende voorschrift. ‘Daar het al of niet noodzakelijk voor den Herder en Leeraar om een bijzonder gewaad te dragen nu sedert eenigen tijd het onderwerp van veeler gesprekken en oordeelvellingen geweest is, heeft Ds. Meerburg aan de redactie van dit Tijdschrift verzocht tot onderrichting der gemeente het volgende te willen plaatsen uit de waare afbeelding der Eerste Christenen door Godfried Arnold 2de Deel 8 ste Boek 10de Hoofdst paragraaf 9 en vervolgens’. Wanneer gij in den Haag zulk een boek kunt te zien krijgen, zult gij daarin opmerken, dat aldaar uit de oudste geschriften wordt aangetoond, dat de onderscheidene kleeding der kerkelijke personen een gevolg is geweest van het verval des geestelijken levens in de gemeente. Het is echter vrij uitgebreid, het zou zeker wel 14 pag. druks beslaan zoo niet meer. Het zou ook bij gedeelten kunnen geplaatst worden. Ook heeft Ds. Meerburg een brief ter plaatsing gezonden van een eenvoudig meisje uit de Willemstad tegen de feestdagen.Ga naar voetnoot46 ik zal u die deeze week toezenden met Marckii Medulla. Ds. v. Velzen heeft in de Amst. kerkeraad weder sterk geijverd over de weigering om de Utrecht(se) K.O. zonder voorafgaand onderzoek aan te nemen. Wellicht komt hij nog wel over Utrecht en dan zal ik ook nog wel wat moeten hooren. De heimelijke tegenstand alhier tegen de prediking houd nog niet op. De openbare kerkeraadsvergaderingen zijn echter een heerlijk middel om de gemeente in te lichten. Zoo aanstonds zal ik wel weer wat hooren. Wat er nog in ons Vaderland gebeuren moet weet ik niet, doch ik kan niet anders als mij naauwer binden in de bediening aan het onfeilbaar Woord van God. Ander gezag mag ik niet erkennen, de Heere zal zijn Woord bevestigen wat er ook tegen opstaa. | |||||||||
[pagina 435]
| |||||||||
De Heer sterke u in uwe practijk en schenke u in dit uw Goddelijk beroep genade om het recht te handhaven, tegen alle inbreuk. De waarheid en de gerechtigheid gaan te zamen. Hoe meer wij den rechtvaardigen God leeren kennen hoe meer wij ook in staat zullen gesteld worden, om voor de gerechtigheid het woord te voeren, en dit kan zeer goed gepaard gaan met de verkondiging der Waarheid. Groet uwe vrouw en de broeders. Mijne vrouw groet u beiden. De Almachtige God onverschaduwe uwe wooning en leide u naar Zijnen raad. | |||||||||
153. Scholte, Utrecht 16 februari 1838Hiernevens 1o een assignatie op Hasselman a ƒ 600; den 6en of 7den Maart zal ik u van Amsterdam de rest doen geworden. 2o Marckii Medulla waarin ik mij nog de sporen mijner academische studie herinner. 3o een Roomsch tijdschrift. 4o de Brieven van v.d. GroeGa naar voetnoot47 terug dewijl ik veronderstel dat gij u vergist hebt omdat gij schrijft Godg. Bijdr. 5o Twee stukjes voor de Reformatie welk gij wel zoo spoedig mogelijk aan Höveker zenden zult. De preek van RabautGa naar voetnoot48 is eene tweede bijdrage voor dit nummer van een broeder deezer gemeente wiens kennismaking mij aangenaam geweest is dewijl ik bij hem geloof vind. Het eerste stukje is ongeveer 16 zulke bladzijden groot. Gij kunt nu eenige berekenigen maken. Bijzondere berigten heb ik voor dit nummer niet, alleen iets wegens Aalsmeer.Ga naar voetnoot49 Ook hier begint het in de gemeente te woelen wegens de prediking. Klijn de ouderling zit zoo vast aan de oude stijl dat tot hiertoe de gevoerde gesprekken niets bij hem te weeg brengen als verkeerdheid.Ga naar voetnoot50 Ik wensch echter met den Heere door te gaan en geen menschen te ontzien. De gemeente begint eenige bevatting te krijgen van de verkeerde practijken. want ieder kan nu de kerkeraadsvergaderingen bijwoonen. Klijn wilde dit liever niet, doch wij zijn nu aan de gang. Takke(n) staat vast doch heeft niet veel vermogen om zich uit te drukken. Ik geloof met u dat de gemeente gelouterd moet worden, want het zou spoedig weer de oude sleurdienst zijn. Ik ben goeds moeds, beter strijd dan slapen. Smeeken wij veel om de geheele wapenrusting Gods en om onderwijs in de behandeling van het zwaard. Door de wapenrusting zijn wij wel veilig, maar dat zwaard kan vijanden van onze Koning wonden en terneder vellen. Wij gebruiken het dikwijls maar te onhandig. Gister avond heb ik de herder bediening kunnen uitoefenen aan een schaap dat goede en vaste spijs behoefde dewijl de Heere | |||||||||
[pagina 436]
| |||||||||
haar hongerig maakt. Dan wordt het eerst regt openbaar dat slappe kost niet voedt. Doorgaande ben ik meer Leeraar dewijl de menschen zoo weinig de behoefte van een schaap kennen. Het was mij goed te midden van al het murmureren en haarkloven wezenlijke behoefte naar Christus te zien. Het stukje van v.d. T. heb ik ter bezigtiging gehad doch terug gezonden, omdat ik dacht dat gij het wel genomen zoudt hebben.Ga naar voetnoot51 Als gij mij de boeken zendt daar gij meede gedaan hebt, zie dan of gij de Olijft(ak)Ga naar voetnoot52 1ste d. Nr. 6 niet vindt; die heb ik niet gekregen. Ook N. 51 en 52 der C.N.St.Ga naar voetnoot53 dan zal ik die beter innaayen. Het vonnis van Orleans hebt gij zeker gelezen? Zou het niet goed zijn het over te nemen in de Ref.?Ga naar voetnoot54 Met genoegen heb ik in de brieven van v.d. Groe eenige opmerkingen gelezen wegens het staren op den staat en niet op Christus. Ik hoop dat de Haagsche gemeente eens zal opwaken uit de sluimering des ongeloofs. Gaarne zou ik spoedig overkoomen; ik had gedacht Maandag naar Noord-Braband te gaan. om de Prov. Verg. aldaar bij te woonen, doch ik kan slecht van huis. Ik zit heden te waken bij ons jongste kindje, hetwelk de Heere tot zich schijnt te willen neemen. De baker kan niet tegen waken, en mijn vrouw is nog zwak en heeft toch in de laatste nacht reeds gewaakt. Nu is de beurt aan mij. Gij kunt denken dat dit mij op het oogenblik bind, zoodat ik zonder volstrekte noodzaak niet uit de stad kan gaan. Takke(n) heeft gisteren ook een kindje verloren.Ga naar voetnoot55 Hij is getroost in den Heere; zijne vrouw is stille. Zoo worden de zooglammeren door den Grooten Herder in de schoot naar huis gedragen, en wij blijven staan uitzien, hoe lange Heere hoe lange en toch is de weg des Heeren goed en recht, want wij moeten door veele verdrukkingen ingaan in het Koningrijk der Hemelen. Hij de getrouwe Leidsman doe ons in alles op Hem zien. Groet uwe vrouw en de broeders die niet slapen. De Heere zij u nabij met Zijnen H. Geest. | |||||||||
154. Van Hall, 's-Gravenhage 17 februari 1838Hiernevens N. 51 en 52 der Cathol. Stemmen. Het bewuste nummer der Olijftak heb ik nog niet kunnen vinden, maar N. 1, 2, en 3 van het derde deel gaan hiernevens. Uwe brief heeft mij verkwikt. Wij hebben thans meer dan genoeg copy voor dit nummer der R. Er zal denkelijk een stuk voor het volgende nummer moeten blijven. Met mijne practijk heb ik het thans vreeselijk druk en daaronder raad te geven in de tederste huishoudelijke belangen. De Heere leide mij daarin door | |||||||||
[pagina 437]
| |||||||||
Zijnen Geest. Het vonnis van Orleans zal ik onder de berigten mededelen; ook heb ik door middel van de Moen een ander berigt uit de Narrateur.Ga naar voetnoot56 Mogt de Almachtige u en uwe vrouw sterkte en kracht geven; voor uwe vrouw is die omstandigheid met uw kindje vooral treurig, maar het zal dat kind wel zijn in de schoot van onze lieven Heere Jezus. Ik mag onder alles nog moed hebben. Het stukje van v.d. T. hoop ik u te zenden, maar kan het nog moeilijk missen. Hoe moeilijk is Gods Woord te gebruiken als het zwaard des Geestes, ja hoe moeilijk, als God ons geen geloof schenkt, ondervond ik gisteren toen ik dat Woord, in mijn beroep als advokaat moest spreken, tegen een schatrijken overspeelder,Ga naar voetnoot57 die zijn vrouw en negen kinderen verlaten hebbende hier met eene hoer leeft, en met die hoer dagelijks dat Woord leest, en mij van de verzekering zijns geloofs sprak. Tegen den duivel en zijn werk is alleen dat Woord bestand. De man beriep zich op zijne onmacht en op Smijtegelt. Deze avond is de gemeente bij elkander geroepen tot verkiezing van ouderlingen. Ik vrees, dat de meesten zullen wegblijven. Maar ook dit zal medewerken ten goede. Wormser schrijft mij over het gedrag van Dom. van Velzen te A. - Ik kan daarin niets zien dan dwaling en doordrijvende hoogmoed. De Heer vernedere ons voor Zijn heilig aangezicht en zegene alle onze beproevingen. Dan zal het wel zijn. Groet uwe vrouw en alle de vrienden...
P.S. De toespraak aan de Utrechtsche gemeente heb ik nog eens met genoegen gelezen. Ik ben het geheel daarmede eens. | |||||||||
155. Scholte, Utrecht 19 februari 1838De Heere heeft onze Maria tot zich genomen; Vrijdag avond tegen 9 uur is zij zachtkens ontslapen.Ga naar voetnoot58 Onder haar sterven was mij gedurig in het hart Psalm 122 vs. 1, 2 en het was mij goed wat de Heere deed; mijne vrouw is stille. Ik moest gister avond juist over den 7den Zondag prediken. Gisteren morgen was mijnen text 1 Cor. XV, 1, 2. Het schijnt dat de prediking invloed heeft op de gemeente, doch de vruchten zullen het moeten bewijzen. Ik ontmoet maar weinig menschen waarmede ik eens goed uit het hart spreken kan. In dit opzicht moet ik wel zuchten met den Psalmist ‘Den morgen ach wanneer’. Evenwel mag ik het werk met lust verrigten ziende op Hem die Zijn Woord niet ledig zal doen terugkeeren. Wij moeten door veele verdrukkingen ingaan in het Koningrijk | |||||||||
[pagina 438]
| |||||||||
der hemelen, en er moeten ergernissen koomen opdat de oprechten openbaar worden. De schuddingen die overal bespeurd worden moeten medewerken tot loutering der gemeente. Als de Heere mij maar genade schenkt om niet moedeloos te worden, dan zal het mij wel zijn wat Hij doet, want het is dikwijls een ander die zaait en een ander die maait; beiden dienen zij echter den landheer. Als wij nu maar weeten medearbeiders Gods te zijn dan is de bediening heerlijk. Ik heb ook iets vernomen van de handelswijs van Ds. v. Velzen te Amsterdam.Ga naar voetnoot59 Ik moet ook dat afkeuren, doch het kan voor den kerkeraad geen kwaad dat er tusschen beide eens goed geschud wordt. Ik heb gedurende mijne bediening reeds meermalen ondervonden dat de kerkeraden spoedig ja zeggen zonder goed begrip van zaken te hebben, en daaruit vloeit van achteren maar ellende voort. Zulke menschen als v. Velzen brengen te weeg dat men naar eenen vasten Grond zoekt, en dan wordt de overtuiging vast en het handelen gaat gemakkelijker. Het is wel niet aangenaam voor Wormser die door den Heere gebruikt wordt om de kerkeraad van Amsterdam te leiden, maar ook voor hem kan het geen kwaad; de zelfvoldoening kruipt zoo ligt in onze harten. Door zulke botsingen leeren wij meer practicaal dat het de Heere is die de wasdom geeven moet, daardoor wordt ons oog op Hem gerigt, terwijl er anders veel gevaar is om bij de bemoeijingen met uiterlijke dingen der gemeente, onze eigen geestelijke behoeften te vergeten. Woensdag moet ik naar Amsterdam om het lijkje van onze Maria in ons familiegraf bij te zetten,Ga naar voetnoot60 dan spreek ik wellicht Ds. v. Velzen nog wel en zal nog wel het een en ander moeten hooren. Wees zoo goed en zend mij als het kan tegen Donderdag of Vrijdag te Amsterdam een voorschrift hoe ik een stuk moet stellen waarbij de drukkerij van Hamelau TakkeGa naar voetnoot61 de onze wordt onder voorwaarde dat hij dezelve zal gebruiken tegen de betaling van ƒ 250 jaarlijks, en dat hij de zelve altoos terug kan vorderen tegen betaling van ƒ 5000. Ik heb geschreven dat hij mij een lijst zou geven van het materieel der drukkerij om dat in dat stuk in te lasschen. Den 6n of 7n Maart kunt gij disponeren over hetgeen gij buiten de toegezonden wissel van ƒ 600 begeerd; als ik te vooren maar opgave heb van de som. Wanneer er eens weder een derde pink moet weezen wil Mevr. Zeelt er ook wel een aandeel in nemen. | |||||||||
[pagina 439]
| |||||||||
Den 5 den Maart moet ik weer te Amsterdam zijn en daarna hoop ik dat mijnen weg gerigt zal zijn naar uwe streken. Ik ben nu bezig een stukje voor de gemeente op te stellen betrekkelijk de opvoeding der kinderen. Wellicht zal ik het weder laten drukken zoo als het voorige dat ik u toezond, hoewel wij op den duur zulk eene manier van bekendmaking aan de gemeente niet zouGa naar voetnoot62 uithouden.Ga naar voetnoot63 De Heere zal echter zorgen. In deeze week zal denkelijk de predikatie wel koomen. Ik hoop er spoedig weer een gereed te maken. Voor het volgend nummer der Ref. zal ik wel weder bijdragen ontvangen van broeder Lothes.Ga naar voetnoot64 Mij dunkt wij mochten hem wel een present exemplaar geven. Daar ik aan(uw) toestemming hiertoe niet twijfel zal ik het Höveker maar opgeven. Ik ben verblijd dat de Heere u ook in uwe practijk werk geeft. Het geen gij mij schrijft is verschrikkelijk; van harte wensch ik u toe dat de Almachtige God u mooge aangorden om Zijn recht tegen zulk eenen Goddeloozen krachtiglijk te handhaven. Mocht deezen weg voor de verlatene een werktuig zijn om haar den Heere Christus als haren man te doen kennen. Ik verlang van Zaturdag avond iets te hooren. Groet uwe vrouw en de broeders ook van de mijne. De Heere zij u in en tot alles nabij, en doe u Zijne zaligheid smaken. Gedenk in uwe gebeden aan... | |||||||||
156. Van Hall, 's-Gravenhage 22 februari 1838Na lang aarzelen is eindelijk gisteravondGa naar voetnoot65 de gemeente alhier tot een besluit gekomen en het lot der bediening is op eene bijeenkomst waar acht ledematenGa naar voetnoot66 tegenwoordig waren, met vijf stemmen tegen twee, want een der leden vond zich bezwaard om mede te stemmen, op mij gevallen. Zoo ben ik dan tot ouderling gesteld en hoewel ik voor mij zelve genoegzame zekerheid heb, dat ik door den Heere daartoe gezet ben, bevind ik mij nu in de toestand van iemand, die twee groote bergen van zwarigheden voor zich heeft, die zoo de Almachtige ze niet effen maakt voor mij onoverkomelijk zijn. Bid voor mij waarde broeder! God de Heilige Geest ondersteune en sterke mij, om een dienstknecht Jesu Christi te zijn in dezen bozen tijd, en tegen den opstand in van ons zondige vleesch. | |||||||||
[pagina 440]
| |||||||||
Hiernevens het verzochte concept-contract van verkoop. Ik zou u volstrekt aanraden het te laten registreeren, dewijl het anders tegen derde crediteuren niet geldig is. Daarom heb ik ten einde de kosten, die tog altoos wel ongeveer ƒ 70 zullen bedragen te besparen, het contract van réméréGa naar voetnoot67 en van verhuuring, waarvan de registratie niet zoo noodzakelijk is afzonderlijk gesteld. Ik heb het boven alle beschrijving drok met zeer moeilijk werk, zoodat mijn hoofd een weinig zenuwachtig is. Houdt het mij daarom ten goede, dat ik zoo kort schrijf. Hartelijk verlang ik dat gij spoedig eens overkomt. Op Woensdag den 7den Maart aanstaande is de Classikale vergadering bepaald om te Schiedam gehouden te worden. Zoudt gij daarbij ook nog kunnen adsisteeren. Vaar van harte wel. Uw kindje is gelukkig. Wij zwoegen in deze woestijn en tog is God ons genadig. ‘De verlossing zal uit Sion komen en Hij zal de goddeloosheden afwenden van Jacob’. Groet uwe vrouw en alle de broeders. | |||||||||
157. Scholte, Utrecht 1 maart 1838Gij zult zeker reeds lang eene brief van mij verwacht hebben; het is mij echter onmogelijk geweest u eerder te schrijven. Van alle kanten had ik hier moeite en zorg. Hier in de Gemeente heeft de openbare kerkeraadsvergadering ten gevolge gehad dat een lid der gemeente welke twee avonden de gesprekken over de prediking had aangehoord, een doorwrochte brief in de vergadering van Dinsdag voor 8 dagen gezonden heeftGa naar voetnoot68 waaruit een besluit des kerkeraads is voortgekoomen om de manslidmaten die ten H. Avondmaal zijn toegelaten op te roepen om in de volgende kerkeraadsvergadering te koomen. Dit is Dinsdag geschied; ik ben na het gebed begonnen met de lezing en korte verklaring van Hand. 1, waaruit de gemeente opmerkte 1o De zekerheid van Christi opstanding en hemelvaart en de daardoor zekere verwachting van den Trooster den H. Geest. 2o Het gevaar van Christi discipelen tot vleeschelijke gezindheid en ongeoorloofde indringing in zaken die de Heere voor zich behouden heeft. 3o De werkzaamheid der Gemeenten naGa naar voetnoot69 de vermaning der engelen a Zij kwamen bijeen om te bidden b Zij waren bezig in de bezorging van datgene wat naar 's Heeren Woord moest geschieden nam. de verkiezing van een opziener in de plaats van Judas. 4o Het schrikkelijke om als een geveinsde onder Gods volk te verkeeren gelijk Judas. 5o Dat iemand het lot der bediening van Gods weege ontvangen kan, hoewel hij zelf een geveinsde is,Ga naar voetnoot70 en dat daarom ook de Gemeente verpligt is, een iegelik die wettelijk tot eenig(e) dienst in de Gemeente geroepen is als zoodanig te erkennen tot dat de Heere door Zijne | |||||||||
[pagina 441]
| |||||||||
Opperregering de geveinsde openbaar maakt 6o Dat de openbaarwording van de geveinsde geen teken is ten kwade maar ten goede. Daarop heb ik nogmaals het bezwaar van Klijn over mijn predikwijze voorgedragen uit de notulen. Klijn heeft de door hem aangehaalde plaatsen uit den Bijbel en uit de Dord(t)sche leerregels voorgelezen; vervolgens heb ik de brief van de broeder Lothes voorgelezen, en toen aan de vergadering bekend gemaakt dat volgens besluit des kerkeraads de leden nu opgeroepen waren om door Ja of Neen te beantwoorden de vraag of zij instemden met het bezwaar door den Ouderling voortgebracht tegen de predikwijze van Ds. Scholte. Na eene ernstige vermaning tot oprechtheid en herinnering dat de Heere zoo als wij gehoord hadden de geveinsden schrikkelijk straft, ging ik over tot de opneming der stemmen. Twee beleden onkundig te zijn om iets te kunnen zeggen. Twee hadden wel geene aanmerkingen op de predikwijze doch meenden toch grond van vermoeden te hebben dat het bezwaar van den ouderling gegrond was, en alle de overigen beleden volmondig dat zij de bezwaren volstrekt ongegrond oordeelen en in geenen deele met het bezwaar van ouderling instemden.Ga naar voetnoot71 Nu is Klijn knorrig, verdrietig; hij wil niet meer oefenen en is gister avond dan ook begonnen met lezen enz. Gij kunt dus hieruit zien dat de weg met doornen bezaaid is. Daarbij komt de stemming des gemoeds oVer de kerkelijke regering van Ds. van Velzen en van Raalte. Inleggende briefGa naar voetnoot72 zal u tevens een bezwaar van v. Raalte doen kennen dat u raakt. Gaarne zou ik zien dat gij een kort opstel gereed maakte voor de Ref. over de woorden Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid want zij zullen verzadigd worden. V. Raalte schijnt ook zalig te willen spreken die niet weten dat zij hongeren en dorsten, en dat is een groote misvatting. Hij die waarlijk hongerd en dorst, diens honger en dorst mag bestreden worden; als hij die behoefte heeft zal hij die ook kennen, is dat het geval niet dan kan niemand op aarde de plaats uit Matth. V op hem toepassen. Hij zal de behoefte moeten kennen zal hij in waarheid na de verzadiging die ons beloofd is kunnen jagen en daarom bidden. Ik zou hierom ook niet gaarne zien dat V.R. iets gereed maakte, want als wij het niet kunnen plaatsen is het nog al erger. Het begin van de brief betrefd een verzoek door mij gedaan ten gevolge van eene brief uit Urk dat v. Raalte voor mij die gemeente zou bezoeken, dewijl hij er kort bij is, en ik er eene verre reis voor zou moeten doen. De toekomst wordt meer en meer donker voor ons verstandelijk oog, maar dit mag ik betuigen dat het mij in het geloof goed is, want daardoor mag ik op grond van 's Heeren eigen Woord vertrouwen dat Hij Zijne gemeente bouwen zal, en al ons eigen werk afbreken. Ik ben bereid gemaakt om te volgen maar heb behoefte om klaarheid in den weg dien ik gaan moet. Ik wensch echter genade te ontvangen om, in niets vooruit te loopen, maar mijne gedachten gevangen te leiden onder de gehoorzaamheid | |||||||||
[pagina 442]
| |||||||||
des Geloofs. Hoe het dan ook gaa het zal goed zijn. Meer en meer word ik overtuigd dat de tegenswoordige manier van werkzaam te zijn voor mij niet goed is. Altijd ben ik bezig, ik verlies tijd en krachten, en kan daarmede nog onmogelijk alles doen wat de gemeenten verlangen. Eene meer bepaalde vestiging zou mij wenschelijk voorkoomen, dan zou er welligt ook gelegenheid zijn tot opkweeking van aankoomende Herders en Leeraars. Ik hoop echter de Heere te laten zorgen. Ik zal zien hoe het in de volgende week de weg is; als ik de gelegenheid kan vinden zou ik aanstaande Dinsdag avond met de dilligence van Amsterdam na u toe koomen om Woensdag mede te gaan naar Schiedam; dan kondet gij op die vergadering bevestigd worden, of zoo wij Woensdag vroeg genoeg terug zijn in de gemeente.Ga naar voetnoot73 Zoo dit de weg was konden wij dan tevens des Heeren Avondmaal houden. In allen gevalle zou ik u raden om om aanstaande rustdag in de bijeenkomst af te lezen een iegelijk lidmaat die tegen de benoeming gegronde bezwaren heeft dezelve voor Dinsdag avond schriftelijk opgeeft, of anders Woensdag ter Class. vergadering te Schiedam verschijne, dewijl anders de bevestiging wellicht op die vergadering voortgang zal hebben. Ik ben verheugd dat men eindelijk tot eene keuze is overgegaan en dat het lot der bediening op u gevallen is, welke bergen van zwarigheden er ook voor u moogen zijn, de Heere zal er u over helpen. Zijne genade zij u genoeg; mocht het Hem behagen u ook te brengen tot de dienst des Woords en der Sacramenten, doch ook dat moet Zijn werk zijn en niet het onze. Zoo ik kom moet ik donderdag weer weg want ik zou zoo de Heere wil Vrijdag naar N-Holland gaan om de gemeenten te bezoeken. Ik zend u hiernevens een brief c.a. van Bunschoten; wees zoo goed en maak daaruit een berigt voor het volgend nummer, en zoo het goed is dat de verongelijkten een request aan de Staten Generaal zenden, dan zult gij voor hen wel een voorschrift opmaken.Ga naar voetnoot74 Zou het ook goed zijn dat ik wegens de zeldzame opsluitingGa naar voetnoot75 iets deed? De overzage van de wijzigingen in het C(ode) P(énal) kan aanleiding tot discussie geven, waarvan eenig gevolg gezien wordt. Hiernevens eene predicatie. Wees zoo goed inleggende aan Hogend (orp) te doen geworden. Schrijf mij s.v.p. met omgaande post hoeveel geld gij nog van mij moet hebben, en wanneer het volgende, dan zal ik het zoo ik kom medebrengen van Amsterdam. Mijne vrouw gaat vooruit doch heeft nu een zeer dik been. Ik heb eene oproeping ontvangen voor de schutterij; men heeft mij opgeschreven. Ik ben echter nog niet ingeschreven en moet eene nadere oproeping afwachten. De regering heeft na correspondentie met die van Gorcum, mijn domicilie alhier erkend, en nu wil men mij Schutter maken.Ga naar voetnoot76 | |||||||||
[pagina 443]
| |||||||||
Brummelkamp is ernstig werkzaam met het beroep naar Amsterdam. Hebt gij Arnold, Eerste Christenen,Ga naar voetnoot77 reeds nagezien. Hiernevens een brief van Ds. Meerburg met het verzoek.Ga naar voetnoot78 Groet uwe vrouw hartelijk van mij en mijne vrouw. Groet alle de broeders. De Heere onze God zij u nabij en goed en maake u door Zijne genade bekwaam om ook in de nieuwe bediening een arbeider te zijn die niet beschaamd wordt. Gedenk in uwe gebeden aan uwen... | |||||||||
158. Van Hall, 's-Gravenhage 2 maart 1838Zoo even ontvang ik uwe brief, waarnaar ik reikhalzend uitzag. Ik zit te zwoegen in een pleijdooij zoodat ik slechts even tijd heb om u te antwoorden, daar zoo straks de post vertrekt. Ik moet nu nog van u hebben ƒ 333,01, en met half April 1200 d.i. 60 pc.; de overige 25 pc. d.i. ƒ 500 met 1 Jan. aanstaande. Hartelijk verheugd mij uwe overkomst. Er is een bezwaar dat ik over die ongelukkige adulterie zaak beloofd heb Woensdag avond te Rotterdam te zullen komen (sub rosa bij Mevr. Van OordtGa naar voetnoot79). Schrijf mij s.v.p. per omgaande of gij Maandag avond kunt komen. Anders zal ik het er na trachten te schikken. De Heere schenkt mij zoo veel als ik oogenblikkelijk nodig heb. De oproeping zoo iemand bezwaren had tegen de class. vergadering is reeds l.l. Zondag gedaan. Mij ontbreekt niets dan een dankbaar en onderworpen gemoed. Houd goede moed waarde broeder. Het einde zal goed zijn. Op 's Heeren berg zal het voorzien worden. In haast. Groet de broeders. | |||||||||
159. Van Hall, 's-Gravenhage 5 maart 1838Deze dient slechts om u te zeggen, dat ik er alles op geschikt heb om Woensdag avond van Schiedam naar 's Hage te retourneeren, dat de gemeente hier zeer verlangd, dat het avondmaal alsdan te 's Hage wordt bediend even als ik zelve, zoodat ik u stellig morgen Dinsdag avond hier verwacht, zoo de Heere wil. Gij schrijft mij met eene diligence te zullen komen die ten ½ 9 van A. vertrekt, maar lieve vriend, weet gij wel, dat gij dan 's nachts ten 2 uure aankomt. Kom dus liever met die van ½ 5 of vroeger. Donderdag hoop ik met u naar Amsterdam te retourneeren, alwaar ik Vrijdag | |||||||||
[pagina 444]
| |||||||||
noodzakelijk wezen moet. Ook mijn ligchaam is zeer zwak, maar van binnen is alles wel. Groet de broeders.
P.S. Over alles mondeling nader. | |||||||||
160. Scholte, Utrecht 19 maart 1838Ga naar voetnoot80Hiernevens u besteld exemplaar van de Handelingen der Synode; verzoeke inleggend pakje aan Golverdinge te geven om het bij gelegenheid te bezorgen. Ik ben zeer zenuwachtig. Het N. Hollandsche reisje waarop ik veel gedaan en weinig geslapen heb heeft mij zeer vermoeid. Gisteren heb ik echter tweemaal kunnen prediken over Ephes II, 10 en den 11 den Zondag van de Catechismus. Ik heb zoo even een brief van mijne familie gekregen waardoor ik genoodzaakt ben om heden avond nog naar Amsterdam te vertrekken. Vrijdag hoop ik terug te koomen. Ik zie weinig kans veel voor de Reformatie te kunnen werken. Aan Höveker heb ik Zaturdag een stukje gezonden van Lothes naar Rochat over het lezen van Gods Woord, ongeveer 8 pagina's. Het eerste stukje dat ik van dien broeder had kan niet geplaatst worden. Zoo dat er nu naar mijn weten is 1o over het jus patronatusGa naar voetnoot81 2o levensschets van P. RabautGa naar voetnoot82 3o over het lezen der H. Schrift.Ga naar voetnoot83 In No. 11 van de Semeur zult gij een berigt uit Engeland vinden dat in de Ref. diend geplaatst te worden; het is eene opgave eener vergadering van 300 predikanten te Londen gehouden om te beraadslagen over de vervolging in Holland. Gij zult dat Nummer wel kunnen bekoomen.Ga naar voetnoot84 Zoo ik te Amsterdam nog iets kan gereed maken zal ik 't doen. De manier van werkzaam te zijn begint mij hoe langer hoe moeilijker te worden, ik verlang dat de Heere mij de weg duidelijk zal maken; want ik zie allerduidelijkst dat ik veel meer ten nutte van de gemeenten zou kunnnen werkzaam zijn, wanneer mijn tijd beter geregeld was; dit kweld mij in de laatste tijd grootelijks. De gedurende overspanning op reize wordt gewoonlijk gevolgd, wanneer ik weer stilte heb, met dofheid, zoodat ik dikwijls zit te kijken als een klein kind. Wanneer ik mij zelf in de gemeente beschouw dan ga ik bedrukt daarheen; de Satan heeft het echter nog nooit zoo ver kunnen winnen dat ik de hoop heb opgegeven. Het wordt krachtiglijk bewezen dat zijne vurige pijlen op het schild des geloofs uitgebluscht worden. Wanneer ik het Evangelie des Koningrijks mag verkondigen dan schep ik menigmaal lucht en is de prediking mij zelf tot opbeuring. Maar wanneer ik in het dadelijk leven der gemeente terugkeer dan moet ik dikwijls in het harte uitroepen ‘wie heeft onze prediking geloofd en aan wie is | |||||||||
[pagina 445]
| |||||||||
de arm des Heeren geopenbaard’. Het schijnt als of de Satan gedurig werkzaam is om het Woord Gods leugenachtig te maken in hen die zich naar de naam des Heeren noemen. Daarbij koomen dan die ellendige verdeeldheid over Synode en K. Ordening; en het schijnt dat als er verdeeldheid is dat ik er altoos in betrokken moet worden. Ik heb de verkorene Kerkeraadsleden niet kunnen bevestigen uit hoofde hunner tegenstand om de bediening te aanvaarden.Ga naar voetnoot85 Te Hoorn is het wel, te Andijk is de menigte geheel in de war en het is te vreezen dat hetgeen aldaar bijeengebracht is, van zelve zich weer zal ontbinden. Ach broeder wanneer het vaste fundament niet lag, waar zou het dan heen. Hij echter die het gelegd heeft is de levendige God, Hij zal zijne beloften gewisselijk vervullen, al schijnt het voor ons ook nog zoo onmogelijk. Mochten wij door alles wat ons omringd maar meer in waarheid leeren letten op de vermaning onzes Heeren tot zijne discipelen ‘Maar zijt gijl. gelijk de dienstknechten die op hare Heere wachteden’. Ik ondervind dagelijks dat ik groote behoefte heb aan vermeerdering van geloof. Ik merk uit uwe brief dat ook gij ondervinding hebt van den strijd maar ook van de almacht des Heeren. Hij zal het verder wel maaken. Dit is zeker, de strijd tegen Gods vijanden in het hart is een gewis teken dat wij onder eene andere banier dienst te hebben dan die onder des Satans. De God Jacobs beure u in een hoog vertrek en geve u licht, wijsheid en kracht om steunende op Hem die de Getrouwe en Waarachtige getuige is voort te gaan op den door Hem verordineerden weg. Het lichaam der zonde zal eenmaal en wie weet hoe spoedig van ons genomen worden. Mijne vrouw gaat merkelijk in gezondheid vooruit, doch ook bij haar is soms murmureeren tegen den weg, en dat is niet te verwonderen. Zij is echter niet als Jobs wijf, maar heeft integendeel zelve gevoel van de verkeerdheid en murmureering. Brummelkamp heeft voor Amsterdam niet bedankt, doch zijne aanneming betekend niets.Ga naar voetnoot86 Meerdere bemoeilijking zou daaruit ontstaan. Ik weet echter het antwoord der Amst. kerkeraad nog niet. Nu broeder nogmaals van harte toegewenscht de genade, vrede en blijdschap des H. Geestes te midden van de strijd, ziende op den Oversten Leidsman en Voleinder des Geloofs. Groet uwe vrouw ook van de mijne. Groet de broeders. | |||||||||
[pagina 446]
| |||||||||
zwakte naar het lichaam, vermoeidheid, koorts; zij worden gemiddeld ook korter. Het handschrift verliest in de laatste maanden veel van zijn oorspronkelijke vastheid. Het doet mij hartelijk leed, dat ik vermoeid zoo als ik ben, en nog veel moetende doen, u slechts even zeggen kan dat ik redelijk wel ben, en ofschoon zwak naar het lichaam, goede moed heb in den Heere! De vruchten die wij nu niet zien zullen later openbaar worden. Ons zij het genoeg voor zulk eene Heere te arbeiden, al mogen wij ons niet verheugen in het zien der oogst. Aan Höveker heb ik de plaats uit Godfried Arnold gezonden, genoeg voor het 3de vel en nog iets meer.Ga naar voetnoot87 Gisteren waren Bousquet en HenrietGa naar voetnoot88 bij ons - dit was recht verkwikkend. - Ooms is terug; ik heb hem met genoegen gesproken. Hij gaat zich te Rotterdam neerzetten. Het is of ik in de zaak van Van OordtGa naar voetnoot89 tegen den duivel te kampen heb. De Heere is een krijgsman. Hij verlaat mij niet. | |||||||||
162. Scholte, Amsterdam 24 maart 1838Daar de tijd voor de Reformatie nog kort (is) zoo is het vriendelijk verzoek om de berigten die gij hebt, vooral ook dat van Bunschoten.Ga naar voetnoot90 In de voorleden week is er weder een broeder die te Amsterdam was door een diender opgepakt en naar de gevangenis gebracht zonder dat hij wist waarom. Ik verwacht van dit laatste echter nog naauwkeurige tijding en kan dus in de volgende maand geplaatst worden.Ga naar voetnoot91 Ik ben zeer vermoeid, morgen ochtend ten ½ 5 uur hoop ik weder naar Utrecht te vertrekken. Het is hier redelijk wel. Er moeten nog eenige pagina's copie zijn. Als gij ook nog het vervolg van veroordeling gereed had zou het goed sluiten.Ga naar voetnoot92 Ik tob zeer met mijn lichaam doch onder alles mag ik op den Heere vertrouwen dat Hij het wel zal maken. Ik hoop spoedig iets van u te hooren. Groet uwe vrouw en de broeders. De God Jacobs zij uwe sterkte.
in haast | |||||||||
[pagina 447]
| |||||||||
overspannig den meesten tijd te bed, maar bevind mij reeds beter als gisteren. De natuur schreeuwt om rust; ik zal een paar dagen zitten suffen en hoop dan beter te zijn. God heeft in de zaak van Van OordtGa naar voetnoot93 groote dingen gedaan, ten goede van een verlatene vrouw en negen kinderen, en ik mag juigchen in den Heere daarin als instrument te zijn gebruikt. Bijzonderheden nader. Voor de berigten, ook uit de Semeur, heb ik gezorgd. Schrijf mij spoedig zoo gij kunt. | |||||||||
164. Scholte, Utrecht, 30 maart 1838Ook ik ben sedert mijn laatste verblijf in Amsterdam niet wel, door de overspanning der zenuwen, doch ik leg niet, maar zit tusschen beide geheel dof ter neder. Tusschen beide heb ik echter nog gelegenheid om iets te doen. Van harte wensch ik dat de Heere u spoedig weder oprigt. Hoewel het ons toeschijnt dat zulke ternederlegging ons hinderd, is het evenwel een weldaad van den Heere, die ons daardoor dwingt tot rust die wij naar onze wijsheid zelve niet kenden. Ik heb mij verheugd dat de uitslag in de zaak Van Oordt gunstig is voor de vrouw en kinderen. De strijd die gij in die zaak ondervonden hebt zal daardoor wel beloond zijn. In de bediening ontmoet ik ook veel strijd door middel van menschen. De handhaving van het recht onzes eeuwigen Konings, onder welke vorm wij dit ook voorstaan, kan echter niet anders als tegenstand vinden. Hoewel diep ellendig en jammerlijk in mij zelve, mag ik echter tot nog toe het oog op den Heere gevestigd houden. Het ontbreekt (niet) aan eene menigte overleggingen des vleesches en des verstands ten einde mij te onttrekken; tot hier toe mag ik die echter alle gevangen leiden onder de gehoorzaamheid des geloofs. Het valt echter moeijelijk om met de kennis van eigen volslagene ellende in alles, bij de hatelijke aanvallen van buiten niet geslingerd te worden, en toch de Heere is de getrouwen VerbondsGod die niet zal laten varen de werken Zijner hand. Als ik vat heb aan het Woord dan is het mij gemakkelijk genoeg, doch als de bedenkingen des ongeloofs te voorschijn koomen dan is het moeilijk. Alles is echter alzoo verordineerd dat de raad des Heeren bestaat tot in eeuwigheid, en dat wij in alles overtuigend leeren, dat niet wij maar Hij zelf de beheerscher is van Zijne gemeente en van de geheele wareld. De uitzichten voor de gemeente zoo als die zich tot nog toe vertoont zijn mij donker wat het vleesch aangaat; naar de regel van Gods Woord moet er zwaardere beproeving koomen, hoe die dan ook zijn mooge, zal de gemeente in waarheid bloeijen in geestelijke wasdom. Van welke aard die echter zijn zal weet ik niet; ik mag echter eene bereidvaardigheid des gemoeds bij mij bespeuren om den Heere te volgen en zoo wel in tegenheid als in voorspoed, als ik maar weten mag in Zijnen weg te zijn. Wanneer zoudt gij in April het best de Provinciale Vergadering te Dordrecht | |||||||||
[pagina 448]
| |||||||||
kunnen bijwoonen. Wij dienen toch de onderscheidene kerkeraden eens bij elkander te hebben om over het een en ander te spreken. Ik weet niet of Brummelkamp nog nader in beraad is over het Amsterdamsche beroep. Dit heb ik wel uit zijne brieven opgemaakt, dat hij het een groot eind wegs met van Velzen eens is. Ik heb echter hoope dat eene nadere overweging der zaakGa naar voetnoot94 wel verandering zal teweeg brengen. V. Velzen is door de laatste brief der Amst. Kerkeraad geensints tot andere gedachten gebracht, maar blijft zijn gedrag te Amsterdam goedkeuren, en heeft in een antwoord aan die broeders eene verklaring in zijnen geest overgezonden over Handel. XV.Ga naar voetnoot95 Er is geloof noodig om in alle de worstelingen vast te houden aan de beloftenissen en niet te twijfelen; en in de bijzondere omstandigheden hebben wij grootere behoeften om met de discipelen te vragen ‘Heere leert ons bidden’. De Heere toch heeft zelf gezegd al wat gij bidt, is het dat gij gelooft het zal u geschieden; en wederom al had gij een geloof als een mosterdzaadje en gij zeide tot deezen berg neemt u op en werpt u in zee het zou geschieden. Het is ons ongeloof waardoor wij den Heere buiten onze landpalen houden en waarom Hij niet veele wonderen onder ons doed. Het is ons ongeloof dat wij dikwijls zoo duister zijn in den weg. Och broeder smeeken wij den Heere dat Hij ons het geloof vermeerdere, het is de eenige hand waarmede wij den Almachtige kunnen aangrijpen en vasthouden ook als alles rondom ons duister is en stormt. Zijne hand richte u op en geeve u in Hem getroost ja verblijd te zijn. Groet uwe vrouw ook van de mijne. Gedenk in uwe gebeden aan uwen u hartelijk liefhebbenden... N.B. Ik heb inleiding voor de verzameling der stukjes over de regering en tucht der kerk naar Amsterdam gezonden; wellicht hebt gij het reeds ontvangen.Ga naar voetnoot96 | |||||||||
165. Van Hall, 's-Gravenhage 2 april 1838Van l.l. Maandag tot Zaturdag heb ik elke dag zware koortsen gehad die mijn ligchaam boven alle mate verzwakt hebben, zoo dat ik in de letterlijken zin des woords op mijne beenen niet staan kan. Mijne maag gaf daarbij alles weder. Maar Zaturdag heeft de Heere eene eenigsints gunstige verandering gegeven. Ik heb melk kunnen drinken en wat rijst gegeten, en geen koorts. Onder dit alles heb ik ondervonden, dat het geloof in de dorste woestenij kracht geeft. Bij eene vorige ziekte had ik in ongelovigheid levende een veel droeviger lot. En nu beste broeder, dit schrijven is nog maar alles wat ik kan. Mijne kindertjes zijn zwaar verkouden. Mijne Suze heeft veel te tobben. Nu, de rechtvaardige zal door het geloof leven. Groet allen... | |||||||||
[pagina 449]
| |||||||||
P.S. Met moeite strompel ik van mijnen kamer naar beneden. Gij kunt dus wel begrijpen, dat het mij moeijelijk is te bepalen, wanneer ik eene prov. vergadering zou kunnen bijwonen. | |||||||||
166. Scholte, Utrecht 5 april 1838Het eerste gedeelte handelt over de procedure tegen de diakenen Arie Baaijens en Teunis Boll te Doeveren, die zich afscheidden van de Hervormde gemeente aldaar. Terecht schrijf Scholte van een ‘lang gerekte zaak’. Zij betrof het feit, dat beiden door het Classicaal bestuur van Heusden (Hervormd) in 1837 een proces werd aangedaan voor de rechtbank van eerste aanleg te 's-Hertogenbosch, waarbij van hen werd geëist terugbetaling van circa ƒ 560 door hen qualitate qua besteed uit de diaconiekas van de Hervormde gemeente te Doeveren in het tijdvak augustus 1834 tot maart 1835. Dit bedrag was gebruikt voor het bouwen van een schuurtje aan de Hervormde pastorie te Doeveren, destijds bewoond door ds. H.P. Scholte. Deze besteding was gebaseerd op een besluit van de kerkeraad te Doeveren van 4 augustus 1834, dus vóór de schorsing van Scholte en de andere kerkeraadsleden aldaar, waarbij de kerkeraad de diakenen machtigde tot het bovengenoemde aanwenden van diaconie-gelden. De rechtbank stelde bij vonnis van 23 november 1837 het Classicaal bestuur in het ongelijk.Ga naar voetnoot97 Zoo op het oogenblik ontvang ik ingeslotene brief van Teunis Boll te Doeveren | |||||||||
[pagina 450]
| |||||||||
met de dagvaarding der andere diaken. Die langgerekte zaak zal dan nu voor het Hof te 's-Gravenhage gebracht worden, het betrefd het niet aannemen der rekening van diakenen tot op hunne afzetting door de Hervormden. In den Bosch zijn de Hervormden (veroordeeld) om de rekening zoo over te nemen, dewijl de diakenen voor hunne afzetting in hunne administratie moeten erkend worden. Wees dus zoo goed om te doen en te laten hetgeen noodig. Mr. Luijben heeft zoo als gij uit den brief zien zult de andere dagvaarding. Wanneer gij zelf zoudt moeten werkzaam wezen in deeze zaak zou er dan geen mogelijkheid zijn tot uitstel. Gij zult zelf wel brgrijpen dat het van belang is dat het Class. bestuur ook te 's Hage in het ongelijk gesteld wordt. De diakenen van Doveren zijn de eenige die met gevaar van alles, standvastig gestaan hebben tegen de vijanden, en daarom is men op hen zeer verbitterd en zou hen gaarna in ellende storten. Ik vertrek heden middag naar Amsterdam, denkelijk Zaturdag namiddag naar de Zaan, Maandag morgen weer naar Amsterdam.Ga naar voetnoot99 Zoo gij dus met omgaande post onder couvert van Höveker schrijft, dan kan ik u antwoorden indien gij van mij eenige nadere inlichting verlangd welke ik kan geven. Het acten boek waarin ook de oorkonde der administratie in geschil staat opgetekend berust nog bij Luijben.Ga naar voetnoot100 Van harte wensche ik dat de Almachtige God u naar de rijkdom Zijner genade spoedig mooge oprichten. De Heere zij u vooral nabij met Zijne geestelijke krachten ter verheuging uwer ziele. Ik heb voor de Reformatie een stukje in gereedheid gebracht over het eigenlijke wezen van kerkeordeningen, ongeveer 14 pag. groot.Ga naar voetnoot101 Te Amsterdam moet ik de verkorene kerkeraadsleden bevestigen,Ga naar voetnoot102 doopen, en 4 leden der gemeente afsnijden.Ga naar voetnoot103 Hier woelt het sterk in de gemeente; de Satan spant alle krachten aan om het werk Gods te verstooren. Zijn poging zal echter ijdel bevonden worden. Ik ben zwak doch welgemoed in den Heere onze Sterkte. Groet uwe vrouw en de broeders. Mijne vrouw groet u beiden hartelijk. Gedenk in den gebede aan... | |||||||||
[pagina 451]
| |||||||||
167. Van Hall aan een niet met name genoemde ‘zuster’ der gemeente, 's-Gravenhage 5 april 1838Ga naar voetnoot104Waarde zuster in den Heere! Gij noemt mij in uwe brief van heden, Mijnheer, en ik noem u zuster, omdat Gods Woord mij leert dat men ook de geenen die niet gehoorzaam zijn aan Gods Woord niet moeten houden als vijanden, maar vermanen als broeders, II Thess. 3, v. 14 en 15. Daarenboven kan ik u in opregtheid zeggen, dat ik niettegenstaande de zonde van ongeloof en liefdelooze oordeelvelling waaraan gij u in mijn oog gedurig en ook nu wederom in uwe brief schuldig maakt, ik u in de liefde, ofschoon ik het harte niet kunnende lezen, voor eene zuster in Christus houde en u als zoodanig, niet als een vreemde wensch te behandelen. Als ouderling van de gemeente des Heeren alhier, en ook als broeder ben ik verpligt u te vermanen en daar Gods voorzienigheid het alzoo heeft beschikt, dat ik nog niet uit kan gaan, moet ik daartoe de pen te baat nemen. Nu wensch ik uwe brief geregeld te beantwoorden en onder opzien tot Hem, die alleen wijsheid en goed verstand geven kan. Het deed mij genoegen, dat gij eens rond voor uwe zaken zijt uitgekomen. Ook ik wensch het geen ik u te zeggen heb niet uit opzien tegen eenig mensch te verbergen. In de eerste plaats heb ik u l.l. Dinsdag onder het oog gebracht dat gij gezondigd had, door tegen het bevel des Heeren niet aan tafel te komen... Gij antwoord hier op ‘dit is zoo makkelijk niet’. Waarde zuster dit is geene verontschuldiging voor God. Zij die des Heeren zijn, worden geroepen om in de mogendheid des Heeren te doen, dat geene waartoe zij van natuure geheel en al onwaardig zijn en gij die volgens uwe getuigenis nu vijftig jaren op den weg geweest zijt, zoudt indien gij geloof oefendet, het juk des Heeren in dit opzicht zacht en Zijne last ligt vinden. Gij zoudt u verheugen den dood des Heeren te mogen verkondigen tot dat Hij komt. En wat baat het u nu tot uwe verontschuldiging, dat gij tegen mij eene beschuldiging inbrengt. Al ware ik de grootste zondaar en dagelijksche overtreder van Gods geboden, moogt gij daarom tegen Gods gebod overtreden? Neen, waarde zuster! Een ieder zal zijn eigen pak dragen en de zonden van anderen zullen ons niet kunnen verontschuldigen. Maar luister nu eens, en hoor hoe onregtvaardig uwe beschuldiging is.
Gij zegt ‘Ik heb als advokaat op Zondag naar Rotterdam gereden en als opziener de gemeente met hooi, stoppelen en draf laten voeden’. Het is waar dat ik op Zondag naar Rotterdam ben gereden en dat ik op dien dag den dienst in de gemeente niet heb waargenomen. Maar waarom? Niet om als advokaat te werken. Sedert de Heere mij naar zijn vrijmagtige welbehagen licht en inzien in de heiligheid van zijne wet heeft geschonken herinner ik mij niet eenig werk als advokaat op den dag des Heeren gedaan te hebben. Op den dag, | |||||||||
[pagina 452]
| |||||||||
waarvan gij spreekt, heb ik, door de goedentierenheid Gods eene arme verlatene vrouw, eene zuster in Christo, en zeven onmondige kinderen, mogen redden uit de klaauwen van eenen gruwelijken snoodaard. En dewijl dat liefde-werk geen uitstel kon lijden, daarom ben ik de geheele dag daarin bezig geweest; den Vader van onzen Heere Jezus Christus, die door mij als instrument, dat werk deed, lovende; Hem dankende, dat Hij het gebed, zoo dikwijls uit mijne onmacht tot Hem ten deze opgezonden, verhoorde. En nu heb ik hier niets bij te voegen, dan slechts dat eene woord door den Heere Jezus aan de Phariseeuwen gericht ‘Soo is 't dan op de Sabbathdagen geoorloofd wel te doen’ Matth. XII, v, 12. Wat onze beminde broeder Monteba betreft. Gij doet niet wel zoo laag op hem te vallen. Zoo hij minder kennisse (die opgeblazen maakt) heeft dan anderen, hij heeft wellicht meer van de liefde (die sticht). Ten minste ik ken niemand in de geheele gemeente, die zoo kinderlijk eenvoudig is en tegelijk zoo ijverig is in het bezoeken van armen en kranken. Wat nu uwe aantijgingen tegen onze leeraar Scholte betreft, ‘dat die nieuwigheden invoert’, dat die niet zuiver zoude zijn in het stuk der regtvaardigmaking enz. Ik herhaal het u nogmaals, dat dit is laster, en ik zeg u als ouderling der gemeente, in alle bedaardheid, maar met ernst of het zijn mocht, dat gij op uwen ouden dag voor den Heere en Zijne gemeente tot belijdenis van deze schuld mocht komen. - Gij hebt mij gezegd de handelingen der Utrechtsche synode driemaal te hebben gelezen. Wel nu dan hebt gij driemaal gelezen (art. 23 en 24 van die handelingen) ‘dat Dom. de Cocq erkent, dat alle beschuldiging wegvalt, waarmede de vergadering genoegen neemt’. en ‘dat de vergadering tevens te kennen geeft, dat geen leeraar of lidmaat der gemeente, zoo lang hij niet bewezen wordt eene dwaling voor te staan van onrechtzinnigheid mag beticht worden’.Ga naar voetnoot105 Dat gij nu tegen Dom. Scholte een verwijt maakt, daaruit, dat hij de eenige was, tegen wien de beschuldiging was ingebracht, is zeer onverstandig van u gehandeld. Zelfs de Heere Jezus en de Apostelen moesten vele valsche beschuldigingen hooren Rom. III, 8; 1 Cor. IV, 13. Bedenk tog eens waarde zuster wat Gods Woord van de lasteraars en de lasteressen zegt, I Corinth. V, v. 11 en VI. v. 10 en Tit. II, v. 3 worden juist de oude vrouwen vermaand geene lasteressen te zijn. Wanneer gij, al is het met bedekte woorden Dom. Scholte beschuldigd, dat hij niet zuiver is in het stuk der regtvaardigmaking, dan beroofd gij hem van zijnen goede naam, en staat gelijk met eenen roover, die iemand zijn geld ontsteelt. Wat het tijdschrift de Reformatie betreft, ik wenschte wel van u te vernemen, wie fakkels zijn, die daarin worden aangetast. Overigens beste zuster hebt gij mij wel vijftig maal gezegd, zoo veel zegen te hebben gehad onder het lezen van dat geschrift. Is dat nu ook voorbij? Ik raad u eens te lezen in het nummer van Maart een stukje over het veroordeelen en over godsdienstoefening. Wat nu de raad der oudsten betreft, waarna gij zegt dat men moet hooren, terwijl | |||||||||
[pagina 453]
| |||||||||
er anders, gelijk ten tijde van Rehabeam scheuringen komen, daarin hebt gij gelijk, wanneer de raad der oudsten overeenkomstig Gods Woord is. De ouderen hebben veel ondervinding en van hen is veel te leeren. Echter moeten niet alleen de jongere(n) de ouderen onderdanig zijn, maar ook allen moeten elkander onderdanig zijn I Petr. V vers 5. Maar lieve zuster er zijn inzettingen der ouden, leeringen die geboden der menschen zijn, waaraan zich de Pharizeeuwen houden, maar waarvan de Heere Jezus zijne discipelen ontslaat, Marc, VII v. 3, 4 en 5. Er zijn dus zaken die hoewel doorde ouden voorgestaan echter niet goed zijn en een iegelijk moet dus hetgeen de ouden zeggen toetsen aan Gods Woord. En nu schrijft gij mij in uwe brief ‘de ouden spreken van bevinding, daar ued. geene kennis van heeft en daarom wilt gij haar ontnemen, wat voor haar het anker der ziele is’. Hier hebt gij nu juist eene groote dwaling ter neder geschreven en al zijt gij nu nog zoo oud, ik moet het u zeggen. Wanneer gij de bevinding het anker uwer ziel noemt, dan bouwt gij op een zandgrond. Het geloof alleen is een vaste grond Hebr. XI, v. 1, en hoort eens, wat de Heilige Geest door dien Apostel zegt. Hebr. VI, v. 19, namentlijk dat wij de voorgestelde hope hebben als een anker der ziele hetwelk zeker en vast is ende ingaat in het binnenste des voorhangsels. Het geen nu de Heilige Geest van het geloof en de hope zegt dat zegt gij van de bevinding. Bevinding is de vrucht, en zonder geloof en hope is er geene bevinding mogelijk. Daarom blijf ik tot geloofsoefening vermanen. In de weg des geloofs zult gij bevindingen en genietingen hebben, naar Gods vrijmagtig welbehagen. Buiten dien weg des geloofs zult gij geene geestelijke bevindingen kunnen hebben, maar wel eenige opwellingen in het hart, waarin men zich zoo ligt kan bedriegen. De menschen die Hebr. VI, v. 4 en 5 beschreven worden hadden ook bevindingen op hunne wijs, maar zij waren niet geestelijk, het waren geene bewijzen des nieuwen levens. En hoe kunt gij nu zeggen en weten ‘dat ik geene bevinding heb’. Ik meen waarlijk die vrucht wel te kennen. Ik mocht den Heere Jezus als bruidegom mijner ziele ontmoeten, ja kussen zijns monds ondervinden. Maar wee mij zoo ik op die genietingen vertrouwde en daarvan mijnen Christus maakte. Thans ben ik meestal in de woestijn en leef van het geloof zoo als Israël van het manna, ook dan wanneer geen druifje van het land Canaan mij gegeven wordt. Uwe ooge zij niet boos omdat de Heere ook in de woestijne goed is. Ik heb in mijne kruisweg veel geloof nodig en de milde Gever van alle goede gaven schenkt het mij. Het zij tot roem Zijner genade gezegd. Uwe omgang met de gecensureerden is in strijd met II Thess. III, v. 14. Mijne omgang met de niet gescheiden broeders en zusters in den Heere is eene geheel andere zaak. Dat die de genade der scheiding nog niet deelachtig zijn geworden, dat zij in hunne blindheid zondigen, verwekt bij mij juist de zucht om met hen te zijn, teneinde zoo de Heere wil toenadering en geene scheiding te weeg te brengen. Zij die ongescheiden zijnde in blindheid zondigen zijn geheel anderen, als de gescheidenen wanneer zij de zonden aankleven en zeggen ‘wij zien’. Wat Dom. Secrétan betreft, ik wensch hem in de week te hooren, als hij | |||||||||
[pagina 454]
| |||||||||
Christus verkondigd, evenals den Heer Capadose en elk, die al was hij mennist of Luthers het Evangelie tot mij brengt. Ten einde nu uwe beschuldiging, waarmede gij mij waarlijk zeer liefdeloos vooraf beschuldigd, dat ik uwe brief ten onderste boven zal keeren, te ontgaan, is mijn voornemen uwe brief en mijn antwoord, aan de gemeente aanstaande Woensdag voor te lezen, tenzij gij voor dien tijd bij mij mocht komen en wij alles onder vier oogen voor den Heere kunnen afdoen, het geen ik zoo gaarne had. Indien de Heere mij beterschap geeft dan hoop ik bij u te komen. Dat ik de rijken voor de geringen zou aannemen en dit aan u getoond zou hebben, is een zeer valsche beschuldiging. - Aan u heb ik altoos goed gedaan. Ik zou hier meer van zeggen, maar te roemen is mij niet oorbaar. Mijne lieve zuster, de geheele gemeente is arm, en waarlijk gij hebt het bij vergelijking beter dan anderen naar het tijdelijke. De wenschen waarmede uwe brief besluit neem ik gaarne aan en zeg daarop Amen. Dagelijksche bekeering, reformatie, en kennis van mijne ongerechtigheid is mij noodig. Ook bij u en bij anderen hoop ik op de vruchten der bekeering waardig aan te dringen, en in de bediening, waarin de Heere mij gesteld heeft in de kracht des levenden Gods mijn ligchaam niet te sparen, geene moeite te ontzien om de bijeenkomsten der gemeente te doen strekken tot opscherping der liefde en der goede werken. v. H.
P.S. Ik raad u eens aandachtig te lezen Hebr. III en IV. | |||||||||
168. ‘De kerkeraad der Gereformeerde gemeente te 's-Gravenhage aan J. van Golverdinge, lidmaat der zelve gemeente’: ongedateerdGa naar voetnoot106Waarde broeder in den Heere! Dewijl gij niettegenstaande onze herhaalde vermaningen blijft voortgaan, met u niet alleen aan de onderlinge bijeenkomsten te onttrekken, maar daarenboven u zelven zonder daartoe, noch door deze gemeente, noch door derzelver kerkeraad geroepen te zijn, hebt gesteld tot een voorganger, Gods Woord uitleggende op eene plaats alwaar de gemeente niet vergaderd, voor eenige niet afgescheidene lidmaten van het Hervormd kerkgenootschap en enkele leden van de gemeente, welke ook vooral door uw voorbeeld, zich mede aan scheurmaking schuldig maken - zoo is de kerkeraad alhier genoodzaakt geweest u wegens dezen ongeregelden wandel openbaar te tekenen en te censureeren, de gemeente te waarschuwen, dat zij zich met u niet vermenge, maar u integendeel vermane en den Heere bidde om u om Christus wille door den Heiligen Geest van dien verkeerden weg terug te brengen. De kerkeraad voornoemt vermaand u als eene broeder in Christo om u zelve naauw te onderzoeken en te beproeven en uwe handelwijze te toetsen, niet aan | |||||||||
[pagina 455]
| |||||||||
de goed- of afkeuring van eenig mensch, ook niet aan de goed- of afkeuring van uw eigen hart, dat bedriegelijker is dan eenig ding, maar aan de onfeilbaren regel van Gods heilig Woord, terwijl zijGa naar voetnoot107 u daarenboven bij deze opmerkzaam maakt op uwen bedekten hoogmoed, schijnbare nederigheid en eigenwillige Godsdienst II Coloss. v. 18-23, waardoor gij zoo verre van de regte paden vervoerd zijt, en den Satan ruimschoots gelegenheid geeft, om u te verzoeken. En daar het der kerkeraad bekend is, dat gij u zelve tot meester hebbende gesteld, haarGa naar voetnoot108 als verwerpelijk acht, bid zij u in uw eigenbelang dit maal alle persoonlijke gevoelens tegen haarGa naar voetnoot108 ter zijde te stellen en acht te geven op deze vermaning, welke het den levende God behaagt, door haarGa naar voetnoot108 aan u te doen toekomen. De Almachtige God storte overvloediglijk over u uit den Geest des geloofs, der hope en der liefde, om Zijns Zoons wille. Amen! | |||||||||
AanhangselBij dit stuk is gevoegd de volgende afkondiging aan de gemeente, of een concept voor zulk een bekendmaking. Evenals het vorige is het ongedateerd. Aan de gemeente wordt bekend gemaakt, dat de lidmaten J. van Rhee, J. van Golverdinge en Kaatje Beeuwkes zich sedert geruimen tijd aan de onderlinge bijeenkomsten hebben onttrokken, zonder daarvoor eenig met Gods Woord en hunne belijdenis overeenkomstige of andersints wettige redene te hebben. Dat gemelde personen deswegens ernstiglijk en herhaaldelijk door den ouderling dezer gemeente zijn vermaand geworden, maar wel verre van aan die vermaningen gehoor te geven, integendeel blijven volharden in den eigenwillige door hen gekoozen weg. | |||||||||
[pagina 456]
| |||||||||
en opdat indien het God behage, de gebeden en vermaningen van de overige lidmaten mogen dienstig zijn tot der gecensureerden bekeering, waartoe God de Almachtige den geest der gebeden en der bekeering over deze gemeente uitstorte om Zijns Zoons wille. Amen! | |||||||||
169. Van Hall, 's-Gravenhage 7 april 1838Hiernevens de Inleiding voor de Bijdragen, die ik met intens veel genoegen gelezen heb.Ga naar voetnoot109 Alleen de titel wenschte ik een weinig bekort te hebben. Wat de dagvaarding der kerkvoogden van Doeveren betreft, de Proc. ClantGa naar voetnoot110 zal zich daarop constitueeren, en er is volstrekt geen haast bij, want in civiele zaken schikken de advokaten alles onder malkander. - Naar alle waarschijnlijkheid is de citatie nul. Er is echter eenige zwarigheid; De Procureurs alhier, die in zulke zaken veel verschotten moeten doen, hebben de gewoonte om ƒ 100 voorschot te vragen. Kunnen onze vrienden dat voldoen? en op wie kan Clant dan trekken? - voor het overige zal ik aan Luijben schrijven en alles verzorgen. De goedertierene God doet mij dagelijks een weinigje in gezondheid toenemen en ook geniet ik vrede in mijn gemoed, schoon er in de gemeente veel verkeerds zich opdoet. Ik mag nog niet uitgaan en moet mij zeer laag houden. Schrijf mij bij gelegenheid eens de preciese naam van uwe Saartje voor de pinkGa naar voetnoot111; en ook wanneer gij met uwe vrouw bij ons kunt komen logeeren.
ή χαρισ μετα σουGa naar voetnoot112 | |||||||||
170. Scholte, Utrecht 11 april 1838Ik heb gisteren en eergisteren volstrekt geene gelegenheid gehad om u te antwoorden wegens werkzaamheden in de gemeente. Zondag heb ik ongehinderd voor een groot aantal hoorders te Zaandam gepredikt en des avonds met de gemeente het H. Avondmaal gebruikt. Maandag te Amsterdam teruggekeerd heb ik met twee ouderlingen een bezoek van drie uur lang afgelegd bij de twee bekende vrouwen,Ga naar voetnoot113 waar ik eene aaneenschakeling van lastering en verwensching gehoord heb tegen mij en tegen allen die het niet met hun eens zijn; ook gij kreegt ook nog eene streek. Ik heb gemerkt dat zij niet onbekend zijn met | |||||||||
[pagina 457]
| |||||||||
(van) Golverding(e), met van de Coeverring enz. Ik heb dan ook de volkomen zekerheid ontvangen evenals de ouderlingen dat het vertoeven der afsnijding zonde zijn zoude, en ik heb hen daarom ook die afsnijding bekend gemaakt. De twee anderen kon ik niet meer bezoeken, dewijl die met achterlating van eene schandelijke brief de stad verlaten hebben. Des avonds zijn wij weder door 's Heeren goedertierenheid in grooten getale in de RaffinaderijGa naar voetnoot114 bijeengekomen, en hebben de deuren weder gesloten, en ik heb onverhinderd kunnen prediken over 1 Cor. V, 7.Ga naar voetnoot115 De Heere was mij nabij, en de gemeente was merkbaar getroffen; ik heb toen tevens de algeheele afsnijding van de vrouwen Aalders en Steyling, van Henze en Huizing aan de gemeente bekend gemaakt. Tevens heb ik twee ouderlingen, waarvan ik veel verwachting heb en 2 diakenen bevestigd, en 2 kinderen gedoopt. Toen wij na de middernacht de fabriek verlieten was er niets op de straat te zien, zoo dat ik niet weet of de Politie er geweest is. Gister avond heb ik alhier na mijne aankomst onverwacht voor de gemeente gepreekt. Ik had daartoe redenen, en heb dan ook ondervonden, dat toen ik binnen kwam om te prediken een der aanwezigen de vergadering verliet.Ga naar voetnoot116 Het was een der gecensureerden waarvan vier eene list bedacht hadden om de censuur te verijdelen door te doen zeggen dat zij tot de gemeente terugkeerden. Zij hadden echter overlegd om nergens anders in de bijeenkomst te koomen dan wanneer de ouderling Klijn voorging. Ik verwacht(t)e hen dus gister avond in de bijeenkomst dewijl allen dachten dat ik te Amsterdam was. Ik heb bij die gelegenheid gepredikt over Hand. XIII, 38-41. Heden avond is er kerkeraad en aldaar zijn de gecensureerden geroepen.Ga naar voetnoot117 De verkeerdheid wordt overal in de gemeente openbaar, doch ik heb daarom juist goede hoop dat de Heere op weg is om Zijne gemeente te louteren naar Zijne beloften. De kerkeraad te Amsterdam komt meer en meer in den goeden en vasten weg, en er is voorleden Vrijdag een kerkeraads besluit genomen om voortaan in de behandeling der tucht zich niet te stooren aan eenige kerkeordening maar zich naauw te binden aan 's Heeren Woord.Ga naar voetnoot118 Hier te Utrecht ziet het er ook nog ellendig uit, de oprechtheid is schraal geworden onder de menschen. Ik word echter meer en meer bekrachtigd in den Heere om niemand te ontzien. Te midden van al die ellende die mij omringen heb ik eene groote verkwikking gehad door eenen brief van eenen broeder uit Engeland J.N. Darby,Ga naar voetnoot119 die mij het | |||||||||
[pagina 458]
| |||||||||
verblijdende berigt mededeeld dat er in Engeland en I(e)rland afgescheidene gemeenten zijn, gedeeltelijk voorzien van leraaren gedeeltelijk nog daarvan ontbloot. Hij schrijft wij hebben gezocht en gevonden in de Nationale kerk, geen tucht en geheel de wareld; onder de Dissenters, te veel van de wareld, te veel van de politiek, te veel van de particuliere inzichten, zoodat men waarlijk in deeze bijzonderheden met hen eens moet zijn om onder hen te kunnen koomen.Ga naar voetnoot120 Hij vraagt mijne gevoelens over de Kerk en derzelver bestand betrekkelijk de wareld, betrekkelijk het Nationalismus enz, dewijl hij vernomen heeft, dat bij ons meer is dan bij hen hetgeen men georganiseerd noemt. Bij andere gelegenheid zal ik u den brief overzenden. Wat betreft de ƒ 100, ik weet niet hoe het met T. Boll is, doch als er haast bij is wees dan zoo goed, om het aan Clant te betalen, ik zal morgen aan Boll schrijven dat hij het aan u kan zenden, en anders zal ik het u restitueren. Ik hoop dat het Classic. Bestuur het zal verliezen. De naam van Saartje is Sara-Johanna. Zeker kan ik nog niet schrijven wanneer ik kan overkomen, veel minder of mijne vrouw kan, want moederGa naar voetnoot121 lijdt veel van de pijn en onze kleine hoest sedert eenige weken zeer zwaar en is onder doctors handen. Ik ben sedert de laatste dagen naar het lichaam niet slimmer. Ik heb 3 stukjes ontvangen van Lothes; ik hoop ze morgen na te lezen en zoo ze goed zijn dan heb ik voor Mei denkelijk wel genoeg. Schrijf mij spoedig weer. De Heere zij uwe sterkte naar lichaam en geest. Groet uwe vrouw ook van de mijne. De gemeente zit te wachten. | |||||||||
171. Van Hall, 's-Gravenhage 17 april 1838Eerder had ik gehoopt u te schrijven, maar werdt daarin door allerlei oponthoud belet. Ofschoon het ruwe weer mij zeer hinderlijk is en ik nog bijna niet mag uitgaan, wordt ik tog dagelijks een weinigje sterker. Ook van binnen is het wel. Onder de oprechte leden van de gemeente begint meer vertrouwen te komen. Het bespreken van Gods Woord wordt vooral gezegend. Het zal wel bijna overal ten langen laatste tot de afsnijding moeten komen van die leden der gemeente, die hunne eigene hooggevoelendheid tot regel stellen, waarna zich allen hebben te gedragen. Maar wat mij betreft als regeerend ouderling geloof ik niet dat mij bepaaldelijk de macht om af te snijden (wel censuur) gegeven is. De sleutelen des hemelrijks zijn mij niet toebetrouwd dunkt mij. Ook daarom zoude ik wenschen, dat gij hier kwaamt. | |||||||||
[pagina 459]
| |||||||||
Hiernevens gaat een groot stuk van (Van) Velzen over het oefenenGa naar voetnoot122 Met het geheel daarvan ben ik volkomen vereenigd. Enkele aanmerkingen zult gij ofschoon niet in woorden uitgedrukt, aan de vouwtjes en streepjes op de kant erkennen. Aan hem heb ik ze in eene brief omstandig medegedeeld en tevens geschreven, dat dewijl hij het stuk in zijn geheel wil geplaatst hebben het eerst in het nummer van Junij kan komen. Aan Höveker heb ik het vervolg van mijn stukje over veroordeeling en verachting toegezonden; ongeveer 7 pagina's druk.Ga naar voetnoot123 Met veel genoegen las ik uw stuk over kerke-ordening. Het is waarlijk met den Heere gespot, wanneer men zoo als sommigen, zegt ‘wij willen niet verder gaan dan Gods Woord’ en echter verbindende bepalingen maakt, die daarin niet te vinden zijn. - Het verheugd mij dat de Heere u in- en uitwendig sterkt. Er rijst in mij eene stille hoop, dat Hij het nog eenmaal voor zijn overblijfsel wel zal maken door Zijnen Geest. Zoo er eene ziel door mogt worden behouden, of uit de momentaneele zondendienst verlost, dan is dit wel waard, om daarvoor een leven vol verdrukking, ellende en onrust te lijden. Wat de ƒ 100 betreft, er is niet zoo veel haast bij dat ze dadelijk aan Clant behoeven betaald te worden - echter hoe eerder hoe liever. Groet uwe beste vrouw. Van harte wenscht Suze, dat zich de gelegenheid voor haar moge opdoen om met u over te komen. | |||||||||
172. Van Hall, 's-Gravenhage 20 april 1838Schrijf mij s.v.p. nog morgen met de diligence alle omstandigheden betrekkelijk het huis en de raf(f)inaderij op de Baangracht.Ga naar voetnoot124 Brandt is tegen Maandag gedagvaard, maar ik zal wel uitstel bekomen. ofschoon ik daarvan niet zeker ben. Eerst heden de dagvaarding bekomende heb ik de stukken nog niet gezien, maar er zal wel een goede defensie op zijn. Ik ben een weinig beter, maar nu overvalt mij het werk aan alle kanten, zoo dat | |||||||||
[pagina 460]
| |||||||||
het mij moeite kost om mij niet te veel in te spannen. De Heere zij met u in alles. Gij hebt immers de mijne met het stuk van v. Velzen ontvangen? | |||||||||
173. Scholte, Utrecht 21 april 1838Het huis en de Raffinaderij staat nog op naam van mijn vrouws vader J.D. BrandtGa naar voetnoot125 Er bestaat geen acte van overdragt. Mijn zwager is geheel van de fabriek af, daar een schade van leegstand op moeder valt. Ik heb voor het tegenwoordige de beschikking over de Raffinaderij wat het gebruik betrefd, en zal ook dientengevolge de billetten der personeele belasting wegens de huisbewaarder invullen en tekenen. Rechtens is dus de fabriek een onverdeeld pand toebehorende aan de erven J.D. Brandt. De huisbewaarder heeft voor de rechtbank te Amsterdam gezegd dat de gedaagde reeds lang in het graf lag en zoo men den zoon des overledenen meende, dat geheel verkeerd was daar deze sedert November 1837 te Gorcum woonde en hij huisbewaarder was van Ds. Scholte. Daarop is hij weggezonden en ik had er verder niets van gehoord. Dus denk ik dat men te Amsterdam heeft vrijgesproken. Men heeft te Amsterdam geene getuigen gehoord. Zoo het proces betreft de morgen bijeenkomst, toen hebben wij de deur gesloten gehouden en er is derhalven niemand van de Politie bij tegenwoordig geweest zoo dat men niet weet wat er gebeurd is. Des avonds was er een groot gedeelte van de gemeente binnen toen de dienders de deur in bezit hebben genomen, doch toen zijn allen zonder dat er iets verrigt is weder heen gegaan dewijl er toen nog geene mogelijkheid bestond om bij elkander te blijven dewijl de militairen bijna gelijktijdig met mij aankwamen; toen de LaghGa naar voetnoot126 kwam was de fabriek al ledig. Ik geloof dat ik nu alles hieromtrent geschreven heb. Het stuk van v. Velzen heb ik met genoegen gelezen. Ik heb het op de provinciale vergadering voorgedragenGa naar voetnoot127 en daar heeft het indruk gemaakt omGa naar voetnoot128 hen die gewoon zijn te oefenen. Wij hebben Donderdag en Vrijdag vergadering gehouden en druk gewerkt. De zaaken van Noordwijk zijn nu beslist. Noorduijn zal voor een indringer en scheurmaker verklaard worden, de kerkeraad vermaand van hem niet verder te erkennen en anders dadelijk voor ons ophouden kerkeraad te zijn, de gemeente zal vermaand worden om tot de gemeenschap der Kerk terug te keeren.Ga naar voetnoot129 Woerden, Linschoten, en Westbroek zullen door eene commissie bezocht worden en zoo zij in hunne scheuring volharden, niet meer door ons als gemeenten | |||||||||
[pagina 461]
| |||||||||
erkend worden.Ga naar voetnoot130 De Utrechtsche Kerkenorde is zonder uitzondering als verbindend verworpen en als ontwerp tot nadere overweging blijven liggen.Ga naar voetnoot131 Met algeheele stemmen is de Utrechtsche kerkeraad bevestigd in het uitoefenen der tucht tegen het protest het welk de ouderling Klijn in de kerkeraad gedaan had.Ga naar voetnoot132 Er was eene zeer krachtige brief van eenige leden van de vergadering ingeleverd wegens de misbruiken in de kerk wat de tucht betreft. Over het gedrag van Budding is wel met een woord gesproken doch nog niets bepaaldelijk daaromtrent besloten of verrigt. Op den 3 Mei is er eene Vast- en Bededag bepaald in de provincie Utrecht wegens de toenemende pestilentie onder het vee welke geessel doortrekt.Ga naar voetnoot133 Ik verzoek daarvan aan uwe classis kennis te geven. In het laatst der volgende week zal er eene opwekking daartoe in het licht koomen. Ik heb de opzieners opmerkzaam gemaakt op behoefte aan dienaren en om de gemeente te sporen tot bijdragen ten einde in de gelegenheid te zijn om de zoodanigen die tot de bediening lust en bekwaamheid hebben te kunnen bereiden tot den dienst. Ik heb het oog op Baay van Hoorn en misschien Vermeulen uit Flakkee.Ga naar voetnoot134 Doch die beide menschen zijn die dadelijk broods gebrek hebben indien zij de handen arbeid laten varen om zich verder te bekwamen. Ik heb hen echter tevens opmerkzaam gemaakt dat in deezen niet moest gezien worden op eigen belang en genot maar op de welstand der gemeente in het algemeen. Ik heb eene predikatie ter perse over Lucas 12, 1 die ik hoop dat met deeze maand zal uitkoomen.Ga naar voetnoot135 Mijne gezondheid is redelijk doch ik ben nu zeer vermoeid. Ik verheug mij dat gij ook weder aanvankelijk hersteld zijt. De Heere schenke u Zijne nabijheid door het geloof en dan is alles wel. Personeel heb ik veel beproeving in de bediening maar het is mij goed. De Heere zal alles schoon maken op Zijnen tijd. Mijne vrouw is wel; ons Saartje hoest nog erg, en moeder lijd(t) veel aan de rheumatiek. Groet uwe vrouw en de broeders. Ten gevolge der Provinciale vergadering heb ik de drie eerste weken veel werk in de gemeente daar ik in alle commissieen benoemd ben. Ik moet denkelijk na de volgende week de verwarde gemeente van Gouda bezoeken.Ga naar voetnoot136 en zoo ik het eenigsints doen kan zou ik gaarne eens overwippen | |||||||||
[pagina 462]
| |||||||||
naar Den Haag. Gij moet er echter niet op rekenen. Gij zult gehoord hebben dat Brummelkamp voor Amsterdam bedankt heeft.
(P.S.) Berigten voor de Reformatie heb ik deeze keer bijna niet. De brief van den engelschen predikant hoop ik te plaatsen. Hij is reeds vertaald. | |||||||||
174. Van Hall aan Budding, 's-Gravenhage 26 april 1838Ga naar voetnoot137Uwe brief van 24 April, heden morgen ontvangen, was mij recht verkwikkend om de blijken van broederlijke gemeenschap, daarin doorstralende. ... Eene zware ziekte heeft mij weken lang aan bed, kamer en huis gekluisterd. Mijne lieve vrouw en kinderen (de vervulling voor mij van den 128sten psalm) zijn wèl, de eerste naar gelang der omstandigheden, daar zij in Augustus wederom eene bevalling te gemoet ziet, - Ofschoon nog zeer zwak zijnde behaagt het de Heere mij allengskens te herstellen. Ik ben echter nog zeer zwak. Gij zult wellicht gehoord hebben dat ik tot ouderling benoemd ben. Het zijn tot mijn leedwezen juist uwe voornaamste vrienden alhier, die mij als zoodanig niet erkennen. Op de bijeenkomsten mogen echter diegenen, die ze niet nalaten, met mij ondervinden, dat de Heere goedertieren is. | |||||||||
175. Van Hall 's-Gravenhage 28 april 1838Met uiterst veel genoegen las ik in de proef der reformatie de brief van Darby. Welk eene verkwikking geeft het niet, wanneer wij onder alle de beroeringen en woelingen van menschen de tekenen mogen zien van het groote werk Gods in onze dagen. Ik bedoel de reformatie naar den Bijbel, de omverwerping van form- en gevoels godsdienst, de verwezentlijking van het geen de hervormden veinzen ‘de Bijbel alleen’. Zoo de smaad der tong van menschen ons treft, het is wel de moeite waard zulks te lijden, zoo het licht maar op de kandelaar komt. De Moen schrijft mij dat Hoksbergen te Kampen en Zwolle tot predikant is aangesteld, de sacramenten bediend enz. en v. Raalte, dat alle de predikanten thans door die lieden verworpen worden, terwijl de zuurdeesem zich ook tot naburige gemeenten uitstrekt.Ga naar voetnoot138 - Ik twijfel echter niet of dit alles zal menigeen tot overtuiging brengen, dat het pyramidale kerkgebouw dat men wil oprichten, niet de eigenaardige woning van de leden Christi op aard is.Ga naar voetnoot139 Er zijn vele zaken waarover ik u zoude wenschen te spreken, die zich met de pen moeilijk laten mededelen. Ook maakt mijne zwakheid mij het schrijven nog tot een werk. De zaak van Brandt is tot 9 Meij uitgesteld. De huisbewaarder zal noodzakelijk als getuige moeten komen. Zoudt gij den man hiervan willen prévénieeren?Ga naar voetnoot140 | |||||||||
[pagina 463]
| |||||||||
Ook zou het goed zijn, dat Brandt zelve overkwam, waarvoor ik hem hoop te schrijven. - Het spreekt van zelve, dat er van de gezegdens van dien man te A. niets is opgeschreven, daar hij niet als getuige was gedagvaard. Het proces betreft alleen de morgen bijeenkomst waarbij ik tegenwoordig was. Hebt gijl. eene onderhandsche overeenkomst gemaakt, waarbij het gebruik van het huis aan u wordt gegeven? Zoo ja dan was het goed een notarieel extract daarvan te laten maken. Of is er ook eene scheiding van den boedel des overledenen J.D. Brandt, waaruit blijkt dat het huis onverdeeld eigendom is gebleven. Dit is echter minder nodig omdat wij een extract uit het register der Inschrijvingen kunnen ligten. Zoo gij mij aan een of ander schriftelijk stuk helpen kunt doe het dan, want op bewijzen komt het aan. Zoo de billetten der belasting voor den 9den worden rondgebracht vul ze dan s.v.p. in en zend ze mij. Gij zult bij gelegenheid wel zorgen, dat de ƒ 100 voor Clant in deze zaak tegen het classicaal bestuur mij toekomen. Voor het oogenblik is daarbij echter geen haast. Nu waarde broeder, des Heeren Geest zij met u. Gedenk mijner in uwe gebeden. Ik hoop dat wij elkander in de volgende week zien zullen.
(P.S.) Indien mijn ligchaam en ziels krachten het niet beletten zou ik voor de Reformatie wel een vervolg of liever uitbreiding in bijzonderheden van uw artikel over kerkeordening willen schrijven. | |||||||||
176. Scholte, Utrecht 30 april 1838Gelijktijdig met de uwen ontvang ik een brief van v. Raalte waarin hij mij het voorgevallene met Hoksbergen vermeld; ik hoop dat dit zal medewerken ter vereeniging der oprechten, welke vereeniging door het ontzien van diergelijke lieden al te zeer gestremd werd. Ik denk nog heden v. R. te schrijven en op een en ander opmerkzaam te maken. Ook wij hebben in onze provincie Utrecht met zoodanige gemeenten te handelen, doch wij trachten zooveel in ons de bedekselen der schande weg te nemen en den eigenlijken aard der tegenstand te doen zien, en daartoe behoeven wij de toevlugt niet te nemen tot Synodale resolutien. De Heere beproefd Zijne gemeente en het is mij een verblijdend teken, want het is uit alles wat tot hiertoe gebeurd is duidelijk dat de menschen zich door leeringen niet laten overtuigen. Hoe harder de Satan woelt en werkt, hoe hechter de fundamenten zullen gelegd worden. In deeze stad begint de tegenstand het hoofd te bukken. De voortgang met de tucht wordt door den Heere gezegend en naar het zich laat aanzien zal de afsnijding zeer spoedig moeten volgen. Zaturdag heeft eene commissie uit den kerkeraad mij eene beroepsbrief gebracht tot gewoon Herder en Leeraar van UtrechtGa naar voetnoot141; had ik duidelijkheid dat dit de wille des Heeren was, ik wenschte mij dadelijk te verbinden. Dan had ik meerder vrijmoedigheid om mij tot die gemeente te | |||||||||
[pagina 464]
| |||||||||
bepalen en uit te zien of er ook mogelijkheid was ter opleiding van anderen tot de bediening des Evangeliums. Die duidelijkheid mis ik tot hier toe doch wensch en bid van den Heere dat Hij mij in deeze doe handelen naar Zijnen wil en tot welzijn van Zijne gemeente. Van mijne overkomst deeze week zal waarschijnlijk niets koomen, want ik moet heden naar Amsterdam om Woensdag avond weer hier te zijn, en de reis naar Gouda wacht nog naar eene brief van de gemeente. Vrijdag heb ik te Veenendaal voor een talrijke schare gepredikt en daarna die bijna geheel verscheurde gemeente behandeld.Ga naar voetnoot142 Het schijnt dat de Heere deeze poging aanvankelijk gezegend heeft tot vereeniging der verstrooiden. De ouderling aldaar H. van der Biezen, een man vroeger van grooten naam, die ook nog geschreven heeft, is nu zoo openbaar geworden, dat wij hem met de grootste vrijmoedigheid uit de bediening gezet hebben, en dat dit zelfs heeft medegewerkt tot hereeniging der gemeente. V. d. Biezen is heimelijk boos en beschouwt zich als een halve martelaar, doch onderwerpt zich uitwendig. De lastigste commissie moet ik nog doen naar Woerden, Linschoten enz.Ga naar voetnoot143 De Heere zal echter ook hierin Zijnen Naam groot maken. Ik zal den huisbewaarder zeggen dat hij er op rekenen moet om den 9den in den Haag te zijn. Ik twijfel of Brandt wel veel lust zal hebben om te koomen, want morgen denk ik dat hij met zijne vrouw alhier komt om moeder te bezoeken die in de laatste tijden zeer verzwakt is door onophoudelijke rheumatiek. Er is geen onderhandsche overeenkomst gemaakt; toen Brandt naar Gorcum vertrokken is heeft hij eenvoudig rekening gedaan en daar moeder het grootste gedeelte moest hebben, sprak het van zelf dat moeder de fabriek in eigendom moest houden, dewijl Brandt het zijne meer dan noodig had in de zeepziederij. Daar wij elkander onderling vertrouwen en de zaak bij overlijden van Moeder toch hetzelfde is, zoo is daarvan geene overeenkomst getekend. Eveneens is het met het gebruik; zoolang de fabriek niet verkocht (is) heb ik de beschikking daarvan, doch ook dat is mondeling, daarom heb ik ook na het vertrek van mijn zwager aan de huisbewaarder gezegd dat ik zijn principaal ben. Wanneer er een extract uit de register van inschrijving geligt wordt zal daaruit blijken dat het eigendom nog staat op naam van J.D. Brandt die reeds lang overleden is, en dus tot nog toe onverdeeld eigendom is gebleven van de erven Brandt. Zoo gij dit goed keurt kan moeder en Brandt wel een stuk tekenen waarin zij getuigen dat het gebruik en de beschikking van de fabriek tot op deszelfs verkoop aan mij is afgestaan sedert het vertrek van mijn zwager naar Gorcum. Zoo de billetten nog vroegtijdig genoeg koomen zal ik ze u zenden. Ik heb in de voorledene week aan Darby geantwoord op de voorgestelde vragen zoo oprecht mij mogelijk was, zonder de toestand der kerk schooner te maken als die is, en ik heb hem wederkerig andwoord gevraagd en zijne naauwkeurige opgaaf betrekkelijk de broeders in Engeland en hunne gedachte over de | |||||||||
[pagina 465]
| |||||||||
Schotsche kerk. Ik hoop dat er maar dadelijke verbintenis onder de geloovigen in verschillende landen koomen mag, want dit zal krachtiglijk in Gods hand kunnen medewerken tot overtuiging dier broeders die nog heil verwachten van Synodale eenheid. Ik heb doorgaands goede moed; de inwendige tegenstand versterkt dezelve omdat de Heere mij klaarheid geeft door het geloof in Zijn getuigenis, dat niet liegen kan. Zoo gij morgen nog schrijft, dan onder couvert aan Höveker, want ik denk eerst Woensdag nademiddag uit Amsterdam te vertrekken. Ik hoop dat de gelegenheid spoedig voor mij zijn zal om eens bij u te zijn. Gedenk mijner in uwe gebeden. Groet uwe vrouw ook van de mijne. Door de gedurige ongesteldheid van moederGa naar voetnoot144 is mijne vrouw aan huis gebonden. Groet de broeders. De Almachtige God zij uwe sterkte uitwendig en inwendig. | |||||||||
177. Scholte, Utrecht 5 mei 1838Ik heb Woensdag avond de doos goed ontvangen en de garnalen met smaak genuttigd. Ik heb Teunis Boll bij mij gehad, die mij zeide dat Luijben nog niets van de zaak vernomen hadt. Hij dacht dat er nog geen Procureur gesteld was. Gij zult bij gelegenheid Luijben wel schrijven want hij heeft waarschijnlijk nog wel papieren of ten minste het actenboek onder zich. In het laatst van de maand zal ik u de ƒ 100 voor Clant namens T. Boll zenden. Ik heb aan de huisbewaarder laten zeggen dat hij zich gereed moet houden om den 9 in den Haag te zijn. Hij zal zeker nog wel nadere dagvaarding of tijding verwachten. Zoo gij hem noodig hebt wees dan zoo goed om dadelijk aan Höveker te schrijven dat hij aan HuidingGa naar voetnoot145 de boodschap zendt dat hij zich op reis begeeft. Ik ben door 's Heeren goedheid redelijk welvarende. Mijne vrouw wordt ook weer goed gezond, doch moeder lijdt veel aan rheumatiek, zoo dat mijne vrouw aan huis gebonden is. Ik heb een bezoek gehad van een paar Engelschen, die waarschijnlijk ook bij u zullen koomen of reeds geweest zijn. ik heb groot vermoeden dat ten minsten de predikant HillGa naar voetnoot146 aan de gevoelens van IrvingGa naar voetnoot147 vast zit. De speculatie van de toekomst houdt bij veelen het dadelijk wandelen op het pad van Gods geboden tegen. Te Amsterdam heb ik het zeer goed bevonden; de kerkeraad aldaar wordt bekrachtigd in het geloof en gaat regt door. Ik ben zeer verlangend hoe v. | |||||||||
[pagina 466]
| |||||||||
Velzen zich betrekkelijk zijn moeder gedragen zal.Ga naar voetnoot148 Bij het stuk over oefenaars heb ik nog een paar aanmerkingen gevoegd, vooral een aan het slot over het niet aannemen der Utrechtsche Kerkordening in sommige provincieen, dewijl uit de laatste noot van v. VelzenGa naar voetnoot149 zou blijken dat die K.O. algemeen was. De strijd wordt inwendig sterker. In het begin der volgende week gaan de brieven naar Noordwijk. Ik verwacht dat Cors Noorduijn nu nog meer zal gaan lasteren. De Heere zal echter rechten. Groet uwe vrouw en de broeders. De Heere ondersteune u krachtiglijk naar lichaam en geest en geeve u door het geloof in Hem u te verheugen. Gedenk in uwe gebeden aan... | |||||||||
178. Van Hall, 's-Gravenhage 12 mei 1838De afwisseling van kou en warmte doet mij nog zoo veel kwaad dat ik geregeld bij Noordenwind en dus gedurende de twee laatste dagen de koorts heb en dan zit (ik) bijna geheele dagen suf en werkeloos als een kind. Dit is dan ook de reden, waarom ik uwe brieven niet zeer geregeld beantwoord. Ik meen echter, dat ik wat het wezen der zaak betreft, langzamerhand in sterkte toeneem. Het inleggende stuk met een bij schrift van Brummelkamp wenschte hij nog in dit nummer achter het stuk van van Velzen geplaatst te hebben. Mijn voornemen is hem te schrijven, dat het beter is in een volgend nummer zulks te doen, daar wij anders een nummer bijna geheel met die oefening-quaestie vervullen.Ga naar voetnoot150 En daarbij non vi, sed saepe cadendo gutta cavat lapidemGa naar voetnoot151 Vindt gij dit goed? Hoe staat het met de copy? De Engelsen waarover gij schrijft zijn bij velen der niet gescheidene broeders hier geweest; bij mij niet. Waarschijnlijk bevallen hun, die hier met hoogen lof van Kohlbrugge spraken, de gescheidenen niet best. Speculeerende en handelende menschen kunnen het op den duur te samen niet vinden. Ik heb van Luijben de stukken ontvangen. Die zaak krijgt nu hier deszelfs geregelde loop, en Luijben heeft mij zeer breedvoerig geschreven. Woensdag heb ik voor het eerst na mijne ziekte en dat wel in de zaak van Brandt gepleit.Ga naar voetnoot152 Ik heb hoop, dat het arrest aanstaande Woensdag zal gunstig zijn. Aangenaam was het eens in het breede te kunnen uiteenzetten, waarom wij de deuren gesloten hadden. Met genoegen leerde ik dien huisbewaarder kennen. Zalig zijn de zachtmoedigen. | |||||||||
[pagina 467]
| |||||||||
L.l. Maandag hadden wij classikale vergadering. Over de kerke ordening, maar vooral over UrbanusGa naar voetnoot153 die tegenwoordig was en zijn oefenen, waarin hij zelve zegt geen onderscheid met prediken te vinden, is breedvoerig gehandeld. Ofschoon ik zeer zwak was mocht ik de zaak nog al klaar uiteenzetten. Urbanus had niets uit Gods Woord in te brengen, maar hield zich er maar bij, dat hij liever geen ouderling was, dan van zijn oefenen af te zien. Het spreekt echter, dat liever hier niet geld(t), en als lid mag hij even zoo min lopenGa naar voetnoot154 zonder gezonden te zijn. Het verheugt mij dat de Amsterdamsche kerkeraad zoo goed staat. De stukken, die de zaak van Middel betreffen bevallen mij zeer. Zoo het mogelijk is waarde broeder kom dan eens overvliegen; maar doe het dan in de volgende week, want ik ga de 21sten zoo de Heere wil voor vijf dagen naar Rotterdam op het buiten van Mevr. van OordtGa naar voetnoot155 wat uitrusten. Het is hier eene gedurige rosmolen voor mijn arme hoofd. Waarschijnlijk gaan wij den 3den Junij naar Utrecht bij mijne schoonmoeder om aldaar acht dagen te blijven. Mocht de Heere u waarde broeder leiden in uw antwoord op het beroep van Utrecht; tot nog toe schijnt het de wil Zijner voorzienigheid niet geweest te zijn, dat een onzer predikanten zich zoo vast verbond. En in de daad lijd dit de toestand in de kerk?
P.S. Het stuk van dien ouderling Buurman,Ga naar voetnoot156 ofschoon in casu nog al gepast zal tog wel niet geplaatst kunnen worden, dan met eene noot over de ongeoorloofheid van het oefenen ook toen er geen scheiding was. | |||||||||
179. Scholte, Utrecht 16 mei 1838Ingesloten ontvangt gij een brief van Assen; ik herinner mij niet dat ik zulk eene opgave gedaan heb. Dit berigt is onjuist. Weet gij eenigsints raad voor die menschen, ik weet ze niet.Ga naar voetnoot157 Het stukje door Brummelkamp gezonden moet in allen gevallen blijven liggen tot een volgend nummer; ik heb nog geene gelegenheid om den geheele brief van J. Buurman na te lezen; oppervlakkig ingezien bevald het mij niet erg. Met de copy voor dit nummer zijn wij een goed eind heen; misschien is er wel genoeg. Er komt nu in het volgend nummer 1o of een gelovige vrijheid heeft zich niet bij | |||||||||
[pagina 468]
| |||||||||
de kerk te voegenGa naar voetnoot158 2o over de heiligheid des levensGa naar voetnoot159 3o het stuk over de Oefenaars, waarbij ik nog een paar aantekeningen gemaakt heb 4o het nevensgaande stukje over de uitstorting des H. Geestes.Ga naar voetnoot160 Dan komt er in de berigten mededeling van de laatste adressen der Amsterdamsche kerkeraad en het jongste zeer fiks gestelde adres van Utrecht, Loosdrecht en Bunschoten.Ga naar voetnoot161 Ik denk dat er dan niet veel ruimte meer zal overschieten. Waarschijnlijk zal ook de mededeling koomen betrekkelijk Cors Noorduijn en de Woerdensche kerkeraad.Ga naar voetnoot162 Ik hoop voor beiden een afzonderlijk stukje op te stellen om te plaatsen in het tweede tijdschrift over de tucht.Ga naar voetnoot163 Voor den 21sten zal er voor mij geen mogelijkheid zijn om over te komen dewijl ik dadelijk werk heb in de gemeente in deeze streken dat niet wachten kan. Indien gij het schikken kunt moest gij zien uwe komst te Utrecht den 6 of 7den te bepalen, want den 4den zullen wij zoo de Heere wil in Noord-Holland Provinciale vergadering houden.Ga naar voetnoot164 Ik ben met PinxterGa naar voetnoot165 waarschijlijk niet te Utrecht. Te Gouda zit het erg in de war. Wij hebben nu de ouderling moeten afzetten en censureren wegens bedriegelijke handel met de gemeente in geldzaken.Ga naar voetnoot166 Hij houdt zich onschuldig, doch de getuigenissen zijn al te eenparig en zonder variatie. Ik heb er eene vergadering gehad met de gemeente tot 's Nachts ½ 2 uur. Een der diakenen is geschorst. De ouderlingen van Bodegraven zullen nu het opzicht over de gemeente waarnemen. Behalve den ouderling en den geschorsten diaken met zijn drie broeders, heeft de gemeente beloofd, in broederlijke eendracht te zamen godsdienst te zullen houden; vijf der leden hebben daartoe hunne wooningen afgestaan. Het gebouw daar zij kerk hielden is al weder verkocht. De Preekstoel gaat naar Amsterdam.Ga naar voetnoot167 Ik zie meer en meer dat het zoogenaamde oefenen meer kwaad als goed sticht,Ga naar voetnoot168 en den Geest des Geloofs in de gemeente eerder onderdrukt als opwekt. Het is een gedeelte van den inwendigen strijd die meer en meer tot rijpheid komt. De kerkeraad van Woerden heeft formeel alle gemeenschap met ons opgezegd en heeft tevens nieuwe ketterijen opgezameld uit de Reformatie meest alle betrekkelijk waarschuwingen tegen de sleurdienst en het zoeken van heil in oude vormen. Het | |||||||||
[pagina 469]
| |||||||||
betreft meest stukjes die van u zijn. Ook zijn zij zeer gebeten op de uittreksel uit Newton.Ga naar voetnoot169 De Woerdensche kerkeraad wordt door dit alles meer en meer openbaar, en ik hoop dat de Heere nog licht en wijsheid schenken zal om ook die zaak in den grond aan te tasten even als Cors Noorduijn, De kerkeraad van Amsterdam gaat voorwaarts; het wekt bij veelen verbazing. De Heere zal kracht geeven. De nieuwe ouderling alhierGa naar voetnoot170 zet ook goed door, en er is in de kerkeraad onderwerping, maar naar mijne overtuiging niet van ganscher harte. Wat het Utrechtsche beroep betrefd, ik ben er geheel werkeloos onder, het is alsof het mij niet aangaat. Ik zie ook in het geheel niet, dat ik mij alhier verbindende, tevens het algemeen belang der gemeente bevorder. Evenwel blijf ik het als eene wenschelijke zaak beschouwen dat ik meer bepaald verbonden wordt. De Heere zal echter ook deeze weg schoon maken. Zoolang ik hier een wooning heb en de uitwendige omstandigheden dit mij niet noodzakelijk maken om zelve op mindere schaal mijne huishouding in te rigten dan wensch ik zonder roeping van 's Heeren weege niet in eene andere gemeente te gaan woonen. Ik hoop dat de Heere uwe lichaams gezonheid zal sterken; het is goed dat gij eenige dagen gaat uitrusten, Zoudt gij als gij te Utrecht geweest zijt niet de Provinciale Vergadering te Dordrecht kunnen bij wonen; denk er eens over en schrijf mij uw gevoelen.Ga naar voetnoot171 Met mijn lichaam gaat het nog al doch ik word niet vetter maar dat hoeft ook niet. Hoe gaat het met Sara Johanna; zal die haast in zee gaan. Als gij te Utrecht komt zal ik u de ƒ 100 voor Teunis Boll geven. Hebt gij ook al iets gehoord of het Provinciaal hof naar Amsterdam gaat en zoo ja, ligt dan uwe weg ook weder derwaarts. Hebt gij ook nummers van de Cathol. Stemmen voor mij. Ik heb No. 1 tot 4 en 7 tot 9. Gij hebt mij ook beloofd een exemplaar van de Nederlandsche Stemmen; ik heb alleen Maart 1838. Höveker mag wel wat aangezet worden om proef, want hij heeft nu vroeg genoeg copie gehad en ik heb nog geen proef gezien. Morgen moet ik naar Woerden en Linschoten met van Wijk en ReijmerinkGa naar voetnoot172 om het laatste te beproeven. Moeder lijdt veel aan de rheumatiek; mijne vrouw is bijzonder wel. Saartje hoest nog wel maar het wordt toch beter. Groet uwe vrouw ook van de mijne, groet alle de broeders. De Heere God zij uwe steun en sterkte in de beproeving. Hetgeen in zwakheid gezaaid is zal in onverderfelijkheid opgewekt worden. Hartelijke groeten van Reijmerink. | |||||||||
[pagina 470]
| |||||||||
P.S. Als gij nevenstaand stukje gelezen hebt zend het dan aan Höveker. Heden ben ik van de schutterlijke dienst voor een jaar vrijgesteld; er was ook een (Van) Schermbeek in de commissie.Ga naar voetnoot173 | |||||||||
180. Van Hall, 's-Gravenhage 19 mei 1838Een woord slechts, waarde broeder, want ik heb genoegzaam geen tijd, en wil tog niet wachten met de verzending der nevenstaande boeken. Daar ik de 5de Junij alhier voor eenen man, die van poging tot moord is beschuldigd pleiten moet zal ik zeker niet voor den 7den of 8sten te Utrecht kunnen komen. Dit treft goed. Overigens is mijn voornemen van daar naar (Zalt)Bommel te gaan, en zoo ik uitrusten wil, dan is zulks nodig. Van daar de Prov. vergadering bij te woonen, zou mij wel convenieeren. De Sara Johanna is reeds 14 dagen in zee geweest en juist gisteren met eene zeer goede vangst van ƒ 250 te huis gekomen en dadelijk weder vertrokken. Hebt gij de ƒ 100 van Boll ontvangen, schrijf mij zulks dan, want gij moet ongeveer ƒ 100 van mij voor de pink hebben, uit de ontvangene premie, en dan zal ik zulks wel op uwe rekening noteeren.
P.S. MerleGa naar voetnoot174 is hier, met wien ik lang gesproken heb, waarover nader. | |||||||||
181. Scholte, Utrecht 20 mei 1838Zoo op het oogenblik ontvang ik uw pakje en daar ik Maandag morgen Moeder naar Gorcum moet transporteren dewijl zij meent daar beter te zullen worden, zoo schrijf ik u heden avond nog eenige regelen. Zoo Merle soms nog over Utrecht zou reizen Maandag en Dingsdag ben ik niet in de stad. Gaarne zou ik hem eens spreken. Schrijf het geld voor T. Boll maar op mijne rekening want ik heb beloofd het te zullen voorschieten, daar hij op het oogenblik niet bij kas was. Ik ben blijde dat het juist zoo uitkomt dat ik te Utrecht terug kan zijn als gij komt. Ik verlang zeer u te zien. Hier wordt het iets bedaarder van binnen. Morgen moet ik twee lidmaten afsnijdenGa naar voetnoot175 en zoo er geene bekeering volgt zullen er denkelijk nog vier moeten volgen.Ga naar voetnoot176 De ouderling Klijn wordt beter en stemd nu met de tucht in. Te Woerden en te Linschoten is de scheuring voltooid. Flier van Woerden heeft laatstleden Zondag afgelezen dat hij over 14 dagen zal doopen. Ik ben met de commissie te Linschoten en Woerden geweest, maar zij staan halsstarrig op hun stuk zonder redegeving, ja met lastering. Te Westbroek hebben wij het beter gevonden, aldaar was meerdere buigzaam- | |||||||||
[pagina 471]
| |||||||||
heid, en de ouderling heeft beloofd weder op de classicale vergadering te zullen koomen. Mocht het de Heere behagen Zijnen H. Geest uit te storten over Zijne Gemeente, want de ellende is groot en wat zullen onze pogingen baten als er geen nieuw leven komt. Morgen hoop ik te prediken over Marcus IX, 24. Gedenk mijner in uwe gebeden, groet uwe vrouw en de broeders, mijne vrouw groet u. | |||||||||
182. Van Hall. Rotterdam 23 mei 1838Gij zult wel vragen, waarom ik niet schrijf. Mijn ligchaam is daarvan voornamentlijk oorzaak. Ik bespeur duidelijk dat het voor mij een tijd van crisis is; sedert eenige weken voel ik meer en meer mijne borst en ben vreesselijk zwak. Wanneer ik bij de gedachte aan de mogelijkheid om schielijk weggenomen te worden, bedenk dat ik vrouw en kinderen in hulpelooze toestand en zoo vele lieve broeders en vrienden achterlaat, dan ondervind ik wel droefheid, maar ook veel troost. Over het geheel mag ik dikwijls met Paulus zeggen, als droevig zijnde doch altijd blijde. De Heere Jezus is getrouw en goed. Ik hoop hier tot Maandag ochtend te blijven. Schrijf mij spoedig eens of kom eens over. Ik blijf, zoo de Heere wil van Maandag tot Donderdag in den Haag. Ingesloten ontvangt gij een billet, dat Merle mij voor zijn vertrek toezond. Groet allen, die den God onzer hope kennen. | |||||||||
183. Van Hall, 's-Gravenhage 28 mei 1838Deze dient alleen om u te berichten, dat ik van Rotterdam geretourneerd, en een weinigje sterker ben dan vroeg,Ga naar voetnoot177 ofschoon het werken mij nog zwaar valt. Mijne vrouw is ook hier want morgen verwachten wij onze vader hier voor drie dagen. Ik heb de vrijheid genomen in de noot op het stuk van v. V(elzen) het woord Synagogue, als dikwijls in malam partem gebruikt in vergadering te veranderen. Ik heb uwe rekening met ƒ 100 gedebiteerd en gecrediteerd. Van binnen is het geheel genomen wel. De Heere is God. | |||||||||
184. Van Hall, 's-Gravenhage 30 mei 1838Ik zeg mijn innigen dank voor de Christelijke en trouwhartige toespraak in uwe brief van gisteren.Ga naar voetnoot178 Ja mijn geliefden broeder, wij zijn naauwer vereenigd dan wij zelf wisten en in zulke omstandigheden openbaren zich de uitgangen des harten. | |||||||||
[pagina 472]
| |||||||||
Gisteren had ik eene zware koorts die mij volstrekt belette u te schrijven. Ik heb die geregeld elke dag van 's morgens 10 tot 's avonds 8 uur. Het kan nog lang met mijn sukkelen duren eer mijne ziekte gedécideerd mijn einde voorspelt. Maar waar spreek ik van? Het huisgezin van BethaniëGa naar voetnoot179 heeft de ondervinding gehad van Gods almachtige hand. Lopen wij niet vooruit. Van binnen is het over het geheel genomen wel. Ja die uitdrukking is veel te flaauw. Jezus is mijn bruidegom, mijn maker en mijn man. Maar van mijne kant, hoeveel gebrek aan lijdzaamheid! Ik kan wel van harte zeggen, (de Heere weet het), uwe wille geschiede, maar het zondige vleesch is ongeduldig en strijd(t) tegen die stem mijns gemoeds. Broeder ik ben nog in den strijd. Bid voor mij, dat ik moge volharden ten einde toe. Hier gekomen zijnde en veel werk vindende zijn mijne koortsen tegen de quinineGa naar voetnoot180 in, toegenomen. Ik ben genoodzaakt geworden eene belangrijke pleidooij van aanstaande Dingsdag aan Gefken op te dragen. Morgen avond hoop ik met vrouw en kinderen wederom naar Rotterdam te vertrekken, ten einde aanstaande Dingsdag of Woensdag voor een dag of tien naar (Zalt)Bommel te gaan. Naar Utrecht gaan wij niet. Hoe gaarne ik u zien zou waarde vriend, het kan niet. Want in mijne toestand, te logeeren in een vijandig huisgezin, verwekt groote onrust voor mijne zwakke zenuwen, vooral omdat mijne schoonmoeder mij niet goed in mijne ziekelijkheid kan verdragen. Voor den tijd van veertien dagen hoop ik nu te zien wat rust vermag. Gij mijn waarde broeder ‘houdt u mannelijk, zijt sterk’. Werpen wij onze vrijmoedigheid niet weg die eene groote vergeldinge des loons heeft. Eene menigte kleine zaakjes die ik bezorgen moet alvorens ik deze stad verlaat beletten mij hier meer bij te voegen. Daarbij gaat alles zoo langzaam en zoo flaauw voort. Onmagt, ellende en zonde, maar ook kracht in Jezus en heerlijkheid en heiligheid is mijn deel. Wat ook de dag van morgen bare, voor ons allen zal het kort zijn en in eeuwigheid zullen wij bij Hem zijn, | |||||||||
185. Scholte, Utrecht 1 juni 1838In haast nog eenige weinige woorden, want ik zit druk in het werk en moet morgen ochtend vroeg naar Amsterdam ter provinciale vergadering. De Heere zij geloofd dat gij het inwendig wel hebt. Hij is de getrouwe en onveranderlijke VerbondsGod. Ik ben een paar dagen een weinig meer verheugd naar den inwendigen mensch, hoewel het rondom mij woelt en werkt. De tegenstand tegen de prediking des Geloofs groeit aan, maar ik heb sterkte in God die Zijne waarheid in mijn harte gelegen heeft, en ik ben bereid om met die waarheid te staan of te vallen zoo het Hem behaagd. | |||||||||
[pagina 473]
| |||||||||
Ik verlang u te zien en te spreken, en heb voorgenomen om zoo de Heere den weg niet afbreekt, Woensdag over 8 dagen u te Bommel te bezoeken. Veel tijd heb ik niet overig, doch ik vind vrijheid om dit uitstapje te doen, dewijl ik dan tevens de Provinciale Vergadering in beneden Gelderland houden kan.Ga naar voetnoot181 Mocht het Den Heere behagen u nog te sparen, het is boven wel begeerlijker als hier beneden, maar gij kunt hier ook voor uwen Koning nuttig zijn, en als het Zijnen wil is, zult gij wel niet tegen hebben om hier nog een weinig tijds in den strijd te dienen. Hij zij uwe sterkte in de benaauwdheid. Groet uwe vrouw hartelijk van mij en de mijne. Gedenk in uwe verzuchtingen aan... | |||||||||
186. Van Hall, ZaltbommelGa naar voetnoot182 7 juni 1838Wij zijn hier l.l. Dinsdag met zeer fraai weder in volkomen welstand wat mijne vrouw en kinderen aangaat aangekomen. Mijne zwakte blijft voortduren, maar is niet verergerd. Dagelijks heb ik koorts van 's morgens 10½ tot 's avonds 9½ uur; gedurende dien tijd ben ik onbekwaam tot alles, behalven tot het be spreken der deugden onzes Heeren, en de belangen van zijn koningrijk. Het Woord is levenwekkend. Waarde broeder! Ik heb soms, of liever bij oogenblikken en altoos, de dadelijke steun des Heeren nodig, om niet moedeloos te worden. Door het geloof ben ik verzekerd dat het mij goed is weggenomen te worden en ik mag alles overgeven. Maar te leven met een geparalijzeerd ligchaam en voor dit leven onbekwame hersenen is een zware beproeving. Innig verheugd mij de tijding van uwe aanstaande overkomst. In die uuren van stilstand en rust van alle aardsch bedrijf, die ik thans geniet, heb ik veel mogen stilstaan bij de groote daden Gods in onze kerk. Houdt goeden moed beste broeder, het zal met of zonder ons wel gaan. Wat uit God is zal voorspoed hebben al is voor het vleeschelijke oog alles tegen. Ik heb het nogmaals herhaaldelijk voor den Heere moge brengen en zeg nu geloviger als ooit ‘Dit is de weg wandelt in dezelve.’ Groet alle broeders. De Heere verkwikke ons spoedig door uwe overkomst. | |||||||||
187. Van Hall, 's-Gravenhage 18 juni 1838Geloofd zij God voor zijne uitreddingen. Hij is de getrouwe verhoorder der gebeden. Ik heb deze morgen mogen pleiten. Het is mij tot heden (2 uur) best bekomen. Mijn kracht om te spreken was van onzen getrouwen Zaligmaker. Eergisteren en gisteren heb ik slecht weinig koorts gehad. Tot op dit ogenblik voel ik nog geen koorts, maar integendeel een aangenaam gevoel van ontspanning. | |||||||||
[pagina 474]
| |||||||||
Ik beruste vooraf in den Heere. Angst en zorg zou mij belet hebben iets te doen. Geloof mij in haast maar hartelijk uwen liefhebbenden broeder... | |||||||||
188. Scholte, Utrecht 19 juni 1838De Heere zij geloofd voor Zijne goedertierenheid aan u bewezen, Hij schenke uit genade verder overvloedige stoffe tot verheerlijking Zijns grooten Naams. Uit de inleggende stukken welke ik vriendelijk verzoek aan deszelfs adressen te doen toekoomen, zult gij zien, hoe de burgemeester van Loosdrecht weder te werk is gegaan.Ga naar voetnoot183 Gisteren heb ik het druk gehad met het heen en weder loopen om te zien of ik Frederik niet spoedig kon los krijgen. SmitGa naar voetnoot184 was zeer vriendelijk en heeft mij beloofd alles te doen wat mogelijk was. Het treft juist dat MartensGa naar voetnoot185 naar den Haag is. Smit heeft dus de instructie. Zoo even heeft hij nog aan KarsemeijerGa naar voetnoot186 gezegd dat hij hem spoedig naar mij toe zou zenden. Van Gorcum heb ik nog in het geheel geen tijding en verkeer dus in zorg hoe het daar is dewijl mijne vrouw beloofd had gisteren te schrijven.Ga naar voetnoot187 Ik hoop zoodra Frederik los is naar Gorcum te gaan en Zaturdag weer hier te zijn. V. Velzen is te Amsterdam druk aan 't razen geweest,Ga naar voetnoot188 doch Wormser moet hem goed wederstaan hebben en de kerkeraad is staande gebleven. V. Velzen is iets bedaard en komt zoo ik hoor heden weer te Amsterdam om met de kerkeraad over de kerkeordening te handelen. De Heere leeft. Ik heb het onder de veele drukte in deeze laatste dagen goed gehad. Groet uwe vrouw en de broeders. De Almachige ondersteune u krachtelijk. Tot Zaturdag hoop ik te Gorcum te blijven. | |||||||||
[pagina 475]
| |||||||||
Woensdag, als wanneer ik met de koorts heb gepleit. Gisteren had ik een zware koorts en ook deze schrijvende ben ik daarvan niet vrij. Ziedaar mijne historia morbi.Ga naar voetnoot189 Ik ben te zwak om aan het bijwonen eener prov. verg. te denken. Het stuk aan den Proc. Gen. heb ik bezorgd. Dat aan den Koning zend ik u terug omdat het niet op zegel is en dus zoude worden ter zijde gelegd. Budding schrijft mij dat hij in de gevangenis zit.Ga naar voetnoot190 Schrijf mij spoedig omtrent Frits. Wat kan ik voor hem doen? Niets!
(P.S.) de Heere is getrouw. Lees s.v.p. in de hiernevenstaande bijdragen het stukje van Huidekoper; het zal u wel interesseeren.Ga naar voetnoot191 | |||||||||
190. Scholte, Utrecht 23 juni 1838Bij mijne tehuiskomst vond ik uwe brief van gisteren. Het verwonderd mij niet dat het pleiten van Woensdag en het daarmede gepaard gaande werk u vreeselijk heeft afgetobt. Hoe gaarne zou ik een middel uitdenken om u in het werk iets te verligten; dit is echter niet in mijn vermogen. De Heere voorzie genadiglijk in het noodige voor het lichaam, maar schenke u bovenal zijne zalige nabijheid onder het lijden. Te Gorcum is het nog al hetzelfde, Moeder wordt niet beter en zoo het zich laat aanzien zal het een uiteinde worden door verzwakking. De geheele familie is eenigsints sukkelende,Ga naar voetnoot192 mijne vrouw is alleen geheel gezond. Frits is Woensdag na het verhoor door den rechter van instructie (...Ga naar voetnoot193 Smit) dadelijk losgelaten. Er is in het proces verbaal niets bêpaalds te zijnen laste en zijne reispas is in orde bevonden. Nu is de vraag moet ook hij eene aanklacht tegen de burgemeester inleveren of zullen wij op de procedure wachten.Ga naar voetnoot194 Hij heeft het in de gevangenschap zeer goed voor zijne ziel gehad, ook deeze zaak heeft moeten dienstbaar zijn, om zijne vastheid in het geloof openbaar te maken. Karsemeijer werdt door het eenvoudig verhaal zijner practijk in de boeijen nog beschaamd gemaakt. Ik heb bij deeze gelegenheid in hem die altijd | |||||||||
[pagina 476]
| |||||||||
zweeg eenen krachtvollen broeder ontdekt, waardoor hij mij nu dubbel dierbaar is. Hij is, nu mijn vrouw te Gorcum en onze dienstmaagd naar haare ouders is, mijn eenig huis- en reisgezelschap. Ik heb verslag van hetgeen te Loosdrecht en met Frits gebeurd is in de berigten geplaatst. Het verwonderd mij niet dat Budding in de gevangenis zit. Hoe denkt gij over het vermelden daarvan in de Reformatie? Wordt het geplaatst, dan diend de reden er bij; is die reden goed,Ga naar voetnoot195 en zouden wij Budding waarlijk nut doen door de vermelding. De toegezondene bijdragenGa naar voetnoot196 heb ik vlugtig reeds ingezien; het bevalt mij en verzoek ook het vervolg; ik heb eenige punten opgemerkt waarvan ik bij de eerste gelegenheid gebruik denk te maken. Al de strijd van buiten hinderd mij echter zoo veel niet als hetgeen inwendig openbaar wordt. V. Velzen werkt druk, doch zoo ik reeds gemerkt heb vindt hij in den Amsterdamschen kerkeraad eene welversterkte vesting welker fundamenten zijn Gods Woord. Hij geeft zich echter veel moeite om te winnen. Ik hoop mij niet in die zaken te mengen, maar gade te slaan. Morgen hoop ik weer te prediken; dat is beter dan twisten. De gemeente van Middelharnis verzoekt de onderzoeking en ordening tot de bediening des Woords en der Sacramenten van haren Ouderling C.v.d. Meulen, die gij op de provinciale vergadering te Dordrecht ontmoet hebt. Deeze aanvraag heeft mij zeer verheugd, van harte wensche ik dat de Heere dat beginsel zegenen mooge. Van een ongescheidenen werdt mij deeze week eene coupon gezonden van ƒ 12,32½ voor opleiding van aankomende leeraren. Ik voorzie dat ook hierin tegenstand der andere leeraren koomen zal doch ik hoop op de Provinciale vergadering met de verenigde opzieners te spreken en twee predikanten uit te noodigen om aldaar te verschijnen.Ga naar voetnoot197 De volgende week hoop ik aan de gemeente Middelharnis welker verzoek ik namens de classis ontvangen heb, te schrijven. Groet uwe vrouw hartelijk. De getrouwe VerbondsGod sterke haar in hare gevorderde zwangerschap en make haar ter zijner tijd eene blijde moeder in Israël. Geliefde broeder mijne stille verzuchting is dat gij nog wat hier moogt blijven, hoewel ik u de rust niet misgun. Bidden wij voor elkander dat de Heere ons genade schenke om ons op Hem te verlaten, Hij zal het wel maken.
(P.S.) Als het eenigsints kan schrijf dan Maandag, Dingsdag morgen ben ik zonder onverhoopte...Ga naar voetnoot198 hier. | |||||||||
[pagina 477]
| |||||||||
A.M.C. van Hall, 's-Gravenhage 25 juni 1838
| |||||||||
191. Van Hall, 's-Gravenhage 25 juni 1838Gisteren en eergisteren heb ik minder koorts gehad, maar heden, ook dewijl ik nu schrijf valt hij mij nog al lastig. Het berigt omtrent Budding moet dunkt mij volstrekt niet geplaatst worden; immers hij verzoekt mij dringend zulks niet te doen. Maar zouden wij ook berigten ‘dat de predikant Budding de Red. verzocht heeft geene berigten omtrent hem te plaatsen?’ Ik dacht dat Frits geen pas had; dit maakte mij zoo bevreesd. Hij moet stellig eene aanklacht bij den officier inleveren. Het berigt omtrent v.d. Meulen verheugd mij. Wanneer denkt gij provinc. verg. te houden? De Heere, Heere zij met u en zijne gemeenten. Hij is ook voor mij nog de Getrouwe. | |||||||||
[pagina 478]
| |||||||||
192. Scholte, Utrecht 27 juni 1838De hand waarmede gij de laatste brief geschreven hebt verkondigde reeds dadelijk dat de koorts u nog niet verlaten heeft. Och dat het den Heere mocht behagen om uitkomst te schenken; ja, Hij is de getrouwe en onveranderlijke Verbonds God ook dan wanneer het voor ons oog donker is. Ook in het duistere mag ik op Hem hoopen. Een oudoom van mijne vrouw is in zijn 93 jaar de eeuwige heerlijkheid ingegaan.Ga naar voetnoot199 Met moeder is het nog niet beslist, zij is zeer zwak en heeft gedurig koorts, mijne vrouw is daardoor duurzaam te Gorcum ter oppassing van moeder. Ik heb nog geen aanklacht voor Frits opgemaakt. Hij heeft er zelf geen groote zin in dewijl hij tegen de moeite opziet, en daar hij geen inwoonder is weet ik niet regt hoe het interigten. V. Velzen is te Amsterdam weer druk bezig geweest, bijzonderheden weet ik niet,Ga naar voetnoot200 maar ik vermoed dat de kerkeraad al weder in de war (is), onze Wormser heeft zich onder al die moeite naar lichaam en ziel zeer afgetobt. De spanning wordt sterker, wellicht barst alles uit één; ik ben stille en hoop den Heere te verbeiden en te volgen; wat er ook mooge vallen de Gemeente des levendigen Gods zal staande blijven. Soms zie ik door alle die bedroevende wolken een straal van de helderheid van een schooner dag. Ruim 1500 jaar is het den Satan gelukt om de wareld aan de Kerk te koppelen, en die koppeling heeft reuzen voortgebracht.Ga naar voetnoot201 De Heere geeve dat ik die dag zien mag, dat er eene geheele scheiding tusschen Christus en Belial tot stand komt. In een volgend nummer kunnen wij plaatsen dat wij op verzoek van Budding zelve niets ten zijnen opzichte plaatsen.Ga naar voetnoot202 Ik heb nog niet bepaald wanneer wij Provinciale vergadering zullen hebben; de twijfelachtige toestand met moeder heeft mij terug gehouden.Ga naar voetnoot203 In de volgende week hoop ik echter aan de gemeenten te schrijven. Waarde broeder, God de Heere schenke u Zijne zalige en alle verstand te boven gaande vertroosting in uw lijden. Groet uwe vrouw en allen die onzen Heere Jezus Christus liefhebben in onverderfelijkheid. Denk in uwe gebeden aan... | |||||||||
193. Van Hall, 's-GravenhageGa naar voetnoot204 6 juli 1838Deze dient slechts om u te melden, dat ik nog bijna in dezelfde toestand | |||||||||
[pagina 479]
| |||||||||
verkeer. Ik wordt echter niet erger, ofschoon ik dagelijks de koorts heb en nog zeer zwak ben. V. Velzen schrijft mij een brief, die vol schoolmeesterachtige uitdrukkingen is. Het aanstaande examen van v.d. Meulen verheugd mij zeer. Ik mag het in deze mijn beproevingstijd goed hebben bij den Heere. Groet allen. De genade zij met u.
P.S. Zend mij s.v.p. de Bijdragen tot R. en W.Ga naar voetnoot205 wederom die ik nodig (heb). De nummers komen elke drie maanden uit. | |||||||||
194. Scholte, Utrecht 7 juli 1838Hiernevens zend ik u de Bijdragen; zeer gaarne had ik dezelve nog eens terug, zoo dat niet kan, kan ik dan ook de stukken afzonderlijk bekoomen? Zou het niet goed zijn om in de Reformatie melding van dit stuk van Huidekoper te maken?Ga naar voetnoot206 Gij ontvangt tevens een stuk van v.d. Meulen dat zeer goed in elkander zit. Wees zoo goed om het te laten overschrijven op half papier opdat ik er de veranderingen en aanmerkingen naast kan schrijven. Ik heb hier op het oogenblik niemand die ik daarmede kan belasten, en ik zou het gaarne spoedig terug hebben.Ga naar voetnoot207 Van de Loosdrechtsche zaakGa naar voetnoot208 geloof ik niet dat men iets voor de rechtbank zal brengen. Ik zal de pas van Frits opvragen want hij verlangt naar huis. Het doet mij leed dat van Velzen zoo aan het meester spelen is, doch ook dat zal in Gods hand moeten medewerken om onze verwachting van alle menschen af te trekken en alleen op de Heere te vestigen. V. Raalte, Brummelkamp en de Cock schijnen tegenswoordig zeer aan de leiband van v. Velzen te loopen. Ik mag onder alles goeden moed hebben op den Heere dat de reformatie der Kerk schriftmatiger worden zal als vroeger het geval was, en meer en meer word ik bevestigd in de begeerte om mij door geene menschelijke redeneringen te laten ophouden, wanneer de Heere in zijn Woord duidelijk spreekt. Hier te Utrecht woelt het nog sterk inwendig, maar er komt meerdere broederlijke vereeniging tusschen de welgezinden. Klijn en VeldhuizenGa naar voetnoot209 zijn altijd heimelijk opposanten, doch kunnen niet de overhand verkrijgen. Dingsdag den 24 Julij wenschen wij Provinciale vergadering te houden te Dordrecht. | |||||||||
9 JulijGisteren heb ik weder tweemaal ongehinderd moogen prediken, hoewel mijn lichaam zwak is. Ik heb sedert een paar dagen weer hoofdpijn en de docter vind mij nog al slap. Gisteren morgen predikte ik over Hebr. IV, 1. Ik heb een bijzonder goede hulp in de zaken der kerk aan broeder Lothes die onvermoeid | |||||||||
[pagina 480]
| |||||||||
werkzaam is. Hij levert ook nog al het een en ander voor de Reformatie. Takke(n) krijgt ook meer en meer duidelijkheid om zich uit te drukken zoodat de Heere Zijne gemeente alhier gunstig is. Zaturdag avond hebben wij alhier op de publieke verkooping eene kerk gekocht, vroeger gebruikt door de Jansenisten met overvloedige wooning voor eenen predikant op de Nieuwegragt voorbij de Heerestraat, de tuin met een gang uitkomende op De Kamp.Ga naar voetnoot210 De kerk is zeer goed in order en behoeft alleen schoongemaakt en de noodige zitplaatsen en preekstoel erin geplaatst te worden; dan is de zelve dadelijk bruikbaar. De Domselaarspoort zullen wij waarschijnlijk goed kunnen verkoopen.Ga naar voetnoot211 Hoort gij niets uitlekken van de voornemens der regeering betrekkelijk onze adressen. W. v. HogendorpGa naar voetnoot212 is nu ook Staatsraad geworden. Zoo gij iets hebt voor de Reformatie zend het mij dan spoedig over opdat ik de stukken goed schikken kan, want ik begrijp wel dat u er in uwen zwakken toestand niet veel aan doen kunt. Mijne vrouw en kind zijn bijzonder wel. Moeder is niet slimmer en naar het zich laat aanzien is haar herstel niet geheel onmogelijk. Ik heb voorleden week te Gorcum het sterven bijgewoond van het oudste dochtertje van Welle,Ga naar voetnoot213 dat in eene dag is afgesneden. Hevige lichaams en zielsbenaauwdheden gingen met het sterven gepaard. Zij was wel onderwezen in den weg die ten leven leid, maar zij had voor haar zelf niet de minste verwachting eener zalige ontbinding en zag anders niet dan verloren gaan. Tot een half uur voor haren dood was zij bij hare kennis, en zoo lang heb ik haar het Evangelie der Zaligheid moogen prediken. Het schrikwekkende haarer laatste oogenblikken dreef alle aanwezige natuurlijke menschen van haar legerstede af, en ik was eindelijk geheel alleen getuige van haar sterven. Hasselman was met de ouders die als versteend waren van droefheid in eene andere kamer. In zulke bange en beslissende oogenblikken wordt de waardij des Geloofs in den Drieëenigen VerbondsGod ondervonden en beproefd; en het wordt dan bevestigd dat alleen dat Geloof alle vijanden onder oogen kan zien zonder voor hunne verschrikkingen te wijken. God is getrouw in elken weg; Zijne dienst is zalig. Groet uwe vrouw en de broeders hartelijk van mij. De God des Vredes vervulle uw harte met Zijne zaligheid, en geve uwe echtgenoote krachtiglijk te ondervinden 1 Timoth. II, 15. Zoo ikden volgenden Rustdag alhier het H. Avondmaal kan bedienen, hoop ik het zoo te schikken dat ik den volgende Rustdag bij u ben. GedenK in uwe gebeden aan uwe...
P.S. Ik zend u als Correspondent der Classis nevensgaande brief. De rekening van onkosten die ik betaald heb. heb ik u vroeger reeds gezonden. | |||||||||
[pagina 481]
| |||||||||
Hasselman zal zijne rekening op de Provinciale vergadering medebrengen. Ik meen dat die voor de geheele provincie beloopt goed ƒ 130. | |||||||||
195. Van Hall, 's-Gravenhage 14 juli 1838Deze laatste door Van Hall aan Scholte geschreven brief geven we zonder enige weglating weer. De laatste brief van A.M.C. van Hall, 's-Gravenhage 14 juli 1838
Hartelijk geliefde broeder! Tot heden toe kreeg ik nog elke dag geregeld ten 10½ uur de koorts. Alleen vóór dien tijd zou ik tot eenig werk geschikt zijn, maar dan moet ik op | |||||||||
[pagina 482]
| |||||||||
raad van den docter in eene carikelGa naar voetnoot214 rijden. Gij begrijpt dat alle bemoeienis en werk gedurende de koorts vooral met deze hitte mij zoo goed als onmogelijk is. Echter geloof ik wel, dat er een beginsel van beterschap is, dat ik voornamentlijk aan het middel der ezelinne melk toeschrijf.Ga naar voetnoot215 Het is eene heele beproeving zulk een plantenleven te moeten lijden. Maar ik mag berusten in de wille des Heeren. Schrijf mij eens, maar stuur mij ook geen de minste bezorging op het lijf. Zoo ik herstellen zal, moet rust en een matige beweging daartoe een voornaam middel zijn. Wat u betreft neem u in acht. Vermoord u zelve niet door nachtwaken zoo als met Griffein.Ga naar voetnoot216 De Heere zegene u op de provinciale vergadering. Komen daar ook andere predikanten? Als class. corresp. heb ik alles bezorgd.
uw van Hall | |||||||||
196. Scholte, Utrecht 16 juli 1838Ook deze laatste brief - namelijk van Scholte aan van Hall - geven wij in zijn geheel weer. Hartelijk Geliefde Vriend en Broeder in Christus. De Machtige Jacobs zij uwe steun en sterkte in uwe zwakke en gevaarvolle toestand. Mocht het Hem behagen u weder op te rigten uit deeze doodelijke ziekte, mijne ziele zou verblijd zijn, want ik gevoel geduriglijk dat ik u nog niet kan loslaten; en evenwel de door den Heere bepaalden tijd van scheiden zal eenmaal koomen en misschien ben ik nog de eerste die naar huis ga. Zoo de Heere de weg niet afsnijd, hoop ik voor 10 Augustus nog eens bij u te koomen.Ga naar voetnoot217 Op dien dag hebben wij in Amsterdam Provinciale Vergadering voor Noord-Holland met al de predikanten.Ga naar voetnoot218 Te Dordrecht kan geen vergadering zijn; ik heb daarom aan de verschillende Classen geschreven om te Gorcum te koomen. De diaken kan inleggende wel copieren voor de verschillende kerkeraden in uwe Classis. Ik hoop dat gij u zoo stil mogelijk houden zult | |||||||||
[pagina 483]
| |||||||||
wat de werkzaamheden betreft. Ik ben hier te Utrecht in volle strijd. Klijn en Veldhuizen met eenige leden beginnen zich regt te openbaren, maar ik heb goede moed. Gisteren heb ik met de gemeente Avondmaal gehouden. De Heere was ons merkbaar nabij; de oproerigen waren allen afwezig; het heeft ons niet gehinderd.Ga naar voetnoot219 Als Klijn niet tot inkeer komt voorzie ik hier eene dadelijke scheuring. De Heere is bezig om waare reformatie te bewerken. Ik ben bereid om in Zijnen dienst getrouw te zijn tot den dood. Mijne vrouw is wel, onze kleine Sara is eenigsints ongesteld. Groet uwe vrouw en de broeders. De getrouwe VerbondsGod zij u nabij en goed. Gedenk in uwe gebeden en verzuchtingen aan uwen Scholte | |||||||||
197. H.S. van Hall-van Schermbeek aan Scholte, 's-Gravenhage 12 augustus 1838Zoals reeds eerder vermeld, overleed Maurits van Hall (woensdag) 15 augustus 1838. Zijn begrafenis was op zaterdag 18 augustus. Veel geliefde vriend en Broeder! Ik schrijf u dezen uit de ziekenkamer van onzen tederbeminde patient. De Heere heeft mij zooveel kracht gegeven dat ik weder bij hem kan zijn, en met hem spreken dat hem dikwerf veel opbeurd daar ik de eenige ben die hem verstaat van de hem omringende. Wat zal ik voor het overige zeggen van zijn ligchaamstoestand. Dezelve verzwakt dagelijks meer en meer, en alles duid een naderende slooping aan. Bij God zijn alle dingen mogelijk! Mijne ziele die bedroefd is tot den dood toe, bid zoo het...Ga naar voetnoot220 voor zijne wederoprigting, doch voornamentlijk om onderwerping in den drukkende duisteren weg die den Heere met mij houd. Sinds zes jaren was hij mijn | |||||||||
[pagina 484]
| |||||||||
leidsman, mijn eenig gezelschap en veele rampen hebben wij zamen gedragen, veel zegeningen genooten. Sinds Donderdag is hij merkelijk achteruit gegaan, en lijd veel. Veele en dikwerf zware benaauwdheden overvallen hem in de laatste dagen. Donderdag avond, het was de negende dag dat ik boven was, liet hij mij roepen. De Heere gaf mij kracht om beneden te komen. Hij dacht dat de Heere hem dien nacht tot zich genomen zoude hebben. Hij gaf nog eenige bezorgingen en wij spraken zamen over zijn naderend einde. Dadelijk kwam hij als in een verrukking, sprak van de lieffelijkheid des Heeren en gevoelde de kuszen Zijns monds. Daarna kwam weder veel benaauwdheid. Over het geheel is zijne ziel kalm en gevoeld dat zijne wooning gereed is en verlangd veel na de ontbinding. God besture alles ten beste en geve hem verzachting. Over het geheel kan hij mijn lot en dat onzer kleinen nog al overgeven. De Heere voorzie genadiglijk in alles maar toch bid voor ons want groote kracht is noodig bij zulk eene groote beproeving. De Heere bewaart mijn zuigeling zoodat hij geen hinder hoegenaamd heeft. Vaarwel. Groet uwe vrouw en allen en bid veel voor haar die geen andere toevlucht heeft dan den Heere.
Suze van Hall
(P.S.) V. Hall groet u zeer en verlangt naar u. | |||||||||
198. Scholte aan zijn vrouw, 's-Gravenhage (zaterdag) 18 augustus 1838Hartelijk Geliefde! Onze van Hall ligt reeds in het stof der aarde. Heden morgen heb ik met Bousquet die ook gister avond hier is gekomen het lijk vergezeld. Het grootste gedeelte der familie was aanwezig. De oude Heer van Hall was diep getroffen, en stond gister avond bij zijn aankomst boven alles verbaasd over Suze. Onze broeder heeft in de laatste acht dagen in de grootste kalmte zijn naderend einde gewacht en heeft genoegzaam zijne geheele familie gezien en getuigenis afgelegd van Christus onzen eenigen Borg en Middelaar op wiens zoenverdienste hij alleen bouwde. Tot op het laatste oogenblik is hij bij de volle vermogens geweest; een half uur voor zijnen dood zat hij nog op de stoel en heeft zich toen ter ruste begeven, met bedaardheid afscheid nemend van diegene(n) welke er tegenwoordig waren. Hij had nog zeer verlangd mij te spreken. doch dit is de weg des Heeren niet geweest. Hij begeerde reeds vroeger mij zijne kinderen aan te bevelen in hunne vaderlooze toestand. Zijne vrouw is krachtiglijk ondersteund door den Heere. Het vooruitzicht is voor haar donker doch de Heere de God Abrahams zal het voorzien. Heden avond hoop ik met Bousquet naar Leijden te gaan om morgen te prediken. Maandag denk ik alhier terug te koomen om met Suze het een en ander te bespreken. Maandag hoop ik verder te schrijven hoe ik dan nader de reis neem. | |||||||||
[pagina 485]
| |||||||||
Groet moeder en de geheele familie. Groete van Suze en Bousquet. De Heere zij u met Zijne genade nabij.
Uwe u hartelijk liefhebbende HendrikGa naar voetnoot221 | |||||||||
199. H.S. van Hall-van Schermbeek aan Scholte, 's-Gravenhage ongedateerdGa naar voetnoot222Waarde vriend! Regt aangenaam was het mij de ontvangst van uw beide brieven, en hartelijk dank zeg ik u voor de bewijzen van deelneming in mijn verlaten toestand. De Heere doe u hier verder in volharden. Reeds gisteren was mijn voornemen geweest u te antwoorden doch daar ik een bezoek gemaakt had bij Capadose en dit mijn eerste uitgang was, had dit mij opnieuw een schok gegeven zoodat eene zware hoofdpijn mij verhinderde mijn voornemen ten uitvoer te brengen. Voor het door mij vergeten word zal ik eerst uwen brief beantwoorden. De Heere die ik in alles wensch te volgen, heeft het zoodanig bestuurd dat mijne keukenmeid de dienst die zij gekregen had kwijt geraakt is en dat zij daarop aanstonds mij is komen vragen om te mogen blijven bij mij als meid alleen. Na hierover rijpelijk gedacht te hebben heb ik besloten zulks eens met haar te probeeren, daar zij iemand is die eerlijk en trouw is, tot de gemeente behoord, lief voor de kinderen is en het mij natuurlijk zeer aangenaam is, iemand te hebben, die mijn lieve van Hall van nabij gekend heeft en menigen nuttige les van hem ontvangen heeft. De Heere heeft dus in eene dienstmaagd reeds voorzien. Het bovenhuis waarover gij mij schrijft zoude dunkt mij wel iets goeds voor mij wezen. Huurprijs en ruimte zoude dunkt mij zeer goed zijn doch gij begrijpt hierin durf ik niets te doen zonder mijn oudste broederGa naar voetnoot223 die er naar zien zoude voor mij. Zoo gij hem dus spreekt en gij denkt er om zie dan eens hoe hij er over denkt. Aan Gefken heb ik over de papieren gesproken. Hij had ze nog niet gevonden doch zoude er om denken. Ik zal eens zien in het kas(t)je van de secretaire. De Stemmen enz. zal ik zoeken. De Heere de Almagtige sterkt en ondersteund mij zeer zoo dat ik staande blijf in de drukkende en duistere weg waarin ik gebragt ben. Mijn verstand dit beken ik u gaarne word hoe langer hoe meer verduisterd als ik de redenen wil doorzien waarom de Heere mij in alle deze moeijelijke omstandigheden gebragt heeft. Dat de Heere hem uit lijden weg en tot zich nam, is een bewijs dat Hij hem te lief had om hem langer op aarde. onder de drukkenden last van een folterende ziekte, dikwerf miskend en verguisd juist van diegenen die hem | |||||||||
[pagina 486]
| |||||||||
hadden behooren lief te hebben, te laten. Maar waarom nu? nu de banden van vrouw en kinderen zoo sterk, de betrekkingen zoo rijk, de begeerte om nog bij ons te blijven dikwerf zoo heel sterk was, ziedaar alle vragen die geheel en al onbeantwoord blijven. De Heere antwoord niet van zijne daden. Zijne wegen zijn niet onze wegen, Zijne gedachten veel hooger dan onze gedachten. Hij kastijd dien hij lief heeft - ziedaar woorden die mij troosten maar die ook alleen troosten kunnen. God had mijn geliefde vriend te lief, Hij nam hem tot zich en nu juicht hij bij Hem. O, wat zal dat een zalige verwisseling voor hem geweest zijn. Hier zoo veel geleden, zoo dikwerf geslagen; daar bij Jezus zoo als hij gedurende de laatste dagen altijd zeide, niet meer gekweld door ongeloof waar uit toch alle zonden hunnen oorsprong nemen. God geve het ook ons te volharden tot den einde toe opdat ook wij de kroone mogen wegdragen. Dikwerf is mijn verlangen zeer sterk om aan het einde van mijn leven te wezen, vooral als ik bedenk dat ik nog zoo heel jong ben maar meestal verwijt ik mij deze begeerte daar het veeltijds niet alleen de wensch is om bij de Heere en zonder zonde te zijn maar opzien tegen alle de bezwaren en moeijelijkheden die mij te wachten staan, een tegenzin in het leven dat natuurlijk al deszelfs bekoorlijkheid voor mij verloren heeft, want zoo als dit van zelve spreekt dagelijks mis ik meer en meer in het gezellige verkeer mijn beste lieve man van Hall en dit zal zeker wel sterker maar niet spoedig minder worden. De overeenstemming die er in alles bestond was zoo groot vooral dat wij door genade beiden de keus hadden mogen doen om voor den Heere te leven. - Aangenaam was het mij te zien dat uwe moeder iets beter en uwe vrouw gezond is. Ik verheug mij in het vooruitzicht u de volgende week te zullen zien en alles dan geregeld kan worden. Juff. van OordtGa naar voetnoot224 die Donderdag hier komt zult gij dan waarschijnlijk hier vinden. Mijne lieve kindertjes zijn bijzonder wel en geven mij veel troost en opbeuring. Groet uwe vrouw en allen die mij kennen zeer voor mij. En geef Saartje een zoen voor uwe liefhebb. vriendin in den Heere.
Suze van Hall |
|