De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)
(1982)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |||||||||||
Hoofdstuk 18
| |||||||||||
46. Van Hall aan Budding, 's-Gravenhage 6 januari 1837Ga naar voetnoot1Wij geven van deze brief slechts enige fragmenten. Uw laatste brief was mij, hoe treurig ook de beschrijving van uw troosteloozen toestand is, die daarin voorkomt, welkom. Nu weet ik ten minste hoe gij het hebt en mag eenigszins deelen in uw lijden, want ook mij zijn de pijlen des Satans niet geheel en al onbekend, en zoo ik nog zùlk een gevoel niet heb van de duisternisse, waarin ik verkeer, dan is het waarschijnlijk omdat ik de duisternisse nog meer dan gij liefheb. ...Wat mij betreft, de rust van mijn huis, van mijne Suze en van vele dierbare betrekkingen is werkelijk verstoord. Menschelijkerwijze beschouwd kan armoede, ja de bedelstaf zelve mijn lot worden. Mijne ijdelheid en eerzucht wordt dagelijks gekrenkt, het vleesch op allerlei wijzen gepijnigd. | |||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||
...Middellijkerwijze hebt gij medegewerkt om mij uit mijne sluimering en verslapping op te richten, en mijne Suze en ik zijn u daardoor grootelijks verplicht. Gezegend is het uur waarop gij den eersten voetstap binnen mijne woning hebt gezet. ...Ik hoop overigens dat gij Rhenen zult verlaten en werkzaam worden. Komt gij ook nog in 's Hage? Dit zou ons recht aangenaam zijn. | |||||||||||
47. Van Hall, 's-Gravenhage 10 januari 1837Gisteren is er opnieuw eene dag bepaald voor de Gorkumsche zaak en wel Maandag 6 February aanstaande. Ik hoop dat uwe ligchaams en zielskrachten dan zoo verre hersteld zullen zijn, dat gij de reis zult kunnen ondernemen. Hoe verlang ik u te zien en te spreken. - Daar het Hof geen nader uitstel meer zal geven, geef ik u in bedenking of gij mij ook uwe punten van verdediging wilt mededeelen. Zoo als ik u reeds vroeger meld(d)e ben ik omtrent de competentie van een geheel ander gevoelen dan gij. Maar zoo ik door u overtuigd wierdt, zou ik gaarne (indien gij wederom belet wierdt) de zaak voordragen en anders zouden wij uwe bedenkingen schriftelijk mededeelen. Op den weg, die ik met mijne beste vrouw bewandel, leeren wij meer en meer het gewicht van onze zonden, maar ook het gewicht der verlossing in Christus kennen. Of wij deel hebben aan Hem? Ziedaar hetgeen meer en meer de vraag wordt. Er is een lange tijd geweest, dat wij ons dat alles zoo gemakkelijk toeëigenden. Ik hoop echter, dat er allengs eene ware begeerte naar Hem zelven in ons harte komt, maar het is strijd en worsteling waardoor het Koninkrijk der Hemelen verworven wordt en die is pijnlijk. Ik ben een weinig sterker dan voorheen. De Reformatie kost mij veel tijd, zoo als gij wel denken kunt en ik heb onverhoopt, hier nog al practijk. Tot mijne verwondering heeft de policie die hier des Zondags mijne deur bewaakt, nog geene actie begonnen, ofschoon wij altoos boven de twintig en soms met veertig menschen vergaderen. De genade zij met u. Groet uwe vrouw...
P.S. Zoo het mogelijk is laat mij dan eens spoedig wat van u vernemen. | |||||||||||
48. Scholte, Gorinchem 13 januari 1837Hartelijk Geliefde Vriend en Broeder in Christus! Ik kan tot roem van 's Heeren goedertierenheid u melden dat er den 2den January eene geheel onverwachte verandering in mijne zielstoestand heeft plaats gegrepen, welke blijvende schijnt te zijn, zoo dat ik sedert dien tijd met volkomene bewustheid de dingen die mij omringen kan gadeslaan en behandelen. Ik kan u niet genoegzaam het wonderlijke voor mijn gevoel beschrijven van de verandering, en ik heb dan ook sedert dien tijd weder bezig kunnen zijn met het nagaan der dingen welke in mijne ziekte waren voorgevallen en waarvan ik slechts eene flaauwe en verwarde herinnering had; voornamelijk ben ik bezig geweest met het beroep naar Amsterdam dewijl ik van de Kerkeraad eene brief | |||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||
had ontfangen om beslissend antwoord te geven. Ik heb voor dat bepaalde beroep moeten bedanken, en heb zoo getrouw mogelijk aan de Amsterdamsche gemeente geschreven, en hoop dat het eene gezegende indruk op de Gemeente mooge maken.Ga naar voetnoot2 Het is nu tevens beslischt dat ik de zoogen. Domine's montering afleg; als het kan hoop ik daarover een kort stukje in de Reformatie te zetten.Ga naar voetnoot3 Ik hoop u ook in het begin van de volgende week een paar berichten voor het tijdschrift toe te zenden. Tegen den 2den Februarij ben ik gedagvaard te Haarlem wegens prediking te Zaandam 12 Mei 1836.Ga naar voetnoot4 Het voornemen is dus om van Haarlem naar Den Haag te koomen zoo de Heere mij daartoe krachten geeft. Ik had nog al gedacht dat Do. de Cock wiens procedure te Amsterdam een week was uitgesteldGa naar voetnoot5 mij eens zou koomen bezoeken, doch Z.E. is in dien tusschentijd weer te Huizen geweest. Hij schijnt hoewel hij zooveele gemeenten in Groningen en Drenthe heeft, in de andere provincien druk rond te reizen en te preeken, waarschijnlijk om zijne gevoelens te verspreiden.Ga naar voetnoot6 Het is van binnen en van buiten in de Kerk duister, maar de Zonne der gerechtigheid blijft dezelve. Zalig hij wiens harte door die Zonne verlicht en verwarmd, de duisternis zien mag en genade ontfangt om te bidden dat het licht mooge doorbreken. Het fundament der Kerk is onwankelbaar, maar er wordt thands veel hout, hooi en stoppelen op gebouwd. Gelukkig zoo het vuur der beproeving al dat ontuig verbrand(t) eer de dag der vergelding komt. Ik heb gedurende mijne ziekte veel in stilte mooge bezig zijn met de dingen der waarheid en der Kerk; en ben meer dan ooit gekant tegen de practische Atheisterij in de gemeenten. Behaagd het de Heere mij nog verder in Zijne Kerk te gebruiken en mijne tong en pen vaardig te maken, dan zal ik er zeker niet veel lof bij de groote hoop meede behalen. Maar wat er ook mooge gebeuren ik wensch van den Heere genade te ontfangen om getrouw te zijn. Geliefde broeder! ik heb in uwe brief met eenige bekommernis gelezen hetgeen gij mij omtrent uzelf schrijft. Nooit kunt gij ernstig genoeg vragen, nooit getrouw genoeg onderzoeken wiens eigendom gij zijt; omdat onze door God gereformeerde Kerk dit erkende, zondt zij in de catechismus de vraag vooruit, welke is uwe eenige troost beide in leven en in sterven? Waarop voor de | |||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||
gekenden des Vaders geen ander antwoord zijn kan als er gegeven wordt. Nam. met lijf en ziel het eigendom van Christus te zijn enz. Nooit zult gij ernstig genoeg kunnen zien naar de vruchten van zulk eene verlossing; maar ik bid u wacht u voor de doolhoven en kreukelpaden, waarin een zich zelf en niet Christus verheffend geslacht van vroomen sints jaren heeft omgezworven; wacht u om van Christus Mozes te maken. De strijd en worsteling des geloofs is wel pijnigend voor het vleesch, maar zalig voor den geest want de vruchten van Christi zoendood worden er in gesmaakt; maar de donkerheden en worstelingen die wij ons berokkenen door van Christus tot Mozes te vluchten zijn pijnlijk voor geest en vleesch beiden maar brengen geene troost mede, want die vloeit alleen uit de fontein die gegeven is voor de zonden van den huize Jacobs. Twijfelen is geen heiligheid, en de Heere wordt er niet door verheerlijkt. De Heere leide u en uwe beste vrouw naar Zijnen raad en dan zal alles wel zijn; groet alle de broeders van mij, ook van mijne vrouw en de familie Hasselman hebt gij de groete, Uwe liefhebbende Vriend en Broeder H.P. Scholte | |||||||||||
49. Van Hall, 's-Gravenhage 14 januari 1837Van Hall schreef op 14 januari twee brieven, deze en de volgende (no. 50). Door Ooms die wegens eene zeer noodlottige zaak, die meer voor eene mondelinge, dan schriftelijke mededeeling geschikt is Gorkum bezoekt, ontvangt gij deze brief. Ik wenschte u hoofdzakelijk te vragen of het met uwe goedkeuring zou zijn, dat ik met Golverdinge eene nieuwe uitgave bezorgde van de kleine catechismus van Koelman voor zeer kleine kinderen.Ga naar voetnoot8 Er is daaraan totaal gebrek. Mijn voornemen zou zijn slechts enkele verouderde spreekwijzen te veranderen, maar die op een klein lijstje achteraan aan te geven. Hartelijk verlang ik iets van u te vernemen over uwe gezondheid en al het overige. Zoo gij mij op het bovenstaande een woord kunt antwoorden, verpligt gij mij zeer. Er is wezentlijke behoefte aan zoo iets. Heden nacht heeft het hier wederom vreesselijk gestormd. Jehova's oordeelen zijn over de wereld. Mochten alle de | |||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||
geloovigen worden verzekerd en verzegeld. Bidden wij voor elkander waarde broeder. | |||||||||||
50. Van Hall, 's-Gravenhage 14 januari 1837Na de inleggendeGa naar voetnoot9 te hebben toegemaakt ontving ik de uwe van gisteren, die mij tot innige zielevreugde verstrekt. Ik geloof dat het nu best zal zijn dat wij met de uitgave van de Catechismus wachten tot wij elkander spreken. Hartelijk verlang ik u te zien. Eene uitdrukking in mijne vorige scheen in uw oog het gevolg van eene stelselmatige verootmoediging te zijn, die niet dan voedsel voor hoovaardij oplevert. Wellicht heb ik mij verkeerd uitgedrukt. Maar dit kan ik u verzekeren, dat ik hoewel omringd van velen, die het hoofd laten hangen als eene bieze, voor mij zelven, even veel afkeer wensch te hebben, tegen eene gemaakte droefheid als tegen een gemaakt geloof. Dat gij uw priesterlijk gewaad aflegt verheugd mij. | |||||||||||
51. Scholte, Gorinchem 27 januari 1837Veelvuldige drukte met de zaken der Kerk hebben mij verhinderd met Ooms eenige letteren mede te geven. Ik ben bij voortduring door 's Heeren goedertierenheid welvarende; doch blijf zwak en ben spoedig vermoeid wanneer ik wat veel inspanning heb. Ik ben Zondag avond weder in de bijeenkomst ten huize van broeder Hasselman geweest, en Dingsdag avond ben ik voor het eerst bezig geweest in de bediening; ik had veel opening in de werkzaamheid, doch was de volgende morgen wederom zeer gedrukt op de zenuwen; er is reeds veel in den dienst verteerd. Ik heb evenwel nog lust om het overige mijner krachten ten dienste der Kerke over te geven. Ik hoop dat de Heere mij wijsheid schenken zal om mijne krachten zoodanig te besteden dat de Kerk er het meeste nut en de Heere er de meeste eer van trekt. Ik heb aan den President en Officier te Haarlem geschreven dat mijne krachten mij niet toelaten de reis aan te nemen en heb verzocht uitstel van de procedure. Ik hoop nu aanstaande week VrijdagGa naar voetnoot10 met mijn vrouw en kind naar u toe te koomen. Doch nu wenschte ik gaarne van u te weeten hoe mijne meede appellanten doen moeten; is het genoegzaam dat zij eenen procureur stellen die in hunnen naam aan de rechtbank zegt dat zij zich in hunne verdediging en eisch houden aan het geen ik gezegd heb; of moeten zij zelf koomen? Ik geloof dat het eerste het min kostbaarste zijn zal. Ik verzoek hierop spoedig antwoord omdat ik hen dan nog moet schrijven. Onze Budding verkeerd aanhoudend in eene zeer donkere toestand. De Heere alleen kan hem in deeze toestand helpen, doch ik heb veel hoop dat deeze | |||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||
langdurige beproeving zoo wel voor hem als voor de gemeente tot zegen zijn zal. Ik heb in mijne langdurige ziekte de wijsheid des Heeren moogen opmerken. Door de gedurige inkeering tot mij zelven zijn mij veele zaken duidelijk geworden die vroeger als in eene nevel gehuld waren; maar wanneer ik zie op het Woord Gods, hoe het moest wezen en daarbij op de veelvuldige ongestalten zoowel in mij zelf als in de gemeente, dan moet ik zeggen, wie is tot deeze dingen bekwaam. Ik heb echter goede moed. De weg waar wij in zijn is naar Gods Woord. De fondamenten zijn door den Heere gelegd en wat ons ook mooge uit de hand vallen, de Koning der Kerk is de getrouwe en onveranderlijke. Onze bede zij maar om getrouwmakende Genade. Met en door Hem zullen wij zekerlijk overwinnen, ook over ons eigen vleesch dat vijandschap is tegen God, want de rotssteen onzer hoop is onwankelbaar. Ik heb de afloop der Amsterdamsche commissie uit eene brief van Obbes vernomen en heb daaruit gezien, dat Z.M. het oude lesje alweder heeft opgezegd; ik verwacht weinig goeds van zulk antwoord doch verlang er toch na omdat wij daaruit weder verder zullen leeren welke de weg des Heeren is.Ga naar voetnoot11 Hier in de windstreken is het stil, doch de vastigheid der gemeente neemt toe. Ik heb over de aflegging der kleding eene brief van BeeuwkensGa naar voetnoot12 gehad, die mij de noodzakelijkheid daarvan nog uit een ander oogpunt als zeer duidelijk getoond heeft; ik kon niet denken dat het paapsche suurdezem zoo diep ingeworteld was bij menschen die wij anders als verstandig in de waarheid zouden aanzien; hierover nader. Groet uwe vrouw en de overige broeders hartelijk van mij. Mijne vrouw groet u. Genade, vrede en blijdschap worde ul. rijkelijk vermenigvuldigd. Gedenk in uwe gebeden aan uwen broeder in Christus. | |||||||||||
52. Van Hall, 's-Gravenhage 30 januari 1837Bij mijn terugkomst uit Amsterdam vond ik uwe letteren. Bij voorraad verheugen wij ons in uwe overkomst. Zoo gij kunt schrijf mij dan of wij u met het eeten zullen wachten. Het let ons niet om 5, 6 uur of later te eeten. Zoo gij met eene diligence komt schrijf mij dan het uur, opdat ik u kan komen afhalen. Het is volstrekt niet nodig dat de overige beklaagden zelve komen. Eenen Procureur te constitueeren is minst kostbaar; maar dit kunnen zij wellicht uitwinnen, want indien zij défault laten gaan, en gij wierdt vrijgesproken, zouden ook zij in vrijspraak moeten deelen. Van Buddingh ontving ik eene korte brief uit Zeeland (Middelburgh). Hij is nog donker, maar tog wederom werkzaam. In het land van ter Goes hebben zich wekelijks velen gescheiden. Ook hier zijn wederom eenige leden van het ligchaam Christi openlijk voor hunnen Heer en Koning uitgekomen. Uw besluit | |||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||
om de monteering af te leggen baart veel opzien. Men beschouwt de predikanten als behoorende tot eenen geestelijken stand. Die er het meest tegen hebben zijn diegeenen welke, schoon zuiver in de leer, practicaal van de vroomen een soort van Roomsche heiligen maken. Door tijdsgebrek moet ik afbreken. Te Amsterdam zit da Costa deerlijk vast, maar in de Clercq en GildemeesterGa naar voetnoot13 vond ik werkzaamheid omtrent Sions opbouw. En tog blijft ook da Costa een voorbereidend werk doen. Groet allen de broeders en zusters van mij. | |||||||||||
53. Van Hall aan Budding, 's-Gravenhage 11 februari 1837Ga naar voetnoot14In februari 1837 kwam (vermoedelijk bij Van Hall) het plan op, enige Scheveningse vissers die brodeloos waren geworden doordat zij op dè zondag niet wilden werken, aan een vissersvaartuig (pink) te helpen. Voor zover wij uit andere stukken kunnen nagaan, heeft de uitvoering van het plan ƒ 6600,- gevergd (brief 143). Geldschieters zijn in de loop der jaren geweest: G. Groen van Prinsterer, Van Hall, H.J. Koenen, A.C. van Raalte en Scholte.Ga naar voetnoot15 Hoeveel ieder van deze personen precies heeft geleend, wordt uit de bronnen niet duidelijk. Met mijne beste vrouw en één mijner dienstboden te gelijk ben ik door de griep aangetast. Inwendig heb ik het goed; maar naar het lichaam ben ik zóó zwak dat ik, zoo er geen nood was, u niet zou schrijven. De reden van mijn geschrijf is dat er eenige visschers van Scheveningen hun brood kwijt zijn, doordien zij, op den dag des Heeren niet willende werken, door hunne reeders zijn weggejaagd. Nu was het mijn voornemen onder biddend opzien tot den Heere (die mijn plan zal doen in duigen vallen, zoo het met zijnen raad niet kan bestaan) eene pink te doen bouwen; ƒ 6000,- is daartoe noodig. | |||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||
Het kan met behoud van het kapitaal ongeveer 3 à 4% opleveren. Maar het element is geheel en al onzeker. Dus is daarvan ook niets zekers te zeggen. Zoudt gij van het uwe willen bijdragen? Scholte geeft ƒ 1000,- evenals ik. Ook aan v. Raalte en Brummelkamp schreef ik er over. Ik verlang vooral uw antwoord per omgaande. Want vóór Juni moet de pink gereed zijn, en in de volgende week over het al of niet bouwen besloten worden. Daar ik niet meer geven kan, moet ik mijn plan opgeven zoo er geene meerdere bijdragen komen. Schrijf mij dus spoedig, en zoo gij rijke broeders kent, deel hun dan deze gelegenheid mede om arme broeders niet alleen aan den kost, maar ook aan werk te helpen. De genade zij met u.Ga naar voetnoot20 | |||||||||||
54. Van Hall, 's-Gravenhage 20 februari 1837Uwe hartelijke letterenGa naar voetnoot21 waren mij regt verblijdend, vooral omdat hier een praatje ging dat gij weder ingestort waart. Sedert twee dagen ben ik veel beter, maar was de geheele afgelopene week zoo zwak, dat ik niets kon doen, ook niet voor de Reformatie. Dubbel aangenaam was het mij dus te vernemen, dat gij zoo aan het werk zijt geweest. Zoo gij nog een stukje in het begin der volgende week kunt gereed maken, zal mij zulks hoogst welkom zijn. Wan ik zit tot over de ooren in het werk en ik weet niet hoe het anders gaan moet. Het Hof zal morgen over acht dagen zitting houden. Ik verwacht u dus vrijdag.Ga naar voetnoot22 Uwe laatste overkomst was mij tot meer verkwikking en opbeuring dan ik zelve gevoelen en zeggen kon ten gevolge mijner ongesteldheid. In de gemeente hier heeft Noorduyn zich van eene zeer ongunstige zijde leeren kennen, ten gevolge van de pogingen door de benoemde kerkeraadsleden aangewend om zijn busje te doen wegnemen.Ga naar voetnoot23 Van Raalte heeft voor ƒ 1000,- deelgenomen in de pink. Schoon er behalven u, nog geen andere deelnemers zijn heb ik besloten, voort te gaan. Er moest een besluit genomen worden. Zoo gij nog aandeelen kunt geplaatst krijgen, zal mij dit echter altoos aangenaam zijn. Schrijft mij s.v.p. of gij uwe ƒ 1000,- ook kunt medebrengen? Van Buddingh heb ik eene allerakeligste brief. De Heere Christus zij u nabij beste broeder. Hij zal de zijnen niet verlaten. Mijn oog mag nog al met meer geloof en vertrouwen, dan ik gewoonlijk ondervind, op Hem gevestigd zijn. Groet uwe vrouw, Hasselman en alle vrienden. Mijne vrouw wordt ook zeer gesterkt. | |||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||
55. Van Hall, 's-Gravenhage 22 februari 1837In het onderstaande blijven een paar zaken - betreffende het tijdschrift De Reformatie - onduidelijk. Stel u gerust omtrent de Reformatie. Ofschoon Höveker mij de verlangde opgave verzuimd heeft te doen, kan ik u echter verzekeren, dat indien uw stukje tegen den Prés. klaar is, wij copy genoeg hebben. Ik heb nog een stukje gereed gemaakt en een vrij uitgebreid stuk van Wormser vult het overige. Ik ben nog zwak, maar kan tog voort. Mijne beste vrouw is nog wat zenuwachtig.Ga naar voetnoot28 Groet alle de broeders en uwe vrouw...
P.S. Gij kent immers den Predikant Haastert wonende te Wertherbruch in Pruissen. Er is immers geen zwarigheid om zijnentwege eene advertentie in de Reformatie te plaatsen, waarbij hij kostscholieren vraagt, tot opleiding voor theologische studien? | |||||||||||
56. Van Hall aan Budding, 's-Gravenhage 1 maart 1837Ga naar voetnoot29Na Budding opnieuw te hebben gewaarschuwd voor ongeloof, hardigheid des harten etc. bericht Van Hall dat zijn ‘Suze l.l. Vrijdag’ - 24 februari - ‘zeer voorspoedig (is) verlost van eene welgeschapene dochter’. Verder: ‘Eerstdaags zal ik ook eindelijk eene dagvaarding ontvangen wegens den dienst van onzen Heer, waartoe ik, ellendige, verwaardigd werd mijn huis te mogen leenen. Mijn bestaan hangt thans als aan een zijden draad, menschelijkerwijze, maar onze Heer zal het ons aan niets laten ontbreken’. Toch duurde het tot 7 mei 1837, voordat er ten huize van weduwe Nieuwenhuizen, | |||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||
waar Van Hall aanwezig was, proces-verbaal werd opgemaakt, en tot 28 mei voordat hij tengevolge van een godsdienstoefening in zijn woning, zelf in een strafrechtelijke procedure werd betrokken.Ga naar voetnoot30 | |||||||||||
57. Van Hall, 's-Gravenhage 4 maart 1837Voor het eerst wordt de naam Fulps (Filippus) Lom genoemd. Hij is slechts diaken geweest van 8 februari tot circa 25 maart 1837.Ga naar voetnoot31 Uwe brief was mij tot verkwikking. Ik gevoel mij in den Heere aan u verbonden. Mogten wij voorts elkaar niet alleen tot verkwikking, maar ook tot versterking in den geloove zijn. Sedert gisteren voel ik mij zeer dodig. Maar mijn hart schreeuwt tot den levenden God. Uwe vraag omtrent Lom maakte mij aan het schrikken. Onze diaken heet Fulps Lom en woont thans te 's Hage op de Noorderwal en hoek van de Breestraat. Hij heeft te Heusden gewoont en in zoutevisch gehandeld. Hij heeft mij verteld (zoo even) nog ongeveer ƒ 70 schuld in Noord-Brabant te hebben. Ik hadGa naar voetnoot32 hem ƒ 100 geleend. Zoo de man slecht is, dan is het geld het minst, maar wat wordt den Duivel dan niet al toegelaten! Van vervolging hoor ik nog niets verder. Mijn plan blijft défault laten gaan en betalen. Mijn broeder Floris schijnt daarmede zeer ingenomen en nu eenigsints overtuigd te worden dat ik geen boehahGa naar voetnoot33 zoek te maken. Hij belooft mij te zullen blijven helpen. Zoodat er uitwendig lucht komt. Was het inwendig maar licht! Dat gij uwe gezondheid zoekt in acht te nemen en daarom uw reisplan veranderde deed mij plaisier. Mijne vrouw en kind blijven gezond. Wanneer gij over drie weken hier komt zou ik gaarne hebben, dat gij ƒ 150 of ƒ 200 medebragt of anders overzond. Ik heb reeds bijna ƒ 400 betaald en moet binnen kort even zoo veel voor onze pink hebben. Van v. Raalte heb ik eene zeer opgeruimde brief. Hij hoopt u binnen kort te schrijven. Ik heb het overtogen drok.Ga naar voetnoot34 Uw stuk tegen v. HeusdenGa naar voetnoot35 bevalt mij zeer. | |||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||
deelen. Het vonnis van Gorinchem is eenvoudig geconformeerd zonder bepaalde motieven. De onkosten van het vraagboekjeGa naar voetnoot36 zijn
Ik heb dit met de rekening die ik van Messchert had vergeleken en vind het zeer modiek.Ga naar voetnoot38 Op dit ogenblik wordt het afgedrukt. Tot nog toe blijft hier alles hetzelfde. Noorduyn is taliter qualiterGa naar voetnoot39 in de schuld gevallen over zijn vroeger gedrag. Ik verlang zeer van u te vernemen, wanneer gij overkomt. Wij hebben het immers wel begrepen, dat de prov. vergadering aanstaande Dingsdag doorgaat.Ga naar voetnoot40 Zoo dit het geval niet was, schrijf mij zulks dan, daar anders Toet eene vergeefsche reis doet. Tot nog toe ontving ik geene dagvaarding. Mocht de Heere met u zijn waarde broeder. Ten einde u een staaltje te geven van den toestand der Amsterdamsche gemeente sluit ik hierin het beklag van broeder Wormser dienaangaande. Ons oog zij op den Heere. Die zal het maken, Hij zal in het Zijne zorgen. Bidden wij om getrouw makende genade. Wees den Heere met uw huisgezin aanbevolen. | |||||||||||
59. Van Hall, 's-Gravenhage 12 maart 1837Ik ben u zeer dankbaar voor uwe omstandige berigten.Ga naar voetnoot41 De Heere zij u nabij en sterke u in het geloof om niet moedeloos te worden onder alle de bezwaren. Mijn oog mag veel op Hem zijn, die in Zijne gemeente alleen alles doen kan, den dorschvloer zuiveren, en heilige sieraden geven, aan een naakt en ellendig volk. Gisteren avond was hier kerkeraad, en ik had geene vrijheid de tegen Lom | |||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||
bestaande beschuldigingen bedekt te houden. Hij erkent dat een broeder te Heusden hem op verschillende reizen met ƒ 150 geholpen heeft, en dat Hasselman eenig geld voor geleverde koopmanswaren van hem hebben moet. De echtbreuk wordt door zijn vrouw en hem stellig ontkend. Höveker heeft ook van mij een vervolg ‘Waar openbaart zich de kerk’Ga naar voetnoot42 ontvangen, zoodat er nu voor de eerste acht dagen genoeg copy is. Ik verwacht vooral de brief der Vurensche gevangenen.Ga naar voetnoot43 Twee broeders van Herwijnen, die ik bij mij had, bevielen mij niet erg, zoo als de geheele inkoop der goederen van van Santen mij kinderachtig voorkomt.Ga naar voetnoot44 Ik heb dat hen ronduit gezegd. Toet bevalt mij wel in zijnen arbeid als ouderling. De kerkeraad heeft hem in mandatis gegeven om tog vooral de zaak van Ooms en van Lom en huisvrouw, zoo het kan door eene commissie uit de provinciale vergadering te doen onderzoeken. De oude Beeuwkes heeft weder eene wonderlijke brief aan de provinciale vergadering opgesteld. In de laatste dagen mocht ik veel biddende zijn om de uitstorting van den Heiligen Geest in de gemeenten. Ik mag wel vertrouwen dat Hij het doen zal om Zijns naams wille. Wat mij zelve betreft, en als Diaken en als lid der gemeente, gevoel ik dat mij alle wijsheid ontbreekt. Vele verkeerdheden ziende en het gevaar van valsche broeders voor oogen hebbende, ondervind ik dan alleen de gemeenschap der heiligen, wanneer ik Hem die het Hoofd is, als het fundament des gebouws waarop mijne en anderer vastigheid rust, mag aanschouwen door het geloof. Vleeschelijke banden, persoonlijke vriendschap betrekkingen vervallen meer en meer bij het practicaal ondervinden van eigene en andere ellende. Broeder in Christus, mogt ook onze vriendschap meer en meer in Christus heilig en geheiligd zijn! Zoo het Hem behaagd, dat wij elkander ook tot vertroosting en verkwikking zijn naar den vleesche, gelijk waarlijk bij mij het geval is, moet echter altoos de eere van Christus en de geestelijke band in Hem op den voorgrond staan. Het zou mij niet verwonderen, dat onder de niet gescheidene broeders eerstdaags meer beweging en belangstelling openbaar wordt. Hun hinken op twee gedachten wordt tog zoo als ik bespeuren kan voor hun zelven meer en meer ondragelijk. Ook dit zal op 's Heeren berg voorzien worden. Christus zij met u. Groet alle de broeders...
P.S. Mijne vrouw neemt dagelijks in krachten toe. | |||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||
60. Van Hall, 's-Gravenhage 16 maart 1837Ik heb een fiksche koorts gehad, waarschijnlijk ten gevolge van overspanning, maar voel mij nu vrij wat beter. Schrijf mij spoedig eens, hoe gij het hebt, en of gij ook nog wat voor de Reformatie kunt gereed maken. Vreeselijke bestrijdingen en woelingen der inwoonende verdorvenheid heb ik ondervonden. Mijne was de zonde, maar de heerschappij-voerende God bleef God in mijn hart. Ik heb het zeer druk, en ook in mijne practijk tegen den Satan te strijden. Hiernevens uwe boeken. Groet uwe vrouw ook van de mijne. Groet ook de broeders. | |||||||||||
61. Van Hall, 's-Gravenhage 22 maart 1837Iedere dag zie ik reikhalzende naar eenen brief van u uit, en ook naar het berigt van uwen overkomst. Gisteren en heden hebben wij de Hilversumsche zaak bepleit.Ga naar voetnoot45 Heden over 14 dagen verwachten wij den uitspraak. Er is bij mij veel hoop, dat onze vrienden vrijkomen. Ik heb met veel vrijmoedigheid mogen pleiten. Er was oplettendheid. Philipse heeft niets geantwoord. Ik hoop nog deze week een rekwest aan de Staten-Generaal voor onze Loosdrechters op te stellen, namentlijk alleen over de inlegering, want zoo heb ik het begrepen.Ga naar voetnoot46 Maar mij dunkt dat ook vooral op die plaatsen, waar de billetten niet betaald worden,Ga naar voetnoot47 rekwesten moesten worden gepresenteerd. Want anders zal het publiek en de Staten-Generaal zich verbeelden, dat er schadeloosstelling gegeven wordt. Ook zou ik over de vrijheid van godsdienst in het algemeen (maar afzonderlijk) een rekwest willen indienen. Wanneer wij ons aan de Staten addresseeren moeten wij het toto animoGa naar voetnoot48 doen. Wees zoo goed mij per omgaande te schrijven hoe veel hetgeen gij nog in de Reformatie wilt hebben bedraagt, daar ik dan daarna de overige copy zal inrichten. Schrijft gij nog iets bij de Vurensche brief, of zal ik het doen? | |||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||
Antwoord mij hoe gij het liefst wilt. - Ik verheug mij hartelijk dat de laatste provinciale vergaderingen zoo goed zijn afgelopen. Het leven dat ik bij velen begin te bespeuren geeft mij moed. Het doorgaan te Amsterdam en op andere plaatsen is verkwikkelijk.Ga naar voetnoot49 Wij hebben niet voor niet geroepen in de benaauwdheid die wij hadden. Brummelkamp hoop ik te schrijven over de Geldersche rekwesten;Ga naar voetnoot50 hoe meer er worden gezonden aan de Staten hoe beter, vooral van die plaatsen waar het niet betalen, toont dat het geene inquartiering, maar inlegering is. Van het verhandelde op de Z.H. provinciale vergadering krijg ik een afschrift niet waar? In haast. | |||||||||||
62. Van Hall, 's-Gravenhage 25 maart 1837Ik ben geheel en al verkwikt door zoo vele tekenen van geestelijk leven als zich in de laatste gebeurtenissen zoo te Amsterdam als elders openbaren. Ook ik voel mij meer en meer bereid om met bereidwilligheid den weg van kruis en verdrukking te gemoet te gaan. De classicale vergadering is bepaald op Maandag 3 April aanstaande.Ga naar voetnoot51 Zou het u nu ook schikken om aanstaande Donderdag of Vrijdag hier te komen. Ik verlang hartelijk daarna, zoo wel om den doop van mijn kind als omdat gij dan die vergadering bijwoont. Wij achten het hier best dat vooral deze eerste reis alle de leden der respective kerkeraden bijeenkomen. Dit is bij het kleine getal gemeenten best om tegen oligarchie te waken en zoo doende leeren wij elkander ook eens kennen. Lom is geschorst en gedraagt zich daaronder zóó, dat hij ook daardoor medewerkt om de beschuldiging te bevestigen. - Ik heb van Veen van ZuilichemGa naar voetnoot52 gesproken en geloof dat het volstrekt noodzakelijk is de zaak van Ooms naauw te onderzoeken, opdat zijne onschuld aan den dag kome, die thans ook bij mij aan twijfel onderhevig is in weerwil van mij zelve. Zoo gij kunt maak dan daarvan vooral werk. - Ik ontving gisteren uwe stukkenGa naar voetnoot53 De libellatici bevalt mij wel goed. Maar zoo de gemeente te Utrecht tot inkeer komt, mogen wij er wel aan denken ook dit uitdrukkelijk te annonceeren. Ook voor de | |||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||
plaatsing van het overige zal ik zorg dragen, maar het stuk over den doop zal in een volgend nummer moeten komen.Ga naar voetnoot54 Zoo gij kunt schik het dan zoo, dat gij eenige dagen blijft.Ga naar voetnoot55 Het is ook noodzakelijk, dat gij zoo mogelijk Naaldwijk bezoekt.Ga naar voetnoot56 De brieven der Vurensche (broeders) zijn uitmuntend. - Wat Noorduyn betreft, zijn dominéschap wordt hier algemeen afgekeurd. Ik heb nog al verwachting dat hij tot inkeer zal komen. Zoudt gij mij het genoegen willen doen inleggende assignatieGa naar voetnoot57 aan Hasselman te geven met verzoek die zoo mogelijk voor mij te incasseeren en mij in dat geval het montantGa naar voetnoot58 mede te brengen. Vaar van harte wel. Des Heeren zijn uwe en mijne krachten. Mochten wij ze besteden in Zijnen dienst.
P.S. Schrijf mij s.v.p. spoedig terug. De Staten-Gen. vergaderen half April. Ik geloof Maandag den 17den. Het was best, dat de verzoekschriften dan gereed waren. | |||||||||||
63. Van Hall aan Budding, 's-Gravenhage 30 maart 1837Ga naar voetnoot59Uit deze uitvoerige brief leren we dat Budding aan J. van Golverdinge heeft afgeraden het ouderlingschap aan te nemen, en dat ‘op grond dat de verkiezingen der kerkeraadsleden meestal voorbarig geschieden en de teekenen van Gods misnoegen daarover zichtbaar waren. Golverdinge, die zeer veel aan het oordeel van menschen, vooral van sommige menschen, die hij bevindelijk als Christenen beschouwt, hecht en zich meestal gemoedelijk door gemoedelijke Christenen laat leiden... heeft nu besloten voor zijn ouderlingschap te bedanken. Gij zijt daarvan de middellijke oorzaak, omdat gij geloofd moet worden, zoo als Golverdinge zegt, als die het beste geschikt zijt om te onderscheiden of eene zaak al dan niet geestelijk is’.Ga naar voetnoot60 | |||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||
Verder schrijft Van Hall: ‘Zeventig zielen zijn thans aan ons aangesloten, moeten die allen elkaar maar laten loopen, alsof zij niet tot ééne kudde behoorden?... Ik ben tot diaken benoemd, en in mijn gemoed ten volle verzekerd daartoe geroepen te zijn, zoodat ik in dien weg den Heere mag bidden dat Hij mij, en alles wat ik heb, stelle tot eene Hem welbehagelijke offerande’. Dan: ‘Nog iets. Gij spreekt over het eigendunkelijk handelen van Scholte. Het zij zoo dat hij door natuurlijken overmoed ook zijne beste geloofsdaden besmet. Ik geloof dat zulks zijne eigene belijdenis voor den Heere is. Maar zoo gij dit eigendunkelijk handelen op het afleggen der kleeding toepast, dan mogen zij, die zich daarover ergeren, wel toezien of hun eigen vleeschelijk formalisme niet alleen en uitsluitend daardoor wordt beleedigd en gekwetst... Hebt gij Scholte's verantwoording op dat punt in de Reformatie gelezen?’ | |||||||||||
64. Scholte, Gorinchem 1 april 1837Volgens afspraak hoop ik Maandag per stoomboot over te komen. Wees zoo goed om aan de oude Beeuwkes te vragen of hij dingsdagGa naar voetnoot61 ook op de Classicale vergadering wil komen om te spreken over de brief aan de Provinciale Vergadering van Z.Holland.Ga naar voetnoot62 Dewijl er in dien brief niets stelligs wordt aangevoerd en daarom niemand op de vergadering wist wat met dien brief te doen - ik heb toen in last gekregen om nadere verklaring van dien broeder te vragen, opdat ik de aanmerkingen zoo ze gegrond zijn aan de verschillende Classen kan mededelen. Naar Schiedam en Rotterdam heb ik geschreven;Ga naar voetnoot63 alsmede aan de Amsterdamsche kerkeraad voor ik nog van de vervolging wist.Ga naar voetnoot64 Eenigsints is er schuld bij de kerkeraad; met de gewoone luidruchtigheid had men gedrukte lijsten gemaakt om rond te delen, waarop de plaatsen staan aangeduid, waar men wilde vergaderen. Zulk een gedrukt ding is in handen der politie geraaktGa naar voetnoot65 en daardoor waren alle plaatsen bekend. Dien ten gevolge is ook het huis van mijn zwagerGa naar voetnoot66 die nog hier was, door 16 militairen bezet geweest en door de Commissaris met verschillende dienders van boven tot beneden doorzocht, hoewel er niemand anders in was als de knecht, en de meid die ziek te bed lag. Ik hoop dat de vervolging de gemeente te Amsterdam louteren zal; zoolang als het is als nu, zou ik er als Herder en Leeraar niet kunnen werkzaam zijn, ik heb | |||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||
daarom ernstig aan de Ouderlingen geschreven.Ga naar voetnoot67 Ik heb een adres voor de Staten Generaal gereed hetwelk ik Maandag hoop mede te brengen. Te Almkerk zijn er nu ook twee in de gevangenis.Ga naar voetnoot68 De eerste is gehaald op paaschmaandag en is stevig geboeid door 7 Marechaussées getransporteerd geworden. Van Noordwijk heb ik eene brief ontvangen, waarin het zeer duidelijk gezegd wordt dat zij niet gezind zijn om terug te keeren.Ga naar voetnoot69 Heden heb ik met Ds. Meerburg eene brief terug geschreven, om hen bij vernieuwing te vermanen. Van alle kanten komt er strijd; ik heb echter goede moed, want de Heere is in het schip en al schijnt Hij te slapen, de golven zullen het scheepje niet verzwelgen. Hier is alles stil; de gemeente te Zuilichem ligt geheel onder censuur, de ouderlingen uit de naburige gemeenten zullen er beurtelings des Zondags de dienst verrigten.Ga naar voetnoot70 Groet uwe vrouw van ons allen. De Heere zij u nabij en sterke u in en tot alles. Zijn genade zij u genoeg. Gedenk in uwe gebeden aan uwen liefhebbenden Vriend en Broeder. | |||||||||||
65. Van Hall, 's-Gravenhage 19 april 1837Eindelijk mag ik uwe laatste brieven,Ga naar voetnoot71 die mij tot groote verkwikking waren, beantwoorden. Dat er van Lom meer en meer ontdekt wordt verwonderd mij niet. Reeds voor uw laatste berigt hebben wij gemeend hem te moeten censureeren en Toet heeft zulks des Zondagsch in eene zeer geschikte toespraak aan de gemeente gedaan. Wij hebben hem bezocht, maar bespeuren niets dan de oude uitvluchten. Ook de gemeente schijnt de censuur goed te begrijpen. Het punt zijne vrouw betreffende is moeilijker. Zij ontwijkt zoo veel mogelijk alle gesprekken en de beschuldiging tegen haar is niet genoegzaam bewezen. Mijn gevoel zegt mij van haar meer kwaad dan van haar man. Noorduijn verzet en verhard zich meer en meer. Hij heeft ons verklaart, predikant te zijn, zich | |||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||
niet te zullen stooren aan het besluit der Provinciale vergadering,Ga naar voetnoot72 en is dan ook werkelijk gisteren avond voortgegaan met bij jufvr. Nieuwenhuyzen te prediken, den zegen uitsprekende toen hij geëindigd had. Daar wij op de classikale vergadering officiëel bekend waren gemaakt met het besluit der kerk en het verzet van Noorduijn ons even duidelijk bleek, hebben wij de leden der gemeente uitdrukkelijk tegen hem gewaarschuwd. Het gevolg hiervan is geweest, dat alleen jufvr. Nieuwenhuizen in zijn scheuring, want het is niets anders op dit oogenblik, deelt.Ga naar voetnoot73 Wij hebben hen zeer lang gesproken en onderhouden en kregen per slot van het discours het hooge woord er uit, dat zij de gescheidene gemeenten niet erkenden als de Kerk Christi. Jufvr. Nieuwenhuizen is zelfs zoo verre gegaan, dat zij heden avond, wanneer er biduur is, Noorduijn ten haren huyze zal laten catechiseeren. Wie daar komen zal weet ik niet, denkelijk alleen de niet afgescheidenen. Ik verwacht nu ook de bidstond ten mijnent en Zondags de drie bijeenkomsten. Hoe wel mijn vleesch hier tegen inbruischt om de last en onrust, verheug ik mij echter, dat de Heere door deze nieuwe schudding het kwaad, dat bij jufvr. Nieuwenhuyzen schuilt, ontdekt. Ook zij zal weldra moeten gecensureerd worden. Uw pleiten te Dordrecht moet waarlijk veel indruk gemaakt hebben.Ga naar voetnoot74 Ook van elders heb ik dit gehoord. Kors Noorduijn heeft veel kwaad gesproken van de gescheidene kerk. Dit is onder anderen ter oore van de Naaldwijkers gekomen. Ik heb van mijn paard rijden gisteren gebruik gemaakt om hen te bezoeken en eens goed in te lichten, daar zij mij zeer openhartig hadden gevraagd, wat er van was. Ik vond daar bij StokdijkGa naar voetnoot75 een lief huishouden. Vrijdag hoop ik met Toet daar heen te gaan en over de vestiging der gemeente met hen te spreken, waartoe thans de weg wel schijnt geopend te zijn. De brief van de Cock verwonderd mij niet. Ik geloof waarlijk dat hij in verregaande blindheid zonder verstand ijvert. Ook ik heb een allerwonderlijkste brief van hem gekregen inhoudende 1o. eene waarschuwing tegen de herlevende dwalingender Independenten, Labadistenenz., die hij N.B. achter het stuk van Smeedes in de Reformatie wilde geplaatst hebben;Ga naar voetnoot76 2o. een soort van | |||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||
lasterschrift van zekeren schoolmeester van LeeuwenGa naar voetnoot77 over de aflegging van uw priesterlijk gewaad, dat bij hem van Leeuwen, zoo veel is als de purpere met bloed geverwde mantel des Heeren! Ook dit zou ik volgens de C. des goedvindende in de Reformatie kunnen plaatsen! Tot nu toe heb ik deze fraaiigheden nog niet beantwoord, omdat ik te verontwaardigd ben, om gemoedelijk te kunnen schrijven. Van van Velzen heb ik rekwesten gekregen, waarbij aan de Staten Generaal gevraagd wordt eene verklaring, dat wij als Gereformeerden vrijheid hebben om onze godsdienst uit te oefenen, en nog een ander, waarbij de Staten Generaal gevraagd worden te besluiten, dat alle regtbanken zoo moeten beslissen, als die te Amsterdam en Heerenveen.Ga naar voetnoot78 Dit alles, vooral het laatste ligt buiten derzelver bevoegdheid en daar deze rekwesten bovendien alleen door het kleine getal ouderlingen met verzwijging van hunne bediening als zoodanig waren getekend zouden wij daarmede al een zeer gek figuur gemaakt hebben. Ik heb geene vrijheid gevonden om daartoe de hand te leenen, en van Velzen daarover nog eens geschreven. Hij en Brummelkamp vragen daarenboven dat het stuk van Smeedes niet geplaatst worde, uit vrees van scheuring. Maar ik heb hen verzocht hun oordeel op te schorten tot dat zij het zouden gelezen hebben, en bovendien, dat het reeds afgedrukt was. Zoo het eenigsints kan bezorg dari uw stukje voor de Reformatie op zijn laatst Zaturdag aan Höveker en meld mij vooral hoe veel pagina's dat ongeveer beslaat. Ik heb thans ongeveer 3 vel druks gereed, zoodat er nog bijna een vel nodig is. Op het stuk ‘Waar openbaart zich...’Ga naar voetnoot79 heb ik een stukje laten volgen over de noodzakelijkheid en liefelijkheid van het kruis.Ga naar voetnoot80 Hartelijk wensch ik dat de Heere het besluit van uwen zwager met Zijnen zegen moge kroonen.Ga naar voetnoot81 Vooral voor zijne vrouw doet het mij veel genoegen, schoon het mij spijt voor de Amsterdamsche gemeente...Ga naar voetnoot82 Waarde broeder. Onder alle de omstandigheden mag ik mij verblijden in den Heere. Mogt Zijn naam verheerlijkt worden door lijdzaamheid. A propos! bij de opstelling van nieuwe adressen moeten wij dunkt mij vooral het suaviter in modo, schoon fortiter in re in acht nemenGa naar voetnoot83 Wij hebben beiden daar tegen | |||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||
wel eens gezondigd, geloof ik. Deze aanmerking is een gevolg van een aantal ongegronde aanmerkingen van Hogendorp,Ga naar voetnoot84 en het nut, dat ik met verwerping van zijn Halleriaansch systhema over het regt der overheid daaruit naar mijn beste weten getrokken heb.Ga naar voetnoot85 Ik hoop dat uw gezondheid zal blijven voortduren. De mijne is veel beter. Het paard rijden is mij uiterst heilzaam. Ik gebruik daarbij wat kina. Hebt gij dat middel al eens beproeft? Mijne vrouw is nog al zwak en hoestende. Overigens alles wel. Groet uwe vrouw, de famille Hasselman enz. De Heere zij met u!
P.S. Komt gij ook nog eens in de buurt? Kan de zaak van Ooms ook tot helderheid gebracht worden? HaackmeesterGa naar voetnoot86 weigert de brieven. Voor de pink zal voor uw aandeel voorlopig slechts ƒ 600 nodig zijn. In de eerste week van Meij verwacht ik dat. | |||||||||||
66. Van Hall, 's-Gravenhage (maandag) 24 april 1837Ik ontving uwe laatste pakjes in optima forma. De brief van de Cock smart mij.Ga naar voetnoot87 De Heere schenke u zoo veel zelfverloogchening dat gij al het persoonlijke in deze quaestie moogt voorbijzien. Bidden wij om de vrede van Jerusalem, maar alleen om zoodanig eene vrede die tot eere Gods is en dus alleen bestaanbaar door heiliging in de waarheid. Het geval van Noorduijn blijft hier nog veel schudding geven. Golverdinge is ten dezen eene bare der zee gelijk. Tot mijn groote vreugd maakten wij gisteren avond eenen aanvang met het lezen des Bijbels in de gemeente en met het spreken over het gelezene. Aanvankelijk werd die zaak reeds gezegend en meerdere leden hadden vrijmoedigheid om te spreken. Er ontbreekt nog wel veel aan, maar het is gezegend, dat zoo doende het voornaamste gebrek, dat van geesteloosheid ontdekt wordt. Ik ontvang daar zoo even uwe stukken over van Rhee enz.Ga naar voetnoot88 Ik hoop voor de plaatsing zorg te dragen. Van Buddingh heb ik eene hartelijke schoon wederom zeer donkere brief. Ik ondervind, dat zulke twijfelmoedige toespraken als | |||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||
daarin voorkomen, mij dikwijls tot naauw zelfsonderzoek moeten leiden en mij daardoor nuttig zijn. L.l. VrijdagGa naar voetnoot89 zijn door eenige broeders te Naaldwijk in bijzijn van Toet en mij tot ouderling verkozen Bergman en tot diaken Stokdijk.Ga naar voetnoot90 Ik geloof dat de zaak regt is toegegaan. Opmerkelijk is het dat wij bij Stokdijk in het gewezene pastorij-huis vergaderd waren, alwaar zoo men zegt na de Reformatie het eerst avondmaal is gevierd. Ik heb geen tijd om hier meer bij te voegen, daar ik de berigten voor de Reformatie moet gereed maken. Groet uwe vrouw en alle de broeders. | |||||||||||
67. Van Hall, 's-Gravenhage 28 april 1837Het geschrevene door Dom. Meerburg is reeds afgedrukt, zoo dat daarin geene verandering meer kan worden gebracht voor een volgend nummer.Ga naar voetnoot91 Ook zijn wij genoodzaakt geweest de afsnijding van Dom. v. Rhee en het berigt omtrent hetGa naar voetnoot92 vraagboekje uit te stellen tot een volgend nummer. Van dit uitstel heb ik echter in het nummer zelve melding gemaakt.Ga naar voetnoot93 Het bijbellezen was voor mij en voor vele anderen tot zegen geweest. Maar de oude Beeuwkes, voor zoo verre ik kan nagaan, alleen uit dweepachtig bijgeloof, dat hij voor oude gewoontens en oude preken koestert, verzet zich daartegen met alle de hem eigene onverzettelijkheid en hij is zoo boos, dat de meerderheid der gemeente met mij daarvoor is, dat hij mij gisteren avond vele lelijke en ongegronde verwijten heeft gedaan, dat ik mij zelve bedoelde enz. Mijn eige booze hart maakt het mij dikwijls zeer moeilijk om het persoonlijke voorbij te zien. Van buiten strijd, van binnen vreeze, zoodanig is dikwijls mijn weg. Ik bid met u dat de Heere ons van harte geve te zeggen ‘Uwe wille geschiede’. Zijne genade zij met u waarde broeder! Namens de Naaldwijksche gemeente moet ik u dringend verzoeken om zoo het eenigsints mogelijk is over te komen, om den Kerkeraad aldaar te bevestigen.Ga naar voetnoot94 Wanneer zou u zulks het beste schikken? Ik geloof, dat het eene zeer wenschelijke zaak zou zijn, indien gij daar kondet prediken. Gij ontvangt hier ingesloten de brief van Do. de Cock en van zijnen vriend den | |||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||
schoolmeester.Ga naar voetnoot96 Kunt gij schielijk wat gereed hebben voor het volgende nummer der Reformatie? Ik heb het zeer druk. De Heere zij met u in alles. | |||||||||||
68. Van Hall, 's-Gravenhage 8 mei 1837Uwe bezending van stukken voor de Reformatie was mij zeer aangenaam. Höveker ontvangt ze nog heden. Uw stuk over ReformatieGa naar voetnoot97 heb ik vooral met zeer veel genoegen gelezen. De Heere zal de gevolgen en uitwerkselen regelen. Die zijn in Zijnen hand wel. Berusten wij in Zijnen wil! Met blijmoedig vertrouwen mag ik Hem mijne bijzondere belangen en die van deze gemeente in handen geven. Gisteren ochtend ten huizen van jufvr. Nieuwenhuizen werden wij voor het eerst door de policie gestoord.Ga naar voetnoot98 Men dreigde geweld, waarop ik zoo vrij was van de twee commissarissen van policie te antwoorden, dat ik van hun de insertieGa naar voetnoot99 van die bedreiging in hun proces-verbaal requireerde. Zij hebben zich daarop vergenoegd met het opmaken van proces-verbaal, waarin alle de namen en burgerlijke beroepen zijn opgenomen. Juist waren aldaar de knechts van de Kroonprins, de kamenier van het Hof, Beeuwkes enz tegenwoordig, die met de Scheveningsche visschers al een wonderlijke associatie schijnen te vormen. Toet is als voorganger in het gebed en Golverdinge als voorlezer opgeschreven.Ga naar voetnoot100 Aan de gemeente heeft deze zaak goed gedaan. Des avonds zijn wij niet gestoord. De onderlinge gesprekken waren gisteren avond uiterst gezegend en opwekkend. Intusschen blijft het huisgezin van Beeuwkes met Golverdinge en jufvr Nieuwenhuizen zich afzonderen.Ga naar voetnoot101 Golverdinge heeft nu zelfs twee malen in die afzonderlijke bijeenkomst over eene text gesproken, weigerende te bidden en psalmen te zingen. Ik wensch den man niet te veroordeelen, maar begrijp zulk eene toestand maar gansch niet. De geschiedenis van Noorduijn heeft mij zeer voorzichtig gemaakt in de beoordeeling van zulk eene nederigheid. Mocht de Heere hem ontdekken, zooals hij is. De positie van Toet en mij is zeer moeilijk door deze zaken; maar alles zal medewerken ten goede. Tot mijne blijdschap kan ik u melden dat de Katwijksche gescheidenen, die aan Noordwijk waren aangesloten, allen uit eigene beweging schriftelijk hebben verklaard de handelwijze van Noorduijn te laken, en hem niet te erkennen. De laatste classicale vergadering te Schiedam is zeer goed afgelopen. Er zijn | |||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||
beschuldigingen van vrij gewichtigen aard tegen de GorterGa naar voetnoot102 en er is eene commissie benoemd om daarover rapport te doen. Groet onze vrienden Bousquet en zijne vrouw hartelijk van ons. Aanstaande Donderdag zal onze pink waarschijnlijk voor het eerst zee bouwen.Ga naar voetnoot103 Het rapport over onze petitien is zoo als gij uit de Staatscourant gezien zult hebben, vrij gunstig geweest.Ga naar voetnoot104 Denk aan mij in de gebeden. Volkomen stem ik in met hetgeen gij schrijft omtrent geloof en bevinding. Gods Woord leert ons duidelijk dat Christus de weg, de waarheid en het leven is. De practijk onzer vroomen maakte van hunne bevindingen weg, waarheid en leven. | |||||||||||
69. Van Hall aan Budding. 's-Gravenhage 9 mei 1837Ga naar voetnoot105Hieronder volgt een fragment van de brief. Wij lieten enige gedeelten weg, die evenals in de vorige brieven slaan op de toestand van ‘geestelijke verlatinge’ van Budding. Wees verzekerd dat de Heere het kruis uit mijn kruis heeft weggenomen, en ook in dezen tijd mij met de vervolgingen duizendmaal meer schenkt dan ik vroeger had. Mijne Suze zoowel als ik mogen ons daarom verheugen in God. Grooter zoude onze blijdschap zijn indien wij zijne weldaden minder vergaten. Onze zonden zijn ons tot kruis. Dat gij de roeping van Golverdinge betwijfelt op grond van 1 Tim III v. 2 kan ik niet gelooven; daar staat niet eener vrouwe man, maar ééner vrouwe man... in tegenoverstelling van hen, die door echtscheiding of anderzins twee vrouwen hadden. Er is dus, dunkt mij, geen grond in het Woord om die roeping te betwijfelen, en ofschoon de niet alleen donkere, maar zelfs dubbelzinnige toestand, waarin Golverdinge verkeert, mij thans zelve doet gelooven, dat hij geen ouderling worden moet, is er dunkt mij geen enkele reden om te gelooven, dat hetgeen God (Ps. 50 v. 16) tegen de goddeloozen zegt, op de uitgeleide gemeente van toepassing is. Daarom de bondszegelen niet te bedienen is eene vreeselijke zaak, indien men zich eens vergiste en het brood onthield aan de kinderen. Als tot eenen broeder in Christus moet ik u zeggen, dat uwe persoonlijke ongeloovigheid hier van invloed is op uwe beoordeling van anderen. Gij bedriegt waarlijk uzelven indien gij meent dat uwe, in uwe bediening waarlijk zondige, werkeloosheid in de gemeente haren oorsprong heeft. Neen, die vloeit voort uit uwe eigene onmacht, en van die onmacht is uw ongeloof de schuld. Mochten wij toch de schuld niet op den Heere leggen en ons beroepen op onze verfoeiselen! Gij vraagt mij of ik omtrent de zending van Scholte wel hebbe nagedacht? Weinig, dit beken ik u. Gij zijt de eerste, die mij daarover opzettelijk deed nadenken. En nu is er ook bij mij geen | |||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||
enkele twijfel of hij is een gezondene dienaar, want 1o hij bezit de gaven in zeer ruime mate; 2o de kerk erkent die in hem. Dat hij in het kerkgenootschap geordend werd is bij mij geene tegenwerping, want vóór de uitleiding was de kerk nog aldaar, maar bedekt. Intusschen was ik daarvan (van de zending van Scholte namelijk) door zijne betooning des geestes en der kracht, reeds vóór ik daarover nadacht, evenzoo goed overtuigd als van het schijnsel der zon, die ik zie. Straalt er nu ook in dezen uwen twijfel niet wederom een heftige wrevel door, tegen Scholte en hetgeen hij deed? Indien gij overtuigd zijt dat hij zich indrong in het predikambt, waart gij verplicht zulks openlijk ter waarschuwing van elk en een iegelijk te doen drukken, niet in particuliere brieven te schrijven daarover. | |||||||||||
70. Van Hall, 's-Gravenhage 9 mei 1837Ik maak van de gelegenheid dat Golverdinge u een pak zend gebruik om nevensgaande brieven u terug te zenden. Heb dank voor u(w) present exemplaar van de kleine catechismus.Ga naar voetnoot106 Het rapport over onze adressen gaat in de Staats-Courant hiernevens. Het verheugt mij dat gij het Athenaeum eens hebt aangestast.Ga naar voetnoot107 Ik zal op Hasselman trekkenGa naar voetnoot108 voor de pink. Golverdinge heeft l.l. Zondag eene text uitgelegd bij Beeuwkes, terwijl de gemeente bijelkander was om Gods Woord te lezen. Dit bewijst dat de reden waarom zij niet bij ons komen behalven in de zucht van sommigen om hunne naaktheid te ontdekken ook gelegen is in de zucht om den spreker hunner keuze te hooren. Intusschen durft Golverdinge noch bidden noch psalmen zingen. Begrijpt gij hoe zoo iemand over Gods Woord durft spreken? Het heeft alle schijn van phariseîstische zelf bedoeling. De Heere zal wel alles openbaar maken. Een diaken der Hervormden was Zondagavond in ons midden. Zoo het scheen was hij getroffen en verzocht terug te mogen komen. Groet alle de vrienden. | |||||||||||
71. Van Hall, 's-Gravenhage 13 mei 1837Het schijnt dat de Almachtige voor mij en de mijnen niet dan besparingen, uitreddingen en zegeningen voorzien heeft. Er is gedagvaard wegens de bijeenkomsten van Zondag, maar alleen Jufvr. Nieuwenhuizen, en als getuigen Golverdinge, Toet, de kamenier van het hofGa naar voetnoot109 en verder niemand voor zoo verre ik weet. Zoodat ik zelf niet als getuige in de zaak paraisseer. Intusschen wil de oude jufvrouw N(ieuwenhuizen) de vergaderingen niet meer ontvangen, zoodat ik wel genoodzaakt ben alle de bijeenkomsten ten mijnent te houden. De Heere leid(t) alles. Zijn naam worde verheerlijkt. Ingesloten | |||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||
ontvangt gij een brief van W.Ga naar voetnoot110 over verschillende punten, die wij wel eens mogen nagaan. Wat mij betreft, ik ben ten volle overtuigd in mijn gemoed, dat ik alle kan oplossen, behalven de bekendmaking der afsnijding van van Rhee, welk punt mij nog niet helder is. Gelief daarover nog eens te denken en mij te schrijven. Wees vooral zoo goed Dom.Meerburg aan te sporen om tog zoo spoedig mogelijk het verhaal zijner afzetting aan mij over te zenden.Ga naar voetnoot111 Daar ik alleen dat ontvangen hebbende zal kunnen berekenen of er in dit nummer nog plaats is. Hartelijk verheugd het mij dat gij een onderzoek omtrent Ooms gedaan hebt. Het is mij opvallend, dat juist Golverdinge en Beeuwkes zoo zeer tegen hem waren ingenomen. De Heere make allen openbaar. Uwe stukken voor dit nummer der Reformatie zijn regt belangrijk. Omtrent de Wertherbruchsche vervolging hoop ik een kort verhaal, dat Dom. Haastert mij heeft toegezonden te plaatsen.Ga naar voetnoot112 Ik hoop met Toet aan de Katwijkers een bezoek te gaan geven. Uwe ontmoetingen met den commies zijn treffend.Ga naar voetnoot113 Ik heb het met mijne vrouw uiterst gezegend. Wij zijn verblijd in den Heere. Er komt onder vele leden der gemeente meer leven. Ik verlang zeer te vernemen hoe alles bij Bousquet is afgelopen.Ga naar voetnoot114 Groet Dom.Meerburg, Hasselman en alle vrienden. | |||||||||||
72. Scholte, Gorinchem 17 mei 1837In dit stuk wordt onder meer gesproken over ‘Arie de Weert’ te Kesteren. Het is wenselijk over dit geval één en ander op te merken. In de eerste plaats dient te worden vastgesteld dat in het verleden de brand te Kesteren, van het huis Arien van de Waardwant zo luidde zijn naam - de geschiedenisboeken heeft gehaaldGa naar voetnoot115 als een staaltje van de zware vervolging waaronder de Afgescheidenen hebben geleden. Meer vanzelfsprekend is het, dat door geestelijke nazaten van de Afgescheidenen het geval ‘Arie de Weert’ is vermeld geworden. Zo lezen we in het tijdschrift De Reformatie: ‘Te Kesteren, bij Rheenen, was men den 29sten Maart l.l. des avonds bij onzen broeder ARIE DE WEERT ter godsdienstoefening bijeen. Ofschoon men vijanden om het huis hoorde rondwaren, bleef men echter ongehinderd voortgaan. Een groot geraas op het dak vernemende, schreef men zulks aan den wind toe, totdat men helaas! maar al te droevig overtuigd werd, dat het gansche dak en achterhuis in vollen brand stond; zoodat de vergadering naauwelijks den tijd had, der woedende vlam te ontvlugten, en men ter naauwer nood het gebouw had verlaten, toen het tot eenen puinhoop instortte. Het eenige | |||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||
koebeestje, dat de lieden bezaten, is alles, dat van hunne bezittingen gered heeft kunnen worden’.Ga naar voetnoot116 Anderzijds is reeds spoedig ontdekt dat wellicht de brandstichting niet het werk is geweest van ‘vijanden’; maar deze omstandigheid is blijkbaar aan Verhagen, Rullmann en Keizer ontgaan. A.W. van Appeltere, ‘Referendaris bij het Departement van Justitie’, liet zich namelijk reeds in 1837 zeer critisch uit over de persoon Arien van de Waard.Ga naar voetnoot121 In een reactie daarop schreef mr. A.M.C. van Hall (zoals we in de paragrafen 111 en 112 van dit hoofdstuk nader zullen zien was hij de schrijver) in De Reformatie het volgende. Wat de inbrandsteking van het huis van ARIE DE WAARD te Rhenen betreft, hetgeen wij dienaangaande mededeelden, is volkomen waar. Wij schreven in Mei, dat op den 29sten Maart het huis gedurende de godsdienstoefening in brand was geraakt. Dat ARIE DE WAARD zelf beticht was hetzelve in brand gestoken te hebben, was ons toen geheel en al onbekend. Wij zullen den afloop der regterlijke instructie afwachten, en de Heer VAN APPELTERE zal het ons ten goede houden, dat wij vóór dien afloop, den man niet veroordeelen. Indien de gruwelijke misdaad door hem blijkt bedreven te zijn, zal over hem zekerlijk de Christelijke tucht, overeenkomstig het bevel des Heeren, uitgeoefend, en hij, in geval van verharding, uit onze kerkelijke gemeenschap verbannen worden, en wij zullen dan in dit droevig voorval een vernieuwd bewijs vinden, hoe noodzakelijk de herstelling dier tucht is...Ga naar voetnoot122 Een nader onderzoek leverde ons het onderstaande. Arien van de Waard werd op 8 mei 1786 te Kesteren geboren. Op 15 december 1831 huwt hij te Kesteren Hendrika Wilhelmina Driesen, geboren te Velp 27 september 1814. Van de Waard is dan 45 jaar, zijn beroep is poelier (eerder: koopman), de bruid 17 jaar en zonder beroep.Ga naar voetnoot123 Het echtpaar krijgt twee kinderen namelijk Roelofje (1835) en Johanna C.W. (1837).Ga naar voetnoot124 Arien van de Waard overlijdt te Kesteren 24 januari 1838.Ga naar voetnoot125
Twee dagen na de brand schrijft de burgemeester van Kesteren aan de officier bij de rechtbank te Tiel onder meer het volgende.Ga naar voetnoot126 De brand bij Arien van de | |||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||
Waard brak uit tijdens het houden van een ‘oefening’ van de zogenaamde Afgescheidenen te zijnen huize. De vergadering, de brand ziende, is gaan vluchten ‘zonder eenige redding toe te brengen, waarop eenige inwoners toeschoten en noch het grootste van de inboedel hebben gered.... Het huis is geheel verbrand doch was gelijk de meubelen voor eenige weken eerst geassureerd voor somma van ƒ 1400.’ De vrouw van De Waard heeft de vorige dag nog gezegd:... ik schrik van van avond met de oeffening, want zij willen het huis in brand steeken’. Op vragen van de officier bij de rechtbank schrijft de burgemeester, gedateerd 4 april 1837, meer omstandig aan eerstgenoemde.Ga naar voetnoot127 ‘Toen de brand ontdekt is zijn alle in huis zijnde gaan vlugte zonder iets te redden; vervolgens is bij de redding bevonden dat het kabinet leedig was, dat in het hoek buffet niets anders dan een pot stond nagenoeg half met vet, dat in de kelder niets aanwezig was, dat de aardappelen zooals zijn broeder Christiaan van de Waard bij de predikant verteld heeft eenige dagen voor de brand uit de kelder in het achterhuis zijn gebragt, alwaar zij gekuild gevonden zijn... dat dezelve behoorlijk (met) planken, mest en aarde gedekt zouden geweest zijn;...’. Bij ondervraging heeft Klaas van Dodeweerd getuigd dat eer de brand er was Arien van de Waard uit het vertrek geweest is, en geen tien minuten daarna de brand is ontdekt en dat toen de brand er was van de Waard tegen hem gezegd heeft de vijand heeft het in brand gestoken en daar is het aangestoken wijzende op de oostzijde van het achterhuis’. Na verhoren door de officier van de rechtbank te Tiel schrijft deze aan de procureur crimineel in de provincie Gelderland onder meer:Ga naar voetnoot128 ‘Van de Waard heeft eenige dagen voor den brand een huisklok over gebragt naar de woning van zijnen broeder. Een kabinet het welk volgens de verklaring van de dienstmeid.. voor den brand vol linnen was is bij het verbrengen uit het brandende huis, genoegzaam ledig gevonden. De procureur crimineel schrijft daarop terug aan de officier, onder andere:Ga naar voetnoot129 | |||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||
‘wij bezien dat des nachts de glazen bij hem zijn ingeslagen, de heining afgebroken en de put gestopt...’. De procureur wil maar zeggen, dat er vóór de brand reeds vijandelijkheden waren gepleegd. Al met al meent hij dat de zaak Van de Waard ‘voor het tegenwoordige’ niet met succes kan worden vervolgd. Het zou onjuist zijn, als wij hier neerschreven dat Arien van de Waard een brandstichter is geweeest. Maar als kras voorbeeld van vervolging der Afgescheidenen zal ‘de brand te Kesteren’ uit de annalen moeten verdwijnen. Ik had u gisteren dadelijk willen schrijven doch de tijd ontbrak mij. De handelwijs ten opzichte der bijeenkomst bij Jufvr. N(ieuwenhuizen) verwonderd mij zoo zeer niet - het is of eene vertoning voor de wareld, dat men toch in de Haag ook iets doet; of eene voorbereiding tot gewisser maatregelen wanneer dat proefje niet helpt. Zeer bedenkelijk wordt mij echter meer en meer of het voor leden onzer gemeente wel geoorloofd is, in de zaken der vervolging getuigenis te geven en dus daarvoor de veroordeling steun te geven, en of het niet integendeel onze plicht zijn zou om eenvoudig te zeggen dat wij allen gelijk stonden en de Heere Christus als ons eenigen Hoofd erkennen, wel belijdenis wilden doen dat wij tot de gemeente behooren en daarin tezamen koomen, doch dat wij in de kerkelijke zaken voor een weereldsche rechter geen getuigenis wilden geven tegen onze broeders. Volkomen zeker ben ik hiervan nog niet; het spreekt van zelf dat bij het weigeren van getuigenis de getuigen gestraft zullen worden, daarom zou er eene duidelijke verklaring moeten zijn van de weigering. Dat de vervolging, als de Heere ons die toezend tot geestelijke opwekking zal leiden hieraan twijfel ik niet. De Heere beware ons echter dat wij de vervolging niet zoeken. Ik heb een brief van Wormser gelezen en heb hem gisteren reeds een paar woorden geschreven; in de volgende week denk ik een paar dagen te Amsterdam te zijn, om persoonlijk met hem te spreken. De bekendmaking der afsnijding van v(an) R(hee) is zeer eenvoudig. Ons tijdschrift neemt alle berigten op welke haar van wege wettige kerkelijke vergaderingen worden toegezonden, tenzij die zaken in dadelijke strijd mochten zijn met Gods Woord. Ik geloof met Wormser dat de openbaarmaking eener afsnijding van een gewoon lidmaat in ons tijdschrift niet zou zijn volgens de aard der Christelijke liefde, wanneer namelijk de oorzaak der afsnijding niet in betrekking stond met de wareld. V.R. was echter predikant (en) wil zich door zijne verharding als zoodanig blijven voordoen; daarom is er verplichting om ook in de wareld zijne geheele afsnijding publiek te maken, dan kan zich niemand verontschuldigen het niet te hebben geweten. Het is zeker dat de geestelijke politie harder klemt, als de wareldlijke - Hier is ook in waarheid meer als een burgerlijke daad; en zoo v. R. diegene is waarvoor hij door opzieners der Kerk gehouden wordt dan is het eene eeuwige dood, en dan zal de Heere ook de tucht bevestigen. Wanneer bijv. waarheid moest bevonden worden hetgeen ik van Arien de Weert heb hooren verhalen, dat hij nam. zijn eigen huis in brand zou gestoken hebben om tijdelijke inzichten, en verharde | |||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||
zich tegen de tucht dan zou ook zijne afsnijding publiek gemaakt moeten worden en dan zou dit hem veel harder treffen als het onderzoek der Tielsche rechtbank hem tot nog toe heeft getroffen, dewijl die rechtbank uit het verhoor van getuigen die niet binnen maar buiten huis geweest waren heeft kunnen ontdekken of hij schuldig was.Ga naar voetnoot130 Bij Bousquet is alles goed afgelopen, ik heb met genoegen zijne vrouw ontmoet. Zij schijnt groote vastheid te bezitten. Zoo ik kan hoop ik nog Zaturdag en anders in de volgende week van hier te vertrekken. Te Utrecht is Do. van Raalte beroepen.Ga naar voetnoot131 Hij schijnt er zeer werkzaam mee te zijn. Zoo dit de weg des Heeren mocht zijn, dan zou ik eenige verlichting krijgen niet alleen wat het dadelijke werk, maar ook wat het gevoel van het werk betreft. Te Amsterdam is ook weer een drietal gemaakt. Brummelkamp, van Raalte, Budding. De keuze der gemeente zal denkelijk wel op Brummelkamp vallen. Duijser heeft nog niet de minste vrijmoedigheid om werkzaam te worden; ik heb echter half zijn woord om mij bij bezoeken van de gemeente in Z.Holland te verzellen. In de dingen der waarheid en der Kerk wordt hij meer en meer vaster. Op 's Heeren tijd zal hij koomen. De justitie-kosten te Dordrecht belopen ƒ 188,97.Ga naar voetnoot132 Brummelkamp is zeer ingenomen met het stukje van Smeedes; hier in de omstreken deed het veel goed. De Heere zal alles maken naar Zijne beloften. Wij zijn hier allen redelijk wel. Ds. Meerburg heeft niet klaar kunnen komen met zijn stukje. Dat blijft dus voor een volgend nummer. Hij is thans in het huwelijk bevestigd en is op het oogenblik hier; hij en zijne vrouw verzoeken hunnen hartelijke groeten. Hasselman doet een klein uitstapje naar Amsterdam. Hij verlangde naar Mientje welker bevalling wij elken dag gemoet zien.Ga naar voetnoot133 Het schrikkelijke verhaal der moord in het H. Bl. trof mij zeer.Ga naar voetnoot134 Het is een vernieuwd bewijs van de werken des Satans in de kinderen der ongehoorzaamheid. Het is wel mogelijk dat ik naar aanleiding daarvan iets gereed maak voor de Reformatie over de invloed en werking des Boozen. De Heere onze God zij u en de uwen nabij. Groet uwe vrouw...
(P.S.) Gisteren heb ik weer vernomen dat er op de firma van Duijser, van Andel en BredaGa naar voetnoot135 nog een pretentie is ten laste van Lom groot ƒ 200 en 300. | |||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||
73. Scholte, Gorinchem 20 mei 1837Ingesloten ontvangt gij een paar berigten voor de Reformatie. Van de boeten en kosten waarin ik betrokken wasGa naar voetnoot136 - ƒ 641 - en waarvan men mij alleen een briefje gezonden had nml. aan mijn domicilium alhier is nog niets betaald.Ga naar voetnoot137 De medeveroordeelden die vernomen hadden dat ik zulk een briefje ontvangen had hebben hun aandeel gezonden. Hasselman heeft dit naar het registratie-kantoor gezonden met een briefje waarin hij het reg.k. herinnert dat mijn domicilium sedert July 1836 te Utrecht was ten huize van E. Takken in de Elisabethstraat en dat van Reijmerink te Oud Loosdrecht, en dat dus rekeningen ten onzen laste aan ons domicilium konden bezorgd worden. Men heeft het gezonden geld niet willen aannemen; en wij hebben schriftelijk bewijs van hunne weigering. Nu ligt het geld hier, doch ik heb nog niets anders gehoord, hoewel het reeds een maand geleden is. Aanstaande Dingsdag hoop ik naar Utrecht en Woensdag naar Amsterdam te vertrekken alwaar ik denkelijk tot Vrijdag zal vertoeven. Ik hoop u van daar te schrijven waar na dien tijd mijn adres is. Deze week zijn er weder 9 dagvaardingen te Almkerk gekomen voor 2 personen, 3 stuks van één dag. Hier in de omstreken is het thands stil, en alhier te Gorcum het toezicht niet zoo streng als vroeger. Ik verlang te hooren hoe men het morgenGa naar voetnoot138 met u maken zal. De Heere sterke u in en tot alles. Ik ben goedsmoedig. De Almachtige zal zijne eigene zaak op zijnen tijd handhaven. Groet uwe vrouw en alle broeders hartelijk van ons. Gedenk in uwe gebeden aan uwen H.P. Scholte | |||||||||||
74. Scholte, Gorinchem 22 mei 1837Ga naar voetnoot139Hedenmorgen is mij de nevensgaande geschiedenis door den ouderling D. van Santen medegedeeld.Ga naar voetnoot140 Ik rekende het goed hetzelve nog in dit nummer te plaatsen. Morgenochtend vroeg hoop ik naar Utrecht en Amsterdam te vertrekken. Woensdag hoop ik te Amsterdam te zijn. Ik verlang al weer na tijding van u. Schrijf mij ook eens hoe gij er over denkt in een volgend nummer verslag te | |||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||
geven van de uitkomst der adressen in het najaar aan Z.M. opgezonden.Ga naar voetnoot141 Mientje is gisteren bevallen van een welgeschapene dochter.Ga naar voetnoot142 Gisteren heeft het gemeen bij een lid der gemeente waar men onder de 20 vergaderd was de glazen ingeworpen. Militairen en policie zijn op de been geweest.Ga naar voetnoot143 Te Amsterdam is zoo ik gehoord heb v.Raalte beroepen.Ga naar voetnoot144 Het wordt dus voor onze broeder dringend. De Heere schenke hem wijsheid om zijnen wil te kennen en te volgen. Groet uwe vrouw ook van de mijne. Groet alle die Sion beminnen. De Heere sterke u... | |||||||||||
75. Van Hall, 's-Gravenhage 23 mei 1837Ook ik verlangde zeer u te schrijven, maar werdt daarin tot op heden door volslagen tijdsgebrek verhinderd. L.l. Zondag waren hier precies twintig menschen vergaderd.Ga naar voetnoot145 Er is geen policie verscheenen. De niet gescheidenen zijn nu twee zondagen lang weggebleven. Het schijnt vrees te zijn. De oude Beeuwkes blijft ook regulier van alle vergaderingen, ook van die waar een oude preek gelezen wordt weg, omdat hij niet vereenigd ligt met de kerkeraad. Golverdinge komt maar 's avonds niet, dan oefent hij bij B(eeuwkes). Het is eene opzettelijke toeleg om een gezelschapje ten behoeve van G. te maken. In hoeverre hij daarin deelt, weet ik niet maar er is veel dubbelzinnigheid in zijn gedrag; dat hij tegen de kerk verdeelt ligt is zeker. Toet gedraagt zich slap in die zaken; hij wordt geslingerd en zoo ik wel onderrigt ben, beletten persoonlijke verkeerdheden in gedrag hem alle vrijmoedige toegang tot den throon. Er is echter hier nog een kern van kinderlijk gelovige menschen, die mij dikwijls tot verkwikking zijn, maar daartoe behoort vooral de equipage van de pink, die sedert tweede Pinksterdag in zee is.Ga naar voetnoot146 Op dien dag is het kermis te Scheveningen. Onze visschers hebben eene driedubbele getuigenis gegeven want des Zaturdags was de pink gereed. Toen zijn zij des Zondags overgebleven. 's Maandags lag de geheele vloot op het strand, maar zij voeren weg. Sabbathschenders, halfpaapsche Phariseeuwen en dolle wereldlingen zijn nu allen even boos. Ik heb nog al zorgen over de administratie van de pink - te breedvoerig om u mede te deelen. Onze broeders de visschers zijn over de huizen verheugd.Ga naar voetnoot147 Kunt gij nu van Amsterdam niet hier komen? Er is een kind te doopen van | |||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||
onzen broeder PlockertGa naar voetnoot148 den stuurman, Ook de gemeente te Naaldwijk vertoont veel geestelijk leven en verlangd zeer naar u. Wat mij betreft ik verlang zeer u te zien en te spreken. Breng vrouw en kind mede beste vriend. Wat de vervolgingen betreft, ik schijn genadiglijk daarvoor bewaard te blijven. In de Heere mag ik zeggen tot alles bereid te zijn. Aan Hem mag ik geld en goed en alles wat ik heb overgeven. Ook mijne beste vrouw is volkomen gelaten. Veel vrijmoedigheid mag ik hebben in gebeden tot God. Hij is mij in Christus genadig. Mijn grootste kruis is de ellende der gemeente, en de vreesselijke zonden der vroomen. Rechtzinnigheid in de leer, ketterij in de practijk openbaart zich hoe langer meer. Bijna opentlijk wordt ik beschuldigd een vijand te zijn van des Geestes werk (ik weet dat gij in die beschuldiging deelt); en waarom? Juist omdat ik aandring op geestelijke practijken en op de verwerping van Phariseeuwsche vooroordelen en verderfelijke menschelijke inzettingen. Ook die beschuldigingen mogen mij nader tot den Heere brengen met Ps. 139 v. 1 en 2. Er is nog maar een begin van reformatie in ons land. Het is zoo gemakkelijk rechtzinnig te spreken, op vijanden te scheiden en eigene ergenissen te blijven liefkozen en bewaren. De Almachtige zal eens opstaan ten oordeele over dit land. Wee dan ook de gescheidenen wier herte in Egypte bleef. In het volgend nummer der R(eformatie) hoop ik daarover te schrijven.Ga naar voetnoot149 Het voorgevallene te Herwijnen is erg. Ik geef u in bedenking de vergelijking van Boellaard met Herodes een weinig te veranderen of voorbereid te zijn op eene mogelijke vervolging wegens injurie.Ga naar voetnoot150 Waar zijn de glazen ingeslagen? te Gorkum of te Amsterdam?Ga naar voetnoot151 Gij zult dit te A. zijnde wel bij de berigten voegen. Van harte geluk met de bevalling van Mientje; groet vader en moeder van ons. De Heere eigene zich hun kind toe! Van Raalte is in een moeilijke positie, maar blijkens een brief die ik van hem ontving kinderlijk gestemd. Het kind zal wel zachtkens geleid worden. De Gorter zal waarschijnlijk eenigen tijd geschorst en ernstig vermaand moeten worden, wegens onbillijke handelwijs met een lid der gemeente. Onze aanstaande classicale vergadering zal te Naaldwijk gehouden worden op Dingsdag 2 juny, zoo de Heere wil. Kunt gij die ook bijwoonen? De wonderlijke toestand waarin Toet verkeerd belette mij niet met hem naar Katwijk te gaan. Ik hoop dat ook die nevelen zullen opklaren. Ik worde tegenwoordig veel beschuldigd, dat ik hard ben. Maar God weet, dat de Liefde mij doet handelen, volgens Jud. v. 22 en 23. Nu beste broeder, denk aan mij in uwe gebeden. De God der hope sterke u om te wandelen in Zijnen weg. Miskenning zal uw deel zijn, maar denk aan Mozes en Paulus. Zijn genade zij uw genoeg. | |||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||
76. Scholte, Utrecht 27 mei 1837Zoo even ben ik weder alhier gearriveerd en maak uw pakje gereed omdat ik waarschijnlijk Maandag morgen vroeg niet klaar zou komen. Ik heb het te Amsterdam zeer druk gehad; twee avonden achter elkander hebben wij kerkeraadsvergadering gehouden tot 's nachts 3 uur. Er is veel verhandeld en ik mag vertrouwen dat mijne arbeid niet vergeefs is geweest. Deteleff is in zijn bediening geschorst.Ga naar voetnoot153 wegens zijne aanstotelijke en schandelijke taal bij het spreken in de bijeenkomsten en wegens leugenachtige en draaijende practijk. Hij is geheel ongevoelig voor alles wat hem wordt voorgehouden; ik heb hem met vrijmoedigheid en oprechtheid moogen aanspreken en ook niet ontveinsd dat ik meer en meer bevestigd werd in het vermoeden dat hij een huichelaar is. Met veel genoegen heb ik Wormser ontmoet; de bezwaren in de bewuste brief zijn opgelost ook betrekkelijk v.Rhee. De ellenden welke zich in de Haagsche gemeente openbaren, zullen gedeeltelijk ten goede werken. De verborgene dingen zullen ontdekt worden. Wanneer B(eeuwkes) blijvende de vergadering der gemeente verlaat dan moet hij vermaand worden. Heeft hij gegronde bezwaren tegen de kerkeraad dan behoort hij als lid der gemeente dit bezwaar op eene classicale vergadering te brengen, want het raakt de kerk. Hoort hij niet na de vermaning en weigerd hij om zijne bezwaren in te brengen, dan moet de censuur beproefd worden. Toet mag in deezen geen ledig aanschouwer zijn; bestaan er bij hem zoodanige zaken welke hem onbevoegd maken, dan zal dit juist openbaar worden wanneer hij in zijne bediening aan het werk komt. De miskenning waarvan gij schrijft heb ik ondervonden van den aanvang mijner bediening af; doch de Heere had mij spoedig van menschen oordeel los gemaakt en ik had daarvan de minste smerte. Wanneer er niet veelal van binnen zoo veel te betreuren was, zou mij de weg altijd zeer gemakkelijk geweest zijn. Mijn grootste kruis is mijne eigene natuur. En die is zoo gemakkelijk niet te verzetten als de beoordeling van ware of schijnvromen. Ik ben verheugd dat de Heere u en uwe vrouw blijdschap schenkt in Hem. Hier te Utrecht is veel geestelijke beweging in de gemeente; er is nu een stellig besluit om de schadelijke verbintenis met de regering vaarwel te zeggen.Ga naar voetnoot154 Morgenochtend hoop ik ten 6 uur te prediken.Ga naar voetnoot155 In de volgende week worden de kaartjes teruggezonden. Ik hoop u over eenige dagen eene kerke-ordening te zenden op groot mediaan, opdat gij gemakkelijk uwe aanmerkingen bij de artikels kunt voegen. Ik ben bijzonder wel naar lichaam en geest. Het leven in de gemeente verkwikt | |||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||
mij evenzeer naar den geest als de lentewarmte dit doet naar het lichaam. Wanneer ik naar Den Haag kan koomen kan ik nog onmogelijk bepalen. In de volgende week heb ik hier in de omtrek noodig werk in de gemeenten. Zoodra ik het eenigsints kan uitbreken, kom ik eens over al is het ook nog zoo kort, want ook ik verlang u te zien. Het zou mij niet tot droefheid zijn, als wij wat dichter bij elkander waren. De Heere weet echter wel wat het best is. Mocht Zijne liefde meer overvloedig in ons zijn. Groet uwe vrouw hartelijk van mij. Mijne vrouw is te Amsterdam. Mientje is bijzonder wel, mijne zwager is boven mate tevreden. Mijn adres is nu tot wederopzeggen bij E.Takken te Utrecht. | |||||||||||
77. Van Hall, 's-Gravenhage 30 mei 1837Zondag 28 mei 1837 werd voor het eerst ten huize van Van Hall proces-verbaal opgemaakt door twee commissarissen van politie, tijdens een godsdienstoefening, waarbij ongeveer dertig personenaanwezig waren.Ga naar voetnoot156 Op 19 juni werd Van Hall voor de rechtbank van eerste aanleg te 's-Gravenhage veroordeeld tot ƒ 50 boete en betaling van de gerechtskosten.Ga naar voetnoot157 Het schijnt, dat ook ik den beker der vervolgingen zal moeten ledigen. L.l Zondag verscheen de policie en maakte proces-verbaal op. Op de vraag aan Toet gedaan of hij een kerkelijke bediening bekleede antwoord(d)e hij ouderling. Op diezelfde vraag door den Commissaris van policie tot mij gerigt heb ik onder protest van ongehoudenheid om daarop te antwoorden gezegd dat ik diaken was. Wij waren ongeveer dertig personen. Onze broeder Roeleveld van Scheveningen, een onzer pink-vaarders, heeft den Commissaris betuigd dat hij op den oordeelsdag tegen hem zou moeten getuigen en hem zoo ernstig en krachtig aangesproken, dat de man met neergeslagen oogen zeide ‘Ik moet dit wel doen voor mijn brood’. Waarop R. antwoord(d)e Vreest niet voor degeenen die het ligchaam kunnen dooden, maar voor Hem, die beiden ziel en ligchaam kan verderven in de hel. Nu komt bij mij de vraag ‘Zal ik doorgaan?’ Mijn antwoord schreef ik u in het laatste nummer der Reformatie.Ga naar voetnoot158 Indien God mij genadig blijft hoop ik te doen zien aan de wereld dat voor het kind Gods beroving van goederen geene dwang is. Bid voor mij, beste broeder, dat ik in den geloove mag gesterkt worden. Eene andere vraag is ‘Zal ik compareeren voor de regtbank?’ Ik geloof dat ook dit gevorderd wordt, maar sta op dat punt niet vast. Wanneer wij na anderen Eene andere vraag is ‘Zal ik compareeren voor de regtbank?’ Ik geloof dat dit gevorderd wordt, maar sta op dat punt niet vast. Wanneer wij na anderen geraden te hebben, ons zelven raad moeten geven in zulke zaken, die vleesch en bloed raken, dan ondervinden wij eerst, hoe ellendig wij zijn. Ontzagchelijk verheugd mij de goede vrucht van uwe tegenwoordigheid te Amsterdam. Ook Höveker had mij daarvan iets gemeld. Kom tog vooral spoedig eens over waarde broeder. De Heere zal zich in ons | |||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||
midden niet onbetuigd laten. Wij strijden te samen denzelfden strijd. De kerkeördening hoop ik bedaard te lezen. Daar ik zeer veel practijk werk heb kan ik in de eerste acht dagen nog niets voor de Reform. werken. O mogt de Heere Zijnen Geest over de gemeentens uitstorten. Mogt Zijn naam nog eens verheerlijkt worden. Die is machtig en heilig. Hij zal zijn volk sterk en overwinnende maken. Mogt Hij ook uwe kracht meer en meer zijn.
P.S. Zoo het eenigsints de weg is, kom dan met uwe vrouw en wat langer. In Augustus ga ik waarschijnlijk voor eenige weken uit den Haag. Schrijf mij spoedig eens. | |||||||||||
78. Scholte, Utrecht 1 juni 1837De tijding der aangevangene vervolging trof mij doch bevreemde mij niet. De kleine les bij Jufvr. N(ieuwenhuzen) gegeven, deed mij wel eene nadere vervolging tegemoet zien. De Heere zal ook echter in deezen weg toonen de behouder te zijn van Zijn Volk. Het stukje in de Reformatie deed mij goed. Mijne verzuchtingen zijn voor u en uwe vrouw dat de Almachtige God u beide mooge sterken in het geloof. De Heere zal geen beproeving opleggen of Hij zal kracht geeven om die te dragen. Het is nog maar een beginsel der smarte en zoo onze hooge regering niet ophoudt om zich met Jerusalem te belasten, dan zal die regering nog wel krachtiger ondervinden dat het een lastige steen is, doch er kan nog veel gebeuren eer die steen een iegelijk die er zich mede belast zal doorsneden hebben. Bij ons kan er niets anders verdorven worden als datgene wat wij toch eenmaal met blijdschap zullen achterlaten. De vraag van doorgaan kan niet twijfelachtig zijn, zoolang de politieke macht dit niet gewelddadig belet. Het compareren voor de rechtbank is eene zaak die van personeele en plaatselijke omstandigheden afhankelijk is. Zonder noodzaak of betrekking tot iets anders geloof ik niet dat ik er eene reis voor zou maken. In Vriesland is echter iets gebeurd dat onze opmerking ten aanzien van procedures verdiend. Een vonnis te Heere(n)veenGa naar voetnoot159 is in appel vernietigd, de veroordeelden hebben zich beroepen op een hof van cassatie; de procureur-crimineel heeft dit niet willen toestaan, en de registratie heeft een dwangbevel gezonden. Daartegen hebben zij geprotesteerd; na 4 weeken beraad heeft het registratie kantoor van deszelfs eisch afgezien, onder beding wanneer er zulk een hof van cassatie kwam de zaak bij vernieuwing op te vatten. Zoo dit in overeenstemming is met het gouvernement dan verwacht ik dat de zaak voor de toekomstige hooge raad zal gebracht worden. Gij zult de originele stukken dienaangaande uit Vriesland ontvangen. Hier begint het ook te spannen. Maandag morgen heb ik voor de bewoner van het huis waarin de gemeente te samen komt een kort stuk opgesteld. Dingsdag morgen zijn alle die kaartjes gehad hebben voor de burgemeester geroepen en | |||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||
(is) hen gevraagd of zij het daarmede eens waren. Allen hebben volmondig ja gezegd. Dingsdag avond heb ik van 8 tot 11 uur ongehinderd gepredikt, doch gister avond stond er voor en achter een Schildwacht. Ik ben er echter met de kerkeraad in geweest. Heden morgen is er te 5 uur reeds een Schildwacht gekomen en wij hebben gehoord dat men er schildershuisjes wil neerzetten.Ga naar voetnoot160 Nu is er hier veel vrees en wat het ergste is (:) onder de voorgangers. Overtuigd dat de kaartjes weg moesten is men algemeen, doch nu zijn er velen die maar dadelijk bepaling zouden willen maken van 20. De jonge Klijn die het huis bewoont staat echter goed, en het voornemen is om Zondag morgen heel vroeg te vergaderen. Mijne tegenwoordigheid alhier is in de eerste dagen noodig, en ik heb ondersteuning noodig van den Heere. De regering alhier die weet dat ik het stuk gesteld heb, is zeer boos op mij, doch het hindert mij niet. Zoo zeer ik verlang om bij u te zijn, kan ik het nog niet bepalen. In de tegenwoordige drukte is het mij moeijelijk om voor de Reformatie te werken; ik hoop echter het vervolg der Godsdienstoefening op te stellenGa naar voetnoot161 Ik zou ook gaarne zien dat wij de adressen aan de Staten-Generaal in het volgend nummer plaatsen.Ga naar voetnoot162 Ik heb copie van het Bunschoter adres; wanneer gij nu copie hebt van Loosdrecht dan zijn wij gereed. Ik zou dan tevens verslag doen van het antwoord op het laatste adres. De predikingen alhier hebben indruk gemaakt op de harten, en er is beweging. Heden middag denk ik hier de ongemakkelijke leden eens op te zoeken, want er zit hier ook al kwaad. Zou in Augustus uw reis ook naar Gorcum kunnen zijn, dan zouden wij het een weinig daarna(ar) trachten te schikken. Mijne vrouw is te Amsterdam. Ik ben verheugd dat de tegenswoordige gebeurtenissen in de Gemeente wederom de gemeente openbaar maakt als een lichaam, op welke plaats die ook vegaderd wordt. Onze broeder v. Velsen is door den Heere beproefd, zijne vrouw is blijmoedig in den Heere ontslapen, hij wordt in den weg gesterkt.Ga naar voetnoot163 Ik hoop dat wij met de kerkordening gereed zullen koomen; het hoofd loopt mij dikwijls om van de drukte - anders word ik nog al bijzonder gesterkt. Ik heb met blijdschap moogen prediken. Groet uw vrouw en alle de broeders. De Heere schenke haar duidelijkheid in den weg en bovenal een kinderlijk en onderworpen gemoed om den Heere te volgen. Zijne sterkte zij de uwe. De naam des Heeren is een sterke tooren, de rechtvaardige zal er na toe vlieden en behouden worden. Gedenk ook in uwe gebeden aan mij, die gedurig in gevaar verkeer van onder de vele lasten terneder te buigen. Ik heb dagelijks behoefte om aan genade genoeg te hebben. | |||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||
79. Scholte, Utrecht 3 juni 1837Het is hier alles in de weer, zoo als ik u schreef staat er een schildwachthuis voor en achter het huis. Gister heb ik het een en ander geïnspecteerd. Niet alleen staan zij beiden op de stoepen maar het eene is zelfs zoodanig gesteld dat wanneer iemand in den donker uit het hek komt gevaar loopt om te vallen. Nu heb ik heden voor de jonge Klijn een stukje opgesteld aan de regering om te verzoeken dat die dingen werden weggeruimd. Wij hebben tevens vier kamers in het huis waar de kerk is verhuurd,Ga naar voetnoot165 de huurceduls opgemaakt, de belastingpapieren ingevuld, en van dat alles kennis gegeven aan de regering en aan de politie. Nu zullen wij zien wat zij morgen doen zullen aan den algemeenen ingang. Nu is in het vervolg de vraag wanneer zij gewelddadig blijven keeren of wij niet volgens de wet volkomen recht hebben hen te dringen elke huurder die een afzonderlijk belasting-billet heeft, ook als een afzonderljk persoon te erkennen. Zijn wij binnen het hek dan moet de politie proces-verbaal opmaken wanneer wij in de gewoone vergadering bij elkander zijn. De groote drukte met andere zaken beletten mij van alle die wettelijke bepalingen dienaangaande te kennen of na te zien. De oude KlijnGa naar voetnoot166 is zeer benaauwd voor zijnen zoon omdat de burgemeester hem gezegd heeft dat hij wegens zijne opzegging rechterlijk vervolgd zal worden. Ik kan er niets geen kwaad in zien. Zij hebben gedrukt op navolgende woorden in de opzegging, dat hij van nu af aan zijn huis opensteld voor elke bijenkomst ter godsdienstoefening van de Christ. Geref. gemeente, wanneer die gemeente ook zou wenschen te vergaderen, en op een koninkl. besluit van 16 Aug.s 1824 Staatsblad No. 41.Ga naar voetnoot167 Zij zeggen verder dat zij van die opzegging proces-verbaal hebben opgemaakt en in de handen der justitie gesteld. Zie dat besluit eens na. Ik kan er niet de minste grond van toepassing in vinden van eenige strafbepaling. Ik ben druk bezig maar ben bijzonder gesterkt in mijne gezondheid. Een gedeelte van de kerkeraad hier is zwak en bevreesd, doch er is leven in de gemeente. Ik verlang om iets van u te hooren, de strijd wordt aangebonden; de overwinning is des Heeren, ik ben goeds moeds, en hoop morgen in de gemeente te prediken, als men ons uit de kerk keert, stelt Takke(n) zijn huis open.Ga naar voetnoot168 In de volgende week hoop ik u de afloop te schrijven. Groet uwe vrouw en de broeders hartelijk van mij. Takke(n) en vrouw groeten u. De Heere onze God zij uwe sterkte en troost. | |||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||
80. Van Hall, 's-Gravenhage 5 juni 1837De uwe van 3 Junij is mij eerst heden geworden. De jonge Klijn behoeft volstrekt niet bevreesd te zijn voor toepassing van het Koninklijk besluit van 16 Aug. 1824. Daarin wordt gesproken van die zoogen. Godsdienstige genootschappen, welke aan de overheid macht in de kerk hebben gegeven. 2o. Klijn zegt dat hij zijn huis openstelt, ergo is het zijn huis en geen kerk. 3o bij het besluit is geene straf bepaald en dit kon ook niet. Het Code Pénal zwijgt er ook van. 4o. het besluit betreft alleen de erkende kerkbestuuren. Wat de verhuringen betreft: ieder huurder kan zijn regt als zoodanig uitoefenen. Maar het is moeilijk te beslissen welke maatregelen men tegen openbaar geweld, dat de toegang tot iemands woning gewelddadig belet zou moeten nemen. Ik hoop hierover nog eens na te denken, om u morgen nader te schrijven. De God Jacobs zij u nabij. Hij zij uw hoog vertrek. Zijn Geest sterke ons. Hem alleen behoeven wij. Ook ik heb Hem alleen nodig. Tegen aanstaande Donderdag ben ik gedagvaard. Zoo de Heere wil, hoop ik te compareeren om mijne geloofsdaden te verantwoorden. De duivel staat van alle zijden tegen mij op om mij bevreesd te maken. Sommige leden der gemeente willen absoluut met minder dan 20 vergaderen. Ik voor mij heb geene vrijheid, noch als huisvader, noch als diaken om daarin toe te stemmen. Jacob Toet wankelt. Gisteren zijn wij echter nog doorgegaan en ditmaal zonder stoornis. Noch ouderling, noch diaken is gedagvaard, maar ik alleen als mijn huis hebbende geleend tot eene godsdienstoefening der zoogenaamde gescheidenen. Uwe beide laatste brieven deden mij goed. Uw plan om de adressen te plaatsen vind ik zeer goed Zend mij vooral spoedig het Bunschooter adres en mijn exemplaar van de StCourant waarin het rapport. Ik heb het verschrikkelijk drok met allerlei practijk werk. Soms heb ik het benaauwd genoeg maar mijne hope is op God. Gedenk mijner in uwe gebeden. De weg van strijd is verkwikkend op den duur, maar het vleesch strijd(t) tegen den geest dikwijls op eene pijnlijke wijze. In haast...
(P.S.) Groet alle de broeders. | |||||||||||
81. Scholte, Utrecht 8 juni 1837Ga naar voetnoot169Hiernevens ontvangt gij het Bunschoter adres met de Staatscourant; ik zend u tevens een der antwoorden, welke overal op de laatste adressen gezonden. De antwoorden in N-Braband zijn het duidelijkste om te zien dat de adressen bij het gouvernement geweest zijn.Ga naar voetnoot170 Het zou niet kwaad zijn om er een woord over te | |||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||
zeggen. Ik ben begonnen met het vervolg op de Godsdienstoefening, doch ik heb hier zoo weinig tijd om iets te doen. Ik kan het op den duur niet volhouden. Van harte zou ik wenschen dat het in 's Heeren weg mocht zijn, om Ds. van Raalte hier te krijgen. Zondag morgen zijn wij ten 5 uur reeds vergaderd, doch toen er 20 binnen waren werden de overige gekeerd. Na dat ik in de vroegte gepredikt had ben ik met degenen die in de kerk aanwezig waren naar Takke(n) gegaan waar de gemeente vergaderd was, en ik heb op dien dag nog tweemaal ongestoord bij Takke(n) gesproken. Gister avond zijn wij nog weder bijeengeweest zonder verhindering.Ga naar voetnoot171 De regering heeft geantwoord op de korte kennisgeving van de verhuring en van het bezwaar tegen de schildwachthuisjes op de stoepen, dat het hun niet gebleken was dat de inhoud van dat adres waarheid was. Nu hebben wij de huurcontracten doen registreren en wij zullen daarvan heden een copie opzenden, met vernieuwde aandrang. De billetten der personeele belasting zijn ook reeds bezorgd. Er is hier even als bij u veel vrees in de gemeente. Zij koomen schoorvoetend in de vergaderingen. Ik heb nu hier 7 maal gepredikt, soms met zegen voor mij zelf; maar het is mij ook somtijds bedroevend om zoo te prediken en alles te hooren toestemmen en toch in de practijk gedurig te ondervinden dat er zoo weinig uit geboren wordt. Tot hiertoe is er behalve Takke(n) niemand die zijn huis voor de bijeenkomsten der gemeente met een onbepaald getal over heeft. Ik hoop spoedig van u te vernemen hoe gij het hedenGa naar voetnoot172 voor de rechtbank gehad hebt; ik heb dikwijls met u te doen, doch de Heere zal het wel maken. Ds. de Cock is weer te Amsterdam aan het werk geweest; hij wil nu zoo ik hoor te Amsterdam eene Synode hebben samengesteld uit elke provincie één ouderling en die zouden dan beslissen over de leer onzer kerk.Ga naar voetnoot173 Wij hoopen in Zuid Holland voort te gaan; wanneer de kerkordening nu goed wordt nagezien en overwogen dan zouden wij in het laatst van Julij of het begin van Augustus eene provinciale Synode kunnen houden, ten einde tot een laatste beslissende stap overte gaan jegens Z.M.Ga naar voetnoot174 en dan kan er tevens een adres voor de Staten-Generaal worden overwogen. Hield de werkzaamheid alhier mij niet tegen, dan was ik al eens bij u geweest. Morgen hoop ik naar Loosdrecht te gaan en de omstreken en Woensdag weer hier te | |||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||
zijn. Ik verlang om onze sedert lang verdrukte broeders eens te zien. Groet uwe vrouw en allen die Sion liefhebben. De Almachtige, getrouwe en onveranderlijke Verbonds-God sterke en trooste u. | |||||||||||
82. Van Hall, 's-Gravenhage 13 juni 1837Gij ontvangt hiernevens eene herhaalde aanvrage van Dom. de Cock, die de plaatsing van zijne waarschuwingGa naar voetnoot175 bij herhaling verzoekt en een stuk van Hoksbergen.Ga naar voetnoot176 Ik zou er nog al voor zijn om de waarschuwing te plaatsen met een kort berigt, in de geest als ik zulks opstelde. Gelief een en ander eens na te gaan en mij vervolgens uw gevoelen zoo spoedig mogelijk met terugzending der stukken te zeggen.Ga naar voetnoot177 Ik heb van van Velzen een stuk over de geestelijke wasdom ontvangen, dat zeer geschikt is om het volgend nummer te openen.Ga naar voetnoot178 De adressen zullen ons verder een heel eind helpen. De Heere is mij in vele opzichten genadig nabij. L.l. Donderdag is het requisitoir van den Officier en mijn antwoord acht dagen uitgesteld omdat er een getuige ontbrak. De overigen zijn echter gehoord geworden en ik ben ondervraagd. Het was voor mijn vleesch een harde klap de naam van mijnen goeden vader,Ga naar voetnoot179 die zich deze zaak zeer aantrekt voor eene regtbank te hooren uitroepen. Mijn voornemen is niet te pleiten. Zoo de Heere wil zal ik getuigenis geven tegen Zijne vijanden. Ik heb vreeselijk volhandig. Mijne gezondheid blijft gelukkig zeer wel. Of ik uit de stad zal gaan wordt ten gevolge van mijn drukke werk onzeker. Zoo gij het dus nog schikken kunt kom dan tot ons. Het was zeer opmerkelijk dat L.l. Woensdag avond Dom.Marzials van RijsselGa naar voetnoot180 bij mij kwam en tot Donderdag middag bij mij bleef. Het was als of die waardige kruisgezant met mij was komen bidden in mijne moeilijkheid. Hij heeft de gave des gebeds. Hoewel niet gescheiden, leeft hij met ons in de gemeenschap der heiligen. Donderdag was hij de eenige welopgevoede mensch die was komen hooren.Ga naar voetnoot181 Het arme volkje waren overigens de eenige vrienden. Groet allen. In vliegende haast. | |||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||
zendenGa naar voetnoot182 met verzoek mij spoedig op mijne voorige te antwoorden. Het zou mij onder alles volmaakt wel gaan, was ik maar los niet zoo zeer van geld en goed, als van mijn EIGENzoekend vleesch. Ik heb het zeer druk. Maar zou het allerbegeerlijkst achten zoo wij elkander eens konden spreken. Kunt gij niet eens over komen vliegen. Er is zeer veel te bepraten, en zoo ik mij niet bedrieg ook te handelen. In vliegende haast. | |||||||||||
84. Van Hall, 's-Gravenhage 24 juni 1837Met de smid Evert Takken, lid van de Utrechtse Afgescheiden gemeente en één van de schildwachten die de Domselaarspoort bewaakten is dinsdag 6 juni 1837 een incident geweest, dat heeft geleid tot een rechtsgeding, waarover in dit en het volgend stuk wordt gesproken. Takken en zijn knecht, dragende een paardetuig, begaven zich op genoemde dag naar de stal die bij de Domselaarspoort behoorde. Takken zou daarbij door een schildwacht zijn tegengehouden en daarop deze hebben ‘aangegrepen en met slagen bedreigd’.Ga naar voetnoot183 Er worden vijf getuigen gehoord, van wie twee opgeroepen door Takken. De rechtbank in haar uitspraak ‘overwegende dat het ten processe niet bewezen is, dat beklaagde zich tegen eene op de Varkenmarkt te Utrecht voor de ingang der huizinge genaamd de Domselaarspoort staande schildwacht feitelijk heeft verzet of denzelven heeft aangegrepen en met slagen bedreigd, vernietigt de gedane dagvaarding met alle hare gevolgen...’. Uw verzoek om voor TakkenGa naar voetnoot184 te komen pleiten moet ik, ofschoon tegen het verlangen van mijn hart, afslaan. De gewoone regel die ik in mijne bijzondere positie als advokaat vooral moet in acht nemen, is dat ik nergens anders als te 's Hage en te Leyden pleit. Daarop zijn wel uitzonderingen, maar dan moet de zaak wel zeer buitengewoon zijn, en mijne ministerie onontbeerlijk. Dit laatste nu is hier het geval niet, vooral niet omdat het appel naar Amsterdam is waar Fortuijn pleiten kan. Intusschen kan ik u voor den Heere betuigen, dat ik in groote tweestrijd geweest ben. Maar Hij die wijsheid geeft aan hen die ze van Hem begeeren, heeft mij krachtig overtuigd, dat ik het werk mij hier opgelegd, en dat zeer veel is, niet mag verzuimen. Ik zou Takken vooral raden de getuigen à décharge Maandag nog per deurwaarder te doen dagvaarden, daar het anders aan den Officier vrijstaat om ze niet te doen hooren. Dat de jonge Klijn mede gedagvaard wordt is best. Takken heeft volgens de wet regt om vragen te laten doen omtrent de plaatsing van de schildwacht, en gewoone mishandelingenGa naar voetnoot185 kan Klijn getuigen. Takken moet vooral zorgen dat hij den schildwacht zelven naauwkeurig onder vraagd. Ik heb het zeer drok en werdt daardoor tot op dit ogenblik belet u te schrijven. L.l. Maandag ben ik veroordeeld in ƒ 50 boete. De Heere is nabij. Zoeken wij Zijn sterkte, Hem | |||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||
zelven! Laat los en u zult losgelaten worden, zegt het Woord. Er zal eenmaal licht te voorschijn komen uit alle duisternis die ons omringt.
P.S. Zoo gij kunt kom dan tog eens over. Ik ben benieuwd of morgen de policie verschijnen zal. | |||||||||||
85. Scholte, Utrecht 28 juni 1837Scholte bericht onder meer, van ouderling J.A. Smeedes een briefte hebben ontvangen over de laatstgehouden provinciale vergadering van Drenthe.Ga naar voetnoot186 In de notulen van deze samenkomst lezen we onder meer, dat een request bestemd voor de Koning en voor de Staten-Generaal,Ga naar voetnoot187 wordt aangenomen en ondertekend. Smeedes ‘hield dit in bedenking om er met de gemeente over te spreken’. In dezelfde vergadering wordt voorgelezen een tweetal brieven van ds. Scholte aan ds. H. de Cock, alsmede een copie van een brief van de laatste aan eerstgenoemde. Scholte biedt zich aan, naar aanleiding van de beschuldigingen van De Cock ‘als beschuldigde op eene algemeene Synode te verschijnen.’ Verder wordt besloten dat Scholte ‘veranderd hebbende de Formulieren, hij zijn boekje der Formulieren weder dient in te trekken’. Er zijn nog meer bezwaren tegen Scholte. Ondermeer ten aanzien van zijn Vraagboekje voor de kleine kinderen der geloovigen en zijn gedachten aangaande de rechtvaardigmaking. Tenslotte: ‘Algemeen (behalve Smeedes tegen ons overstaande) besloten dat ook de doop in leer en praktijk regtzinnig en naar Gods ordonnantie bediend is zoo verder bediend (dient) te worden, dus ook hier beschuldiging tegen Ds. Scholte’. Wat het tijdschrift De Reformatie betreft, lezen wij: ‘Besloten wordt algemeen, behalve Smeedes, om met de Provinciale vergadering van Groningen in te stemmen en te schrijven aan de Redactie, dat, indien zij volharden in het weigeren van stukken te plaatsen, die de dwalingen tegenstaan en de waarheid verdedigen, dat dan deze Provincie ophoud(t) die voornoemde Maandschriften te lezen’. Gisteren is onzen broeder Takke(n) voor de rechtbank geweest en vrijgesproken als onschuldig aan de hem ten laste gelegde daad. De getuigen a charge waaren zoo blijkbaar valsch, dat er geen schijn van schuld meer overbleef. Takke(n) was bijzonder goed gesteld voor zijn gemoed, en hij heeft, zoowel in het getuigen verhoor als na den eisch van van Lijnden.Ga naar voetnoot188 zeer goed en krachtig gesproken. Wij zijn laatstleden rustdag weder tweemaal bij Takken ongehinderd vergaderd geweest. Ik heb toen tevens gedoopt en een ouderling en diaken bevestigd. De toegang tot de Domselaarspoort is altijd nog door schildwachten bezet, doch men laat nu na de verhuring der kamers 27 personen binnen. Wat moet er nu verder gedaan worden. Ik ben voornemens ook een kamer er in te huren, en daarvan kennis te geven aan de regering. Morgen hoop ik weder naar | |||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||
Gorcum te vertrekken om de stukken voor de provinciale vergaderingenGa naar voetnoot189 in gereedheid te brengen. Het is mijn voornemen om de vergadering tegen de helft van Julij voor Z.Holland aan te schrijven en wel als het kan te Dordrecht dewijl dit nog meer in het midden ligt voor alle de gemeenten. Wanneer wij dan 's morgens vroeg beginnen, dan zullen wij den tweeden dag nog wel naar huis kunnen koomen. Schrijf mij nu zo spoedig moogelijk wanneer gij het best kunt koomen, want ik zou gaarne zien dat gij tegenwoordig waart. Ik heb van Sme(e)de een brief ontvangen waarin hij mij verslag geeft van eene provinciale vergadering van Drenthe welke allerellendigst geweest is; ik hoop u dezelve mede te delen. Er is weder een adres aan den Koning ingediend, waarin eerst eene optelling gedaan wordt van alle adressen door Ds. de Cock ingeleverd beginnen(de) met dat aan de Synode in 1834. Dan volgt, dit alles is nu reeds gedaan en nog zijn wij niet verlost - daarop volgen de punten: 1o. Het beleggen van eene algemeene Synode door den Koning om te zien wie remonstrants is of niet; 2o. Opvolging van de raad van Ds. Molenaar in zijn adres;Ga naar voetnoot190. 3o Provisionele vrijheid tot zoolang; 4o. Wanneer Z.M. onze reglementen en statuten niet bevallen, dan maar een keus te doen om ons de kerkeördening van Wesel of Emden te geven. Ik heb reeds een brief aan de provinciale vergadering van Drenthe geschreven, of er mogelijk nog eenig nadenken kan koomen wegens verscheidene zaken, daar zij die groote brief van Ds. de Cock aan mij als hunnen acte van beschuldiging hebben aangenomen alleen op het getuigenis van de Cock.Ga naar voetnoot191 Sme(e)des alleen heeft zich daartegen verzet. De gemeente Assen is genoegzaam afgezonderd. Wat moet er nog van worden. Op de Provinciale vergadering hoop ik alle stukken bloot te leggen, en dan te bespreken wat wij te doen hebben. Ik heb het overlopende druk, alle die akelige dingen in de gemeente bezwaren mij menigmaal. Ik heb echter dikwijls goede moed in den Heere, wetende dat Hij wijselijk Zijne Kerk regeert. Van harte zou ik zien dat de Heere nog eenige Herders en Leeraars aan Zijne gemeente gaf, vooral als er eenige opening komt, doch ik wensch ook niet vooruit te lopen. Ds. van Velzen zal nog eens aan Ds. de Cock schrijven over zijne waarschuwing. Ik heb dezelve nog achtergehouden en hoop u er nader over te | |||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||
schrijven. Groet uwe vrouw ook van de mijne, de broeders alhier groeten u, de Heere onze God gorde u aan met kracht uit de hoogte, Zijne genade zij u genoeg. | |||||||||||
86. Van Hall, 's-Gravenhage 30 juni 1837Hoe verheugt het mij de aan den dag brenging van de onschuld van Takken. Ik had er veel mede te doen toen ik uwe voorlaatste brief ontving. Onzen Heere zij lof en dankzegging! Ik keerde deze morgen terug van Rotterdam en Schiedam alwaar ik met J. Toet en Hoogenraath van NaaldwijkGa naar voetnoot192 in commissie geweest ben om zekere beschuldigingen door den ouderling de Gorter tegen den diaken van MeursGa naar voetnoot193 ingebracht nader te onderzoeken, en met de onrustige leden te R(otterdam) te spreken. Te Schiedam hebben wij een uitnemend voorbeeld van den zegen, welke de Heer op getrouwe vermaning en tucht geeft. De Gorter is ten gevolge van de gebeden en vermaningen van kerkeraad en gemeente na zijne schorsing geheel in de schuld gevallen. Hij is verzoend met hen wie hij wrok toedroeg. Het was stichtelijk den ouden man, wiens vleesch sterk indruischte tegen de handelwijze (van) den kerkeraad te hooren beschrijven, hoe hij in de schuld is gevallen, door de gebeden en smeekingen der broeders overwonnen. Te S. zijn nu die zwarigheden uit den weg geruimd. Er zijn twee andere ouderlingen benoemd, waaronder Urbanus.Ga naar voetnoot194 - Te R(otterdam)Ga naar voetnoot195 hebben wij tot laat in den nacht het vleesch en de wrok van een aantal hooggevoelende meesters en meesteressen moeten hooren woelen. Met van den Oever hebben wij niet kunnen spreken, daar hij spoedig heen liep, zonder iets gezegd te hebben, roepende hier is de liefde niet. Hij had gelijk. Zij was ook bij hem niet, anders zou die hem hebben gedrongen om te blijven. Toet heeft nog al goed gesproken. Ook ik heb nog al mogen spreken. Indruk heeft het nog niet gemaakt. Alleen scheen van HaerteGa naar voetnoot196 nog al getroffen. Voorlopig blijven de zaken te Rotterdam dus in dezelfde wanorde. Zij hebben echter alle hunne | |||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||
overeenstemming met de door u gestelde verklaring betuigd. Van (de) Coeverring stookt er onder. Het was een pijnlijke zaak te zien hoe persoonsliefde tot hem, en hoogmoed, allerlei lasteringen tegen u en de kerk voortbracht. Wij hebben alle de beschuldigers verwezen naar de provinciale vergadering, en velen hebben mij verzocht, de bezwaren die zij mij briefsgewijze mededeelden op die vergadering te brengen. Zoudt gij nu niet goed vinden, van Coeverring in persoon aldaar te dagvaarden. De Heere is dan machtig hem daar verder te ontdekken of zoo wij dwaalden ons te overtuigen. De man is echter waarschijnlijk te hoogmoedig om aldaar te komen. Zoo gij het goedvindt zal ik hem wel namens u schrijven.Ga naar voetnoot197 Van Buddingh heb ik eene vrije goede brief. Hij schrijft mij ‘Uwe laatste brief was hard, maar ik had niets minder verdiend; echter heb ik nog niet kunnen besluiten om aan Scholte te schrijven’. Hij beschuldigd ons van in de Reformatie niet zachtmoedig genoeg te schrijven. Ik geloof dat hij daarin regt spreekt. Hij leid(t) er uit af dat de Heere geweken is. Dit is eene uitdrukking uit van der Groe, niet uit het Woord. Neen ik ondervind dat mijne zonde van ontrouw en vleeschelijke ijver, Zijne trouw niet vernietigd en ik mag Hem bidden om verootmoediging. Indien het adres van de Cock een uitvloeisel van de Drentsche gemeenten is, dan kunnen wij met hen niet vereenigd blijven, omdat zij dan niet in waarheid gescheiden zijn. Menschen, die nationale vergaderingen willen houden met een antichristsch genootschap, behooren nog tot die vereeniging, maar niet tot de kerk. Mij dunkt dat ook de keuze aan Zijne Majesteit, tusschen de twee verouderde kerkordeningen, overgelaten niets anders is dan de verloogchening van Christus' koningschap en van de heerschappij des Goddelijken Woords. De provinciale vergadering zou mij het best schikken op Woensdag 12 Julij aanstaande. Daar ik kort daarop uit de stad meen te gaan. Ik ben echter bereid zoo veel mogelijk alles er na te schikken. Ook in de zaken der kerk geld(t) het woord: Laat los en u zal losgelaten worden. Het is de zaak van Christus. Hij zal ze rechten en volbrengen. Onze strijd zal kort zijn. De overwinning is zeker. Te veel geloven, te veel vertrouwen, te veel vragen kunnen wij niet. Sion worstele in het gebed en de Satan zal verpletterd worden. Ik kan juigchen in den Heere. Hij die mij, doode hond, leven gaf in Hem, is machtig tegen alle listen des duivels. In Hem zij uwe sterkte geliefde broeder. Hij zalve en trooste u.
P.S. Voor de requesten kunnen op zijn minst zegels van 15 cents gebruikt worden. Maar op groote vellen zal men weigeren die stempel te zetten. Daartoe zullen 45 cents of meer gevraagd worden. | |||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||
het is onmogelijk om voor den 12 met alles klaar te zijn, daar alle gemeenten nog aangeschreven moeten worden. Hierachter zend ik u als classicale correspondent copie van de brief welke aan elke kerkeraad wordt gezonden, met verzoek om dezelve mede te delen aan de kerkeraden van uwe classis. Daar zij zeker twee dagen noodig zullen hebben kan het slecht in de twee laatste dagen in de volgende week dewijl de broeders dan niet goed voor de rustdag in hunne gemeente terug kunnen zijn. Het is voor u een verschil van 6 dagen, doch het is ten goede van de gemeente. Het verheugd mij dat het te Schiedam weder in orde is. Wat er nog van de tegenwoordige afgescheidenen te R(otterdam) worden moet weet ik niet. De oprechten zullen ook daar op 's Heeren tijd te regt koomen. Gij hebt daar nu eenige ondervinding kunnen krijgen van hetgeen mij meermalen ontmoet is. Het is zeer goed dat van Coeverring wordt aangeschreven om den 19den te Dordrecht te koomen; de anderen kunnen dan ook hetzij personeel hetzij schriftelijk aan die vergadering zich wenden - de zaken zullen wel openbaar worden. Ik heb aan de Provinciale (Vergadering) van Drenthe en aan Ds. de Cock een brief geschreven om hen de ongegrondheid hunner beschuldigingen onder het oog te brengen. Op de vergadering zal ik mededeling doen van alle de stukken. Voor ons oog wordt het nacht, doch de Zonne der gerechtigheid is daarom niet verdwenen. Al de ellenden zoo wel in mij als buiten mij geeft mij behoeften aan God en doet mij tot Hem roepen die alleen verlossen kan. Ik wensch meer en meer losgemaakt te worden van alle berekening en uitzicht, om alleen te steunen op den rotssteen die niet wankelt. De beproeving is mij goed, en doet mij van alles af en op den Heere zien. Ik heb Ds. de Cock verzocht om een copie van de handelingen der laatste provinciale vergadering in Groningen en Drenthe, en copie van het onlangs ingeleverde adres, dan kunnen wij daarover op de vergadering handelen. Ook dit zal nuttig zijn voor de kerk hoewel het voor ons gevoel smartelijk is. In de laatste dagen ben ik er bijzonder bij bepaald dat de menschen de kerk te veel beschouwen als eene republiek waarin wij naar ons goedvinden kunnen besluiten, daar nogtands de kerk in waarheid een Koningrijk is waarin wij onbepaalde gehoorzaamheid schuldig zijn aan Christus als den eenigen Koning, en de keuze is bij mij verlevendigd en bevestigd geworden om alleen na(a)r het woord van dezen Koning te hooren, latende het aan Zijne wijsheid over de gevolgen. Hij regeert tot in eeuwigheid, de scepter Zijns Koningrijks is een scepter van regtmatigheid. Belieft het Hem om mij langer als Zijn gezant te gebruiken, dan is Zijn woord mijn eenigen rigtsnoer. Ik wensch genade te ontvangen om mij zelve te verloochenen. Hasselman van Aalst is nu ook als schoolmeester afgezet.Ga naar voetnoot198 Hij is welgemoed in den Heere. Hij verzocht zijne hartelijke groete; mijne vrouw, de familie Hasselman alhier groeten u, groet uwe vrouw en alle de broeders. De Heere sterke en trooste u in en tot alles. Zijne genade zij u genoeg. | |||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||
Aan de kerkeraad der Gemeente Jesu Christi te... P.S....Ga naar voetnoot199 Hoe denkt gij uw reis te nemen. Zoo gij na(ar) Utrecht gaat dan zouden wij elkander ook daar nog kunnen aantreffen, dewijl wij daar in het begin van Augustus provinciale vergadering moeten houden. | |||||||||||
88. Van Hall, 's-Gravenhage 8 juli 1837Ik hoop zoo de Heere wil den 18den en 19den Julij te Dordrecht te zijn, als afgevaardigde uit deze gemeente. Wees tog vooral zoo goed mij zoo spoedig mogelijk te schrijven, waar de vergadering zal worden gehouden te Dordrecht, of de naam en woonplaats van een der Broeders bij wien ik aldaar komende zulks zou kunnen informeeren. Daar ook de overige broeders voorzeker bij mij zullen informeeren. Mijn voornemen is den 21 sten met mijne vrouw naar Amsterdam te vertrekken en vervolgens den 6den Augustus naar Utrecht alwaar ik een dag of tien hoop te blijven. Kunt gij mij dan van 16 tot 18 Augustus te Gorinchem bergen, dan | |||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||
zou ik gaarne aldaar een paar dagen doorbrengen. Ik moet daar ook nog zaken doen. Vervolgens vertrek ik zoo de Heere wil voor omtrent 14 dagen naar Bommel.Ga naar voetnoot201 Ik hoop dus u ook nog te Utrecht te zien. Zoo u zulks beter schikt kunnen wij ook op onze terugkomst van Bommel te Gorinchem komen. Ik heb van Coeverring aangeschreven. Goeden moed mag ik in den Heere hebben omtrent den afloop van alle de benaauwdheden Zijner Kerk. Nuttig zal ons de beproeving zijn. Uw laatste stuk over de godsdienstoefeningGa naar voetnoot202 geviel mij uitmuntend. Het maakt voor zoo verre ik weet algemeen eenen goeden indruk. Kunt gij voor dit nummer der Reformatie nog wat leveren? Tot hier toe heeft de getrouwe God wiens beloften niet feilen geholpen. Hij zal zijn werk voor ons volenden. Groet alle de broeders.
P.S. Tot nog toe heb ik ten mijnent geene policie meer gezien. | |||||||||||
89. Van Hall, 's-Gravenhage 10 juli 1837Al bleven er slechts 300 over als bij Gideon, de strijd zal ter overwinning leiden. Laat ons goeden moed houden. Gisteren is er weder proces-verbaal tegen mij opgemaakt.Ga naar voetnoot203 Het voorgevallene te Woudrichem is verschrikkelijk.Ga naar voetnoot204 Mochten wij meer en meer in het geloof versterkt worden. maar ook meer en meer verootmoedigd worden. Daar aan is wel behoefte. Sommige uitdrukkingen in de Reformatie, vooral in de berigten, die eenigsints bijtend en spotachtig zijn, geven veel ergenis aan de zwakken. Wij kunnen die gemakkelijk vermijden. Over het geheel dunkt het mij best de berigten alleen verhalenderwijs mede te deelen. Bij het maken van aanmerkingen over die gruwelen loopt men zoo ligt gevaar van zich aan drift schuldig te maken. Eergisteren zond ik u eenen brief naar Gorinchem. Ik hoop dat die zal zijn teregt gekomen. Voor dit nummer der Reformatie hoop ik een verslag van de rekwesten gereed te maken. Verzoek s.v.p. Dom. Meerburg zijn vervolg zoo schielijk mogelijk gereed te maken. Groet alle de broeders. De Heere sterke u om in zwakheid krachtig te zijn. | |||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||
toe,Ga naar voetnoot205 en ik mag er de hand des Heeren in zien tot zuivering Zijner gemeente. Het kan voor onze hoogmoedige natuur wel bitter zijn, wanneer de vijanden ons afvalligen kunnen aantoonen, doch wanneer er eenige menigte welke tot de wareld behoord in de gemeente wordt binnengelaten, dan is het genade van God wanneer Hij de wareld gebruikt om de gemeente van het onkruid te zuiveren. Als de Heere de wan in Zijne hand neemt dan moet het kaf er wel uit, zoowel als de korrels die niet door de zeef wilden. De behandeling is intusschen gruwelijk; gij zult er tevens wel een berigt van geven in de Reformatie. Het schijnt of de Heere de vijanden meer los laat. O Broeder als het geloof maar levendig wezen mag, dan is alles wel, want als de vijand aankomt als eene stroom dan zal de Geest des Heeren er de banier tegen oprichten. Het is waar zoo als gij schrijft, al bleven er maar 300 over zoo als bij Gideon, de overwinning is zeker. Ik word de strijd nog niet moede, maar heb gedurig behoefte aan vermeerdering van Geloof, opdat ik den Heere mag laten werken. Hij zal gewisselijk Zijne schapen te zamen vergaderen op Zijnen eigenen tijd. De predikatie van Erskine komt in onze dagen goed van pas.Ga naar voetnoot206 Wees zoo goed om inleggende voor Hogendorp te bezorgen. Ik heb een kort adres voor de gemeente ter begeleiding van de kerkordening in gereedheid. Zondagmorgen zijn wij weder bij Takke(n) uitelkander gejaagdGa naar voetnoot207 en hebben dien dag een paar dienders voor de deur gehad die de toegang voor een ieder buiten de familie belette; des avonds heeft een ander lidGa naar voetnoot208 zijn huis gegeven en toen zijn wij weder rustig bij elkander geweest. Aanstaande rustdag is er weder opening op een andere plaats. Te Amsterdam heeft mijn zwager Zondag weer een bezoek gehad van de Lach met eenige dienders en een wacht soldaten terwijl zij met 8 menschen bij elkander zaten; onder de bedrijven groeide het gezelschap aan tot 21 en toen zijn zij niet gehinderd.Ga naar voetnoot209 Gij weet zeker reeds de toedragt der zaak met het Amsterdamsche reglement en adres.Ga naar voetnoot210 Ik vertrouw dat de regering met de zaak geheel in de war zal raken als er kerkordeningen worden ingezonden.Ga naar voetnoot211 De Heere regeert, ons vertrouwen zij op Hem. Zaturdag was ik bijna naar de gevangenis gegaan wegens de u bekende geschiedenis der Gorcumsche boete. De commissaris van politie met de deurwaarder en een paar dienders waren er om mij dadelijk mede te nemen. Ik stond gereed om te vertrekken na Utrecht. De bedenking mijner roeping tot de prediking en de gelegenheid daartoe, heeft mij bewogen om te betalen onder reserve van daartegen te protesteren, en van achteren moet ik den weg goedkeuren ziende wat hier Zondag gebeurd is. | |||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||
Heden avond hoop ik weder alhier te prediken, aanstaande rustdag te Willige Langerak. Dinsdag verwacht ik u te Dordrecht. Ik heb aan Ds. Meerburg geschreven om het vervolg van zijn afzetting; het zal genoegzaam zoo groot zijn als het voorgaande. Ik geloof niet dat ik het vervolg der Godsdienstoefening in dit nummer zal kunnen geven. Groet uwe vrouw en de broeders. De Heere onze God zij uwe sterkte, uw licht en troost. De broeders alhier groeten u. | |||||||||||
91. Scholte, Utrecht 13 juli 1837Voor mijn vertrek van hier schrijf ik u nog eenige regelen. Mijne vrouw heeft mij geschreven dat zij geen brief van u ontvangen heeft. Er is wel een brief den 10 uit den Haag gekomen van de griffier van 's Hofs Kamer; zoo gij deeze gezonden hebt dan is het wel. Anders dan moest gij maandag nog eens naar uwen brief vernemen. Woensdag avond heb ik weder ongestoord bij Takke(n) gepredikt. De Heere schenkt mij onder het werk veel zegen, doch mijn lichaam is weder niet zoo goed als vroeger. Als het werk eenigsints geschikt is hoop ik in de volgende maand nog een paar weken naar Sandvoort te gaan. Heden heb ik gehoord dat men in Amsterdam het gezelschap van Da Costa en den OudenGa naar voetnoot212 ook begint te vervolgen. De koning der Kerk zal op zijnen tijd alle zijne onderdanen wel bij elkander brengen. Dinsdag hoop ik u te zien. Mijn adres is bij Alexander de Visser Mr. Koekebakker.Ga naar voetnoot213 Morgen hoop ik te Willige Langerak te prediken.Ga naar voetnoot214 Hier gaat het redelijk doch er is nog weinig gelegenheid om vergaderplaatsten te krijgen. De gemeente moet naar de diepte, de Heere zal ze op zijnen tijd verheffen. Eenmaal zijn wij uit het gewoel der vijanden. Groet uwe vrouw en de broeders. De Almachtige God zij uwe sterkte. Zijne genade zij u genoeg. | |||||||||||
92. Van Hall aan Budding, 's-Gravenhage 16 juli 1837Ga naar voetnoot215Wij geven uit deze (korte) brief de beide volgende passages. ‘Hetgeen gij mij schrijft over gebrek aan verootmoediging, over wrevel, bitsheid enz., die ook in “de Reformatie”, zouden doorstralen, neem ik van harte als eene gegronde beschuldiging aan. Ik mag den Heere, die mij waarlijk niet verlaat, veel bidden om mij toch te verlossen van mijne hoogmoedige trotschheid.’ | |||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||
...‘Hartelijk verlang ik u eens te zien. Maar in de aanstaande week ga ik bij gelegenheid van de vacantie van het Hof met Suze, zoo de Heere wil, zes weken van huis. Kunt gij uwe omwandelingen niet zóó inrichten dat gij in het begin van September hier komt?’. | |||||||||||
93. Scholte, Gorinchem 21 juli 1837Ingesloten ontvangt u de brief uit Zwitserland vertaald met een kort woord voor de Reformatie,Ga naar voetnoot216 benevens een paar berigten. Zoo gij de ArchivesGa naar voetnoot217 hebt zoudt gij het daarin geplaatste berigt er kunnen bijvoegen. Ik heb reeds na Overijssel geschreven.Ga naar voetnoot218 Ik heb nog geen gelegenheid gehad overde Tyrolers iets gereed te maken.Ga naar voetnoot218 Ik hoop dat gij met dit nummer genoeg zult hebben; voor het volgende hoop ik weder iets te leveren. Gaarne had ik de Godgeleerde bijdragenGa naar voetnoot219 gehad, doch gij zijt nu van huis. Gij zult wel denken om den brief aan S. BisonGa naar voetnoot220 te Oud-Beijerland, wien gij als de secretaris berigt moet geven wegens het oordeel der vergadering betrekkelijk de dienstmaagd. Ik zweet van 't schrijven. Hier is alles redelijk wel. Ds. Meerburg heeft Zondag 4 maal te Utrecht gepredikt. In het begin van de volgende week verwacht ik een brief van u, zoo het kan Maandag. Ik hoop u dan Maandag nog weer te schrijven. Groet uwe vrouw en alle de broeders. De Heere zij met u. | |||||||||||
94. Van Hall, Amsterdam 24 juli 1837Wees zoo goed mij zoo spoedig mogelijk op te geven de namen der leden van de gemeente te Oud-Beijerland, aan wie ik behalven aan Bison berigt moet geven van het oordeel der vergadering. Met de Reformatie zal alles wel gaan; er is stof genoeg. Waarschijnlijk zal er voor mijn stuk over Groen van PrinstererGa naar voetnoot221 niet eens plaats zijn. Ik heb het wel, maar veel strijd. Mijn ligchaam is ook nog niet sterk. Ik hoop dat | |||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||
Brummelkamp het niet plaatsen van de biddagsbrief wel zal opnemen. Ik heb hem daarover nog eens onderhouden in eene brief.Ga naar voetnoot222 Gisteren sprak ik hier met genoegen sommige leden van de gemeente. Het lezen van het Woord bij Wormser en de onderlinge gesprekken waren regt stichtelijk. Er is echter bij velen kleingelovigheid of liever ongeloof. Er is veel nodig waarde broeder. God, de Heere zal alles ten beste bestuuren, maar het is alleen mijn ongeloof dat mij bevreesd maakt. Ik schrijf u deze in groote haast. | |||||||||||
95. Van Hall, Amsterdam 31 juli 1837Waarschijnlijk zal ik in mijne reisplannen grootendeels teleurgesteld worden door eene soort van kinkhoest welke mijne beide kindertjes hier overvallen heeft. Indien die kwaal niet aanmerkelijk afneemt is ons voornemen in het begin der volgende week wederom naar 's Hage te vertrekken. Schrijf vooral spoedig eens hoe gij het hebt en of gij op het laatst der week Vrijdag of Zaturdag nog te U(trecht) zijt. Ik zou u dan nog eens komen zien. Mijne gezondheid is in de laatste dagen niet best. Ik ondervind daarbij veel inwendige strijd. Het gezicht van zooveel ongeloof onder de gescheidene, zooveel akelige traagheid bij de niet afgescheidene broeders is ontmoedigend. Echter mag ik veel tot den Heere roepen. Zijne wille geschiede. Het water kwam nog nimmer over de lippen. - Brummelkamp is hier geweest ten einde nog te spreken over het al of niet plaatsen van zijne opwekking in de Reformatie. Het schijnt dat de Cock enz. daarop zeer gesteld waren. - Ik vond ook bij B(rummelkamp) veel vrees om menschen te ergeren, weinig geloofsmoed. Onze goede van Raalte schijnt ook verre weggesleept te worden door de Cock. Van Velzen heeft aan Golverdinge geschreven, dat hij het aannemen der kerkeördening als eene daad van scheuring beschouwde.Ga naar voetnoot223 Wat mij betreft ik worde meer en meer overtuigd dat wie in deze dagen naar de goed- of afkeuring der vromen vraagt, altoos moet dwalen. Het is zaak om moedig voort te gaan in den Heere onze God. Ik voor mij wenschte gaarne een steen bij te dragen tot opbouw des tempels, en mij den smaad van vroom en onvroom te getroosten. De levende God leide ons door Woord en Geest! | |||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||
van H.L. Wessels schoolmeester te UithuizenGa naar voetnoot224 te doen toekomen. Ik heb ze gelezen en vind dat over Rom. IX zeer geschikt ter plaatsing; de aantekeningen zou ik er echter van wenschen af te laten.Ga naar voetnoot225 Zoo gij het goed vind(t) zend het dan s.v.p. direct aan Höveker. Ik heb de brief aan Golverdinge omisses omittendisGa naar voetnoot226 mede ter plaatsing gezonden.Ga naar voetnoot227 Wij zijn door Gods goedheid volkomen wel. Ik verlang zeer naar berigt van u. Aan van Velzen heb ik eenigsints omstandig over de kerkeördening geschreven. Morgen hoop ik het rekwest aan de Staten in orde te brengen over de schilwachthuisjes. Ik heb het razend druk. Waarschijnlijk blijf ik tot 5 Augustus hier. Vaar van harte wel. Ik ondervind veel bestrijding, en heb alles van Hem nodig. | |||||||||||
97. Scholte, Zandvoort 23 augustus 1837Hiernevens ontvangt gij eenige stukjes voor de Reformatie welk ik u toezend om ze behoorlijk in verband met de overige berigten te kunnen schikken. Het stukje over Rom. IX heb ik aan Höveker verzonden. Ik heb er nog een paar veranderingen in gemaakt. Ik ben blijde dat wij uit Groningen toch ook iets goeds krijgen. Gisteren ben ik voor het eerst in de zee geweest. Het is mij goed bevallen; ik heb ook reeds een paar keer gereden. Ik hoop dat de Heere deeze kleine rust zal zegenen tot versterking van mijn lichaam. Ik gevoel nu goed dat ik zwak ben. Ik kan nog maar niet tot een besluit koomen omtrent het verhuizen naar Utrecht. Ik heb aan Höveker geschreven dat zoo hij het stukje van Ds. Brummelkamp altemet mogt ontvangen hebben, hij het dadelijk naar u moet zenden. De korte opmerkingen betrekkelijk de kerkeördeningGa naar voetnoot228 zullen voor het tegenwoordige voldoende zijn. Wij kunnen nader op enkele punten terug koomen. Ik hoop dat het Utrechtsche adres nevens de K.O. verzonden zal zijn. V. Velzen heb ik te Amsterdam gesproken; hij blijft nog zeer gekant tegen onze Ker. Ord. Hij is nu op reis naar Brummelkamp en met v.Raalte naar de Cock. Het boekje van Drukker over de doopGa naar voetnoot229 was ook tegen zijn zin. Aan de Cock heb ik geschreven om met de aanstaande vergadering zoo als hij die eerst bepaald heeft te Utrecht te koomen. Tevens heb ik hem op het een en ander opmerkzaam gemaakt. Wormser zal wellicht een stukje tegen dat ellendige stuk van Drukker | |||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||
schrijven. Hij zag er tegen op om zijn naam te doen drukken. V.Velzen heeft mij gezegd dat v.Raalte nu geheel met de Cock vereenigd is in het stuk des Doops. Was het oog niet op den Heere waar zouden wij dan heen. De beproevingen zijn echter heilzaam indien wij er door geoefend moogen worden, want wij zullen er meer en meer door leeren onze bekommernissen op de Heere te werpen. Hij zal Zijne gemeente niet begeven al ziet het er nog zoo donker uit; en Hij is de Almachtige. Groet uwe vrouw en alle de broeders. De Heere onze God zij uwe Sterkte en troost. | |||||||||||
98. Scholte, Zandvoort 28 augustus 1837Ingesloten ontvangt gij een brief van Toet; ik schrijf hem heden dat zoo hij het adresGa naar voetnoot230 hog niet aan mij verzonden heeft, hij het dan maar moet bewaren tot gij komt, dan kunt gij er nog misschien een briefje bij doen. Ik heb heden 4 adressen waarvan twee gelegaliseerd aan Z. Ex. opgezonden benevens eene kerkeördening, en ik heb geschreven dat er meerdere adressen van den zelfden inhoud zullen volgen, zoodat de consideratie en advies van Z.E. daarna niet behoeft te wachten. Ik heb eene brief van de Utrechtsche kerkeraad ontvangen om te besluiten mij aldaar metter woon te vestigen.Ga naar voetnoot231 Ik heb nog geen besluit genomen, doch ik zal moeten beslissen, wat te doen. Wat mijn uitwendige omstandigheden betreft is het mij veel beter te Gorcum; doch als ik op het werk in de gemeente zie niet geschiktste plaats meer. Toen ik de brief van Utrecht gisteren ontving had ik eene moedelooze bui. Ik zit hier rondom onder dooden.Ga naar voetnoot232 Wij moesten juist leezen Joh. 14 en dit gaf mij weder moed; de wooningen waarvan daar gesproken wordt zullen zoo wisselvallig niet zijn als hier beneden; en er zal ook geen verschil over zijn onder broeders. De Heere leide mij naar Zijnen raad. Het adres aan de Staten der Provincie heb ik nog niet ontvangen. De voorbereidingspreek is af en reeds verzonden naar den drukker; de text is Nehem. IX, 38.Ga naar voetnoot233 Aanstaande Maandag denk ik van hier te vertrekken naar Amsterdam en spoedig naar Utrecht en Gorcum te gaan. Ons gemeenschappelijk koomen te Noordwijk zal dus denkelijk deeze keer verijdeld worden. Zoo gij wellicht nog langer te Utrecht blijft als 31 Aug. schrijf mij dan spoedig terug, dan kom ik dingsdag nog te Utrecht. Ik kan niet merken, dat ik hier zoo veel beter ben; ik wordt hoe langer hoe slaperiger des morgens en ik ga toch gewoonlijk vroeg te bed. Ook ben ik gedurig zwaar in het hoofd; een en ander maakt dat ik weinig lust gevoel om hier lang te blijven. Mij dunkt als ik mij te Utrecht wat stil houd, dat het dan rijkelijk zoo goed zal zijn. Wormser is druk bezig om het ellendige boekje te wederleggen van D. Drukker. | |||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||
De strijd begint zich in de Amsterdamsche kerkeraad ook een weinig te openbaren. Van de Cock heb ik nog geen antwoord terug. Ik heb de geschiedenis der Reformatie van Merle met genoegen doorgelezen.Ga naar voetnoot234 Dat het onze gedurige bede zij: Heere vermeerder ons het geloof! Daardoor kunnen wij alleen de duivel, de wareld en ons zelven overwinnen. Groet uwe vrouw en alle de broeders. De Heere onze God sterke, leide en trooste u naar zijnen raad, in de moeilijken weg, die wij te bewandelen hebben. Zijne genade is nog genoegzaam tot alles. Mijne vrouw groet u. | |||||||||||
99. Van Hall, Utrecht 29 augustus 1837Gedurende de laatste weken was ik zoo zwak en ziekelijk dat mijne handen geheel verkeerd stonden om iets wezenlijks te verrichten. Vurig verlang ik weer in mijne eigene huishouding te zijn. De weg wordt mij dikwijls zoo eng, dat ik geen uitkomst weet. Ongeloof, onwil om mij te onderwerpen aan de wille des levendigen Gods; wrevel en ongeduld vervullen mijn ellendig hart dat God en de menschen haat. Ik reikhals naar het einde, naar verlossing op welke wijze dan ook. Ik geloof dat de Heere uitkomst zal geven, maar hoelang zal het nog duren. Ik heb het rekwest aan gedeputeerde staten niet opgemaakt, omdat ik bij nader inzien de overtuiging heb dat zij ook met den besten wil daaraan niets kunnen doen. De eenige weg, die (zonder hoop op succes) ingeslagen kan worden is eene aanklagte tegen den Burgemeester van Utrecht wegens schending der grondwet. Maar daarmede zoude ik van oordeel zijn eens te wachten tot den afloop van onze aanklagte tegen den burgemeester van Loosdrecht.Ga naar voetnoot235 Het is donker rondom en tog leeft de Heere Jezus die ons vasthoudt. O mijn vriend, hoe verlang ik naar het ogenblik, dat wij zullen juigchen in den hemel. En tog zullen wij misschien nog voor onzen dood den hemel zien scheuren op onze klacht. Hoe zal het den boozen vijand nog worden toegelaten Gods kinderen te verdeelen? Verlos, verlos ons van den boozen, zij onze klacht, onze roepstem. Ligt het aan mij of aan hem, dat het hooren oefenen van Klijn en de geheele nabootsing der prediking mij Zondag zeer gehinderd heeft. Klijn moest niet prediken. God de Heilige Geest schenke ons eenvoudigheid. Ik hoop en geloof dat er een crisis, die tegelijk eene groote beproeving van ons geloof zal zijn op handen is. Eene landverhuizing zal wellicht spoedig noodzakelijk worden. Zou v.d. Groe gelijk hebben dat de Heere dit land verlaten heeft, en zouden de gemeenten van Christus in andere landschappen thans te zoeken zijn? Gij klaagt dat te Zandvoort alles dood is. Ik klaag hier dat het weinigje dat leeft, in flaauwte ligt, en als levenloos is. Wat is het akeligst? Wanneer ik hier met de broeders spreek dan is het mij altoos op eene enkele | |||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||
uitzondering na of ik met zieken te doen heb, die ik wel kan verbedden, oprichten, toespreken, maar die daardoor niets veranderen en even dodelijk ziek blijven. De aard van mijne positie brengt mede, dat ik meer naar eenen predikant dan naar eenen advokaat in mijn spreken gelijk. Die tusschen positie is ook al moeilijk te dragen, en wat baat al het spreken - dat sommigen mij naspreken, zie daar het dragelijkste om van andere gevolgen niet te spreken. Ik wilde dat eens een enkel mensch uit het geloof tot mij sprak. Het is thans of de gelovigen onderling daar zijn om malkanderen ongelovig te maken. Het is het werk des Heeren. Zijne genade wankelt niet. Dit geloof ligt nog op den grond van mijn hart, ofschoon ik zoo ellendig schrijf. De Heere schenke u geloof, en gezondheid naar het ligchaam. Ik beklaag u. Ik weet wat het is in strijd te zijn, en ook wat het is in het ligchaam bezocht te worden. Groet uwe vrouw.
ή χαρις μετα σουGa naar voetnoot236 | |||||||||||
100. Scholte, Amsterdam 5 september 1837Ik heb op uwe laatste brief nog niet beantwoord, grootendeels omdat ik wenschte dat de Heere zelve de verdrietelijkheid waarin gij schreef zoude opruimen. Dat uwe toestand dikwijls allermoeilijkst is gevoel ik geliefde broeder, maar uit eigen ondervinding moet ik u waarschuwen, om wanneer gij bij anderen geen geloof openbaar ziet worden, niet alleen moedeloos te worden, maar ook niet ongelovig te wantrouwen aan de Almacht des Heeren. Mijne brief uit Santvoort was zeker ook niet zeer opgebeurd geschreven. Ik zag ook daar op het geene voor oogen was, niet op den Heere. Doch het heeft den Vrijmachtigen behaagd om mij vooral door mijne laatstgeschreven biddagpreekGa naar voetnoot237 weder op te beuren. Ds. Meerburg zal ook eene biddagspredikatie uitgeven over Jerem.8 vs. 20. Ds. v.Velzen heeft het zich druk gemaakt met brieven schrijven.Ga naar voetnoot238 Op alle bezwaren die men nog zou kunnen maken heb ik het inleggende voorstel aan de Classen gezonden.Ga naar voetnoot239 Zoodra ik de antwoorden heb zal ik u een ontwerp voor volmacht voor de afgevaardigden overzenden, of u de stemming opgeven opdat gij er een kunt schrijven.Ga naar voetnoot240 Het zal wel openbaar worden dat indien de andere broeders in de geestesgesteldheid van Ds. v.V. staan de vergadering spoedig uit een zal moeten gaan. Als gij eenigsints kunt moest gij eene korte aanklachte tegen Groningen en Drenthe wegens hun laatste adres opstellen en tegen den 27sten te Utrecht zenden.Ga naar voetnoot241 Wormser heeft een goed stuk over den Doop opgesteld tegen het akelige werkje van | |||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||
Drukker; die man is afgevaardigde wegens de provincie Groningen. Ook heb ik een zeer goed gesteld stukje van de Kerkeraad van Urk gelezen. Het stukje van Wormser zal spoedig in het licht koomen, ook dat van Urk hoop ik publiek te maken indien ik daartoe de toestemming van den kerkeraad heb. Zaturdag is hier Provinciale vergadering.Ga naar voetnoot242 Ook te Utrecht zal men Vrijdag vergadering houden,Ga naar voetnoot243 waar ik echter niet denk tegenwoordig te zijn, dewijl ik reeds na Hoorn geschreven heb om morgen aldaar te koomen,Ga naar voetnoot244 en Vrijdag alhier terug te keeren. Ik hoop echter naar Utrecht te schrijven. Het is nu besloten dat de vergadering van al de provincien te Utrecht zal gehouden worden; dat zal de broeders van onzen kant zeker aangenaam zijn. Het is wel mogelijk dat er eene belangrijke crisis wordt voorbereid, doch ik geloof niet dat er eene landverhuizing op handen is. De Heere schenke ons maar genade om te staan en te strijden door het geloof. Moeijelijk is mij de weg dikwijls; te Santvoort was ik nog zoo gesteld dat ik wel zou hebben willen uitlopen en alles aan de anderen overgelaten. De Heere heeft het echter verhoed dat er geen besluit op gevolgd is. Ik ben nu besloten om te Utrecht te gaan woonen. De Heere schenke daarop Zijnen dierbaren zegen. De strijd van binnen zal er voor mij niet door verminderen. Ik wensch echter zoo lang ik in staat ben mijzelven aan den Heere te geven en daarom ook geene moeijelijkheid in de gemeente te ontzien. Aanstaande rustdag denk ik hier zoo de Heere wil weer te prediken. Den 19den moet ik te Haarlem voor de rechtbank zijn,Ga naar voetnoot245 er is veel waarschijnlijkheid op eene vrijspraak. Na de instructie der zaak had de rechtbank mij buiten vervolging gesteld; de huisbaas integendeel. Van dit vonnis is de officier in appel gekomen, en de kamer van beschuldiging in 's Hage heeft ook mijn vervolging gewild. Ik verwacht te Haarlem veel volk, want de zaak vindt daar nog al opmerking. De Heere schenke mij genade om een getrouw getuigenis te geven. Ik verlang spoedig weder iets van u te hooren; Vrijdag hoop ik weer hier te zijn. Mijne vrouw en de geheele familie groeten u. Groet uwe vrouw en alle de broeders hartelijk van mij. De Heere onze God zij uwe sterkte, uwe troost, uwe eenige rotssteen, en make u overvloedig in Zijn werk tot verheerlijking Zijns Naams. | |||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||
en voornemens u te melden, dat sedert mijne wederkomst alhier mijne schandelijke opstand en murmureering tegen den Heere plaats heeft gemaakt voor onderwerping aan Zijnen wil door het geloof in Christus. Hij is getrouw en almachtig. Zijne genade roemt tegen het oordeel en Zijne belofte van heiliging tegen alle zonde des vleesches. Het verheugd mij dat gij te Utrecht gaat wonen om verschillende redenen. Ik schreef of sprak er weinig over niet wenschende invloed op uw besluit uit te oefenen. Zoudt gij nu niet eens kunnen bepalen, wanneer gij hier zult komen. Er is hier in de classis nog al wat te doen. Hoe is tog bepaaldelijk het besluit omtrent Noordwijk; moeten wij daar nog heen?Ga naar voetnoot246 Het ontwerp van volmagtsbrief is mij wel, indien de overigen daarmede instemmen, schoon ik het dwingen om eene Synode, en de onderwerping aan dat dwingen formaliter als strijdig met Gods Woord beschouw. Ook zou ik het onderzoek omtrent de beschuldigingen tegen uw persoon ingebragt niet wenschen te zien plaats grijpen, omdat ik de Utrechtsche vergadering of Synode niet als competent beschouw om daarin te beslissen. Ik moet er nog nader over denken, maar geloof dat wij volgens Gods Woord hoe langer hoe meer zullen komen tot de onafhankelijkheid der gemeenten, en tot verwerping van die richting, welke eene synode in de plaats van den Paus stelt. De Kerk van Christus wordt door opzienders geregeerd. Maar niet als een battaillon soldaten in gelijkheid van bewegingen voortvloeiende uit één en hetzelfde commando. In de kerk is de eenheid van practijk spontaneel wat de hoofdzaken betreft; vrijheid en verscheidenheid kan er zijn in de bijzaken. Een besluit met meerderheid van stemmen genomen omtrent eene kerkeördening, acht ik niet wenschelijk. Waarom de minderheid gebonden in bijkomstige practijken? Het is niet de vraag welke practijk de beste is, waarvan ik het onderzoek tegenga, maar wanneer op eenige practijk volgens Gods Woord, geene censuur en afsnijding als noodzakelijk gevolg is gesteld, dan wensch ik daarover geene besluiten te zien genomen. - Het heeft den H. Geest en ons goedgedacht, kan geene vergadering in onze tijd zeggen, omdat wij de Apostelen missen. Wat baat nu zulk een besluit? Kunt gij van Haarlem niet hier komen? Den biddag hier doorbrengen en blijven tot de Utrechtsche Synodale vergadering? Met genoegen zie ik dat uwe fransche brief of appel au frères en Christ, zoo verre ik mij herinner, letterlijk in n. 16 der Archives staat.Ga naar voetnoot247 Ik heb het | |||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||
overmatig druk. Kunt gij ook iets zenden voor de Reformatie. Höveker zal u een stukje van mij te lezen geven. Mijn brief aan Golv(erdinge) maakt nog al indruk ook op niet-gescheidene broeders. Gister avond lazen wij op het biduur uwe opwekking met veel stichting.Ga naar voetnoot248 Golv. maakt een geheel afzonderlijk hoopje tot zijn kerk. Hij zal noodzakelijk moeten gecensureerd worden. De Hoogmoed vrees ik dat hem Noorduijns voorbeeld zal doen volgen. De Almachtige vernedere ons allen voor Hem opdat wij Zijn lof vertellen. Hij geve u het Woord in de opening des monds met vrijmoedigheid. Mijne vrouw groet de uwe.
P.S. Ik heb het overmatig druk maar ben gelukkig een weinig gezonder dan vroeger. | |||||||||||
102. Scholte, Utrecht 12 september 1837Gister avond ben ik hier aangekomen en denk morgen naar Gorcum te gaan om het een en ander te beschikken. Het verheugde mij uwen brief te ontvangen waaruit ik mocht zien dat de Heere spoedig u gered had. Zoo als ik u schreef ben ik na het schrijven mijner predikatien zeer bemoedigd. Te Amsterdam is het op de Provinciale Vergadering boven verwachting afgelopen. Wormser zal u een afschrift der acten zenden. Ook de keuze der afgevaardigden is goed uitgevallen. Ik vertrouw dat zoo de broeders die tegen ons over staan niet tot bedaren koomen in hunnen onverstandigen ijver, de vergadering te Utrecht spoedig uit elkander zal gaan; daar volgens de lastbrieven van onze zijde datgene wat zij willen onmogelijk is. De vordering dat er op die vergadering zou onderzocht worden wat er is van de tegen mij ingebrachte beschuldigingen geschiedt niet om die vergadering bevoegd te verklaren om mij af te zetten of niet, maar om in hare acten het resultaat van het onderzoek ter neder te stellen, opdat de opzieners uit onze provincien dat moogen onderzoeken en daarna handelen. Ik hoop dat gij een protest tegen het Groninger adres aan mij zult opzenden; want ook dat moet nu aan de kant. Ik heb mij bij vernieuwing aan de dienst verbonden; maar ook die dienst moet ik ongeschonden bewaren, en ik wensch dan ook op de volgende vergadering de waarheid en het recht mijnes Konings voor te staan. De aanmatiging van Ds. de Cock schijnt een weinig gezakt te zijn, nu het op bewijzen zal aankoomen. De Heere zal de zaken wel richten. Wormser was boven mate verheugd over den afloop van Noord-Holland. In de voorleden week heb ik te Andijk gepreekt, insgelijks te Hoorn waar ik tevens gedoopt en het H.Avondmaal bediend heb. Wellicht krijgen wij in Noord-Holland spoedig een paar lerende ouderlingen. Daar Noord-Holland nu besloten heeft dat ik in het vervolg de provinciale zaken aldaar behandelen zal, ben ik ook meer bevestigd in mijne keuze om te Utrecht te gaan wonen. De | |||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||
Heere gebiede daarover Zijne zegen. Zeer gaarne zou ik den 20en bij u zijn, doch ik moet den 19 in Haarlem wezen en heb reeds beloofd om 's avonds van daar nog mede te gaan naar Zaandam. Ook voegt het koomen naar den Haag voor den 27en zeer slecht, dewijl ik nog onderscheidene zaken gereed moet maken voor dien tijd. Ik heb de handen van alle kanten vol, en vrees voor dit nummer der Reformatie niet veel te kunnen doen. Ik hoop dus dat gij zult kunnen zorgen. De broeders alhier, vooral Takke(n) en vrouw en Jonge Klijn groeten u hartelijk. Groet uwe vrouw en de broeders hartelijk van mij. De Heere onze God zij verder uwe sterkte, steun en troost, en geve u meer en meer door het geloof uzelven te overwinnen. | |||||||||||
103. Van Hall, 's-Gravenhage 14 september 1837Uwe brief heeft mij regt verkwikt. Het verheugt mij zeer dat in Noord-Holland alles zoo wel is afgelopen. Van binnen is het wel, maar mijne ligchaamstoestand is in de laatste dagen zoo zwak, dat ik aan de kina ben en dat mijn werk mij een zwaar kruis werdt. Ook werdt ons jongste kindje deze dagen plotseling ziek. Wij weten niet wat het worden zal. Ik kan alles gerust aan den Heere overgeven. Zijne wil geschiede. Het besluit der classicale vergadering alhier is geweest, dat wij ons zouden houden aan de eerste lastbrief, daar de classis meende, dat de vergadering te Utrecht alleen broederlijk moest worden geraadpleegd zonder meer. Indien mijne zwakheid mij zulks toelaat zal ik het protest tegen het Groninger adres in gereedheid brengen. Maar hoe het met de Reformatie gaan zal, begrijp ik niet, want ik heb het razend drok en doe bijna niets af. Ook daarin zal de Heere zorgen. Het smarte mij dat gij niet overkomt. Maar denk tog eens aan deze streek, nadat de Utrechtse vergadering zal afgelopen zijn. Te Schiedam zijn kinderen te dopen. Ik heb dezer dagen een groot verdriet gehad door eene zeer ergerlijke handelwijs van een de Scheveningsche vissers. Alle menschen ontvallen mij met mij zelven. Maar in den Zielebruidegom mag ik mij verheugen. Die Godsdienst van woorden heeft veel kwaad gedaan hier in het land. De brief van Jacobus komt wel te pas. De Heere heeft de vischvangst gezegend, door veel te doen vangen en veel duurder dan de overigen te doen verkopen. Mocht de levendige God maar in alles gekend worden. Groet allen...
P.S. Groet s.v.p. Hasselman en zeg hem dat ik het geld voor de secretarie per schipper MeijerGa naar voetnoot249 gezonden heb. | |||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||
104. Scholte, Gorinchem 16 september 1837Ik was verblijd dat ik alhier nog iets van u vernam, hoewel het berigt uwer zwakheid mij bedroefde. De Heere doe wat goed is in Zijne oogen. Hij leere ons zwijgen en aanbidden. Ik ben dikwijls zoo dwaas, dat wanneer ik krachtiglijk predik dat de Heere regeert en dat Christus Kooning is, tevens in mijn hart beschikkingen en bepalingen maak, waardoor ik Zijne vrijmacht beperk. Wat is er wel niet noodig om gedood te worden en toch te leven. Wat de toestand der Kerk in het algemeen betreft, daarin ben ik na het schrijven mijner predikatien meer onder den Heere; Ik mag geloven dat Hij Zijnen raad zal uitvoeren hoe het dan ook gaan mag. In de volgende week zult gij van de Classis van Gorinchem een ontwerp van lastbrief ontvangen, die in Substantie geheel overeenkomt met het besprokene te Dordrecht. De Classis van Langerak had zich met mijn voorstel vereenigd. Van Dordrecht is nog geen tijding. Als gij de opgave hebt, wees dan zoo goed om de lastbrief duidelijk in te richten en zendt mij die getekend naar Utrecht, dan kan ik dezelve daar tekenen. In de lastbrief behoef ik niet als afgevaardigde benoemd te worden, dewijl ik toch reeds in de Utrechtsche lastbrief sta. Ik verwacht dat, wanneer de broeders uit Groningen enz niet afzien van hun drijven, de vergadering spoedig uiteen zal gaan. Het kan echter ook anders bestuurd worden; de Heere heeft aller harten in Zijne hand. Dat de menschen u ontvallen dit verwonderd mij niet. De Koning der Kerk leert ons practicaal dat Zijn Woord waarheid is. Gij zult ook uit deeze uwe ondervinding geleerd hebben dat de Scheveningers ook menschen zijn. In veele opzichten verblijd(t) het mij dat de vischvangst gezegend is, dat is onmidde(l)lijk van den Heere, en daarin kan geene menschelijke gierigheid in aanmerking koomen. Zijns is de zee ze is door Zijn kracht
Met al het drooge voortgebracht
't Is al gehoorzaam op Zijn wenken.
Ik heb vernomen dat nu MeijerinkGa naar voetnoot250 uit Leeuwarden in Holland is, het schijnt dat hij de een of ander in beweging zoekt te brengen; hij was van voornemen om heden naar Utrecht te koomen, ik zal hem dus heden ontmoeten. Met mijne gezondheid is het redelijk doch ik heb gisteren en heden weer hoofdpijn. Gij zult uit Almkerk nog eenige opgaaven ontvangen voor de Reformatie. De Heere zij ons nabij op den naderenden dank vast en bededag en vereenige Zijn waare volk in de vreeze Zijns Naams. In Genève zal men met ons biddag houden.Ga naar voetnoot251 Ik heb eene lange brief van KoningbergerGa naar voetnoot252 gehad, waarin hij mij nog eenige bijzonderheden mededeeld | |||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||
omtrent de vervolging in NiceGa naar voetnoot253 en wegens Silezie.Ga naar voetnoot254 Zes predikanten zitten daar gevangen en er is reeds 250.000 francs aan boete betaald zonder rechterlijke vonnissen. Het drukken van hunne stukken is hen verboden. Al weder een voorbeeld dat wij op verre na nog (niet) het ergste vervolgd worden. Och dat Israëls verlossing uit Sion kwame. Groet uw vrouw en de broeders ook van Hasselman enz De Almachtige God zij uwe sterkte. Vaarwel in den Heere.
P.S. Het geld is met schipper Meijer ontvangen. | |||||||||||
105. Van Hall, 's-Gravenhage 21 september 1837De berigten uit Amsterdam hebben mij zeer verblijd.Ga naar voetnoot255 Maar nog veel meer de predicatien, die gisteren voor deze gemeente tot grooten zegen zijn geweest. Voor zoo verre ik kan nagaan is het voor de meeste leden dezer kleine gemeente eene biddag geweest in den zin van het woord. Ik beschouw de uitgave der preeken als een groote zegen. Namens Gelderland heb ik van de MoenGa naar voetnoot256 eene brief ontvangen waarin wederom verzocht wordt om de synode te Mastenbroek te houden, uit hoofde Brummelkamp dan anders uit hoofde van de zwangerschap zijner huisvrouw niet tegenwordig zou kunnen zijn. Mij dunkt dat dit geene reden is om de vergadering te verplaatsen. Het is onmogeljk de gemeentens te raadplegen. Ik heb geantwoord, dat ik u en de andere afgevaardigden daarover schrijven zou, maar dewijl ik de namen van de anderen niet weet wacht ik u(w) antwoord. Het is eene wonderlijke lastige handelwijze: eene synode om zulk eene huishoudelijke reden, acht dagen te vooren te willen verplaatsen. Ik wacht uw antwoord. Van Gorinchem heb ik nog geen ontwerp van lastbrief ontvangen. Van van Velzen heb ik eene lange brief om mij het regt van hooge en lagere kerkvergaderingen te bewijzen, uit de practijk, en uit den aard der Kerk. Ik verlang zeer van u te hooren hoe alles te Haarlem afgelopen is. Mijn stuk over het adres hoop ik nader naar Utrecht te zenden.Ga naar voetnoot257 Ik ben een weinig beter en kan weder werken, hetgeen mij zeer te stade komt, dewijl er veel werk is. Beste broeder en vriend, nogmaals dank voor uwe goede leerredenen. Het zou mij niet verwonderen indien zij ook op de niet afgescheidene broeders eenen goeden indruk maken. Ook de preek van Dom. MeerburgGa naar voetnoot258 trof mij en | |||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||
velen zeer. Kunt gij na den afloop der Synode niet hier komen? Groet alle de broeders hartelijk. | |||||||||||
106. Scholte, Utrecht 25 september 1837Zondag 10 september 1837 preekte Scholte te Amsterdam over de tekst Romeinen 8 vers 1 en 2: Toen ik Zaturdag alhier aankwam vond ik uw brief doch was te moede om te schrijven; gisteren heb ik weder twee maal ongehinderd bij Takke(n) gepredikt. In de afgelopen week heb ik het druk gehad. Maandag avond te Amsterdam gepredikt van negen uur des avonds; tegen 11 uur zijn wij uit elkander gejaagd. Ik had de kinderen die gedoopt moesten worden naar beneden gezonden. Toen de kerk ledig was ging de policie ook de deur uit en toen in de kamer van Obbes weer begonnen tot ½ 2 uur; er kwamen van tijd tot tijd weer eenige menschen bij, zoodat ons getal ruim 40 werdt. Dingsdag heb ik te Haarlem voor de rechtbank gesproken, met veel duidelijkheid en bedaardheid. Er was een groote toevloed van menschen, zoo dat wij na de instructie na de groote zaal verhuisd zijn. De rechters waren zeer aandachtig; aanstaande Woensdag is de uitspraak. Woensdag ben ik met de gemeente te Zaandam den geheelen dag bij elkander geweest zonder stoornis. Vrijdag zijn wij tot 's morgens drie uur in de kerkeraad geweestGa naar voetnoot263: ik werdt door Middel en eenige uit de gemeente beschuldigd remonstrants gepreekt te hebben; onder andere om dat ik de klagers over haren staat in tegenoverstelling van de bekommerden van weege hunne zonden, de oordelen Gods had aangekondigd zoo zij zich niet bekeerden. Ik heb de zaak in de kerkeraad aangetast en er moet nu een einde aan koomen. De Z.Hollandsche provinciale acta zult gij ontvangen hebben. Ik heb gemerkt dat de verschillende Classen verkeerd begrepen hebben wat ik hen heb | |||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||
geschreven. Zij hebben er uit opgemaakt dat elke Classe een broeder moest zenden. Ik heb daarover reeds geschreven. Gij zult denkelijk reeds een concept van lastbrief ontvangen hebben; indien dat niet mocht zijn, stel er dan maar een op, volgens het beslotene op de laatste provinciale vergadering met bijvoeging van eenige zaken welke ik heb opgegeven en die eigenlijk niets veranderen in het door ons bepaalde; kan er een ontwerp van Kerkeördening tot stand koomen, dan kunnen wij dat ontwerp nader onderzoeken en intusschen zal de weg duidelijker worden. Noord-Holland, Utrecht en N.Braband verlangen insgelijks slechts een ontwerp om nader te kunnen onderzoeken. Zie hier de namen der afgevaardigdenGa naar voetnoot264
Wij hadden vergeten Secundi te benoemen. Ik heb daarin trachten te voorzien door uit dezelfde Classen er een op te geven. Ik heb dit aan de broeders geschreven. Wanneer gij mij nu morgen nog per diligence de lastbrief zenden kunt zou zulks het geschiktste zijn. Ds. Brummelkamp heeft van verschillende zijde reeds antwoord dat eene verschikking nu niet meer mogelijk is. Ik hoop dat hij over de huisselijke bezwaren zal heen zien en alhier koomen. Mijne vrouw heb ik te Amsterdam gelaten tot na de afloop der vergadering, wanneer ik mijn boeltje te Gorcum moet inpakken om naar Utrecht te gaan, dewijl het gevorderde saisoen en de naderende bevalling mijner vrouw vorderd dat wij in het laatst van October verhuizen.Ga naar voetnoot265 Wat zal het niet goed zijn wanneer de groote overgang daar is. Het verblijd mij dat gij weer iets beter zijt. Ik wacht het protest zoo het kan met de lastbrief en anders zoo spoedig mogelijk. In deeze week komt het stukje van Wormser over de doop.Ga naar voetnoot266 Ik zal blijde zijn als de vergadering ten einde is, derzelver afloop kan weder veel licht geven in den weg. Ik heb voor de Reformatie het stukje van Molenaar over de Formulieren aangeschaftGa naar voetnoot267 en heb voor dit nummer een stukje in gereedheid gebracht over onderscheid tusschen bekommerden vanwege hunne zonde en klagers over hunnen staat. Het slaat goed op de twee eerste stukjes over het geloof en over Newton.Ga naar voetnoot268 Ach dat de Heere zijnen H. Geest unstorte en dat Israëls verlossing uit Sion kwame. Ik hoop binnen kort een predikatie uit te geven over het | |||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||
Koninglijk besluit Lucas XII: 32.Ga naar voetnoot269 Ik heb heden mijne domicilium in de Domselaarspoort overgebracht; ik ben van de middag achter in gegaan; de schildwacht wilde mij weeren, doch ik was reeds binnen; dat kan toch op den duur niet. Hoe zullen wij doen met het request aan de Staten Generaal dat wij te Dordrecht gelezen hebben. De bijlagen heb ik op een paar na gereed. Ik denk wel dat het niet noodig zal zijn om het dadelijk bij de opening der Kamers in te leveren; zou het niet goed zijn te wachten of er ook iets uit eigen beweging wordt voorgesteld. De Gouverneur van Gelderland heeft het adres met kerkeördening te Vuren terug gezonden zeggende dat zij het zelf wel konden opzenden aan Z.M. Dit is nu ook geschied. Ik verlang naar beslissing. In Parijs heeft men meede biddag gehouden. Ik heb daarvan een klein berigt in de ReformatieGa naar voetnoot270 als mede nog iets over Silezie en Piemont.Ga naar voetnoot271 Ik hoop dat het goed zal uitkomen in deeze maand. Groet uwe vrouw en de broeders. De broeders alhier groeten u vooral Takke(n) en huisvrouw. De getrouwen en onveranderlijken Verbonds-God zij u nabij en goed en geve u ook veel te bidden voor uwen... | |||||||||||
106a. Scholte, ontwerp van lastbrief, ongedateerdIn het vorige stuk is sprake van een ‘concept van lastbrief’ van de provincie Zuid-Holland, bestemd voor de synode Utrecht 1837. Ontwerp van Lastbrief Ten gevolge besluit der Provinciale Synode van Zuid-Holland met de verschillende Classen, werden ter algemeene vergadering te Utrecht op den 27 September 1837 afgevaardigd de Broeders 1o. Koen de Jong en als deszelfs plaatsvervanger H. van Erk; 2o. Antonie Kool en als deszelfs plaatsvervanger G.H. Overkamp; 3o Cornelis van der Meulen en als deszelfs plaatsvervanger J(acob) van de Roovaart. Deze broeders hebben in last om op die vergadering tot welzijn der Kerk te handelen over alle moogelijke stukken welke zouden kunnen voorgedragen worden; met deeze bepaling, dat er niets anders worde beraamd dan hetgeen bevestigd wordt met Gods Woord, de eenige regel van geloof en wandel, waarvan de uitlegging niet moet afhangen van Afgevaardigden van bijzondere Provincien noch van de meerderheid maar van de eenigheid van alle de Provincien en leden der Vergadering (waartoe ook in dit geval enkel gecommitteerden behooren) behoudende bovendien de bijzondere kerkeraden onzer classe voor onze onderhoorige Gemeenten het regt van goed- of afkeuring van alle handelingen op bovengenoemde Vergadering te verrigten en | |||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||
wel volgens Besluit genomen op de provinciale vergadering te Dordrecht op den 18 en 19 Julij l.l. van Zuidholland.Ga naar voetnoot272 Zij hebben in last om mede te werken tot het zamenstellen van een ontwerp van algemeene Kerkordening, ten einde dat ontwerp in alle de kerkeraden onderzocht kan worden; dewijl de handelingen der broeders uit Groningen en Drenthe met het gouvernement, vooral in het stuk der kerkordening en kerkregering deeze voorzichtigheid noodzakelijk maakt. Zij hebben in last om te protesteren tegen alle heerschappijvoering van het eene gedeelte der Kerk over een ander gedeelte; en om aan te dringen op een ernstig onderzoek van alle de punten van beschuldiging door de Provinciale Synoden van Groningen en Drenthe ingebracht tegen onzen Herder en Leeraar H.P. Scholte, opdat de opzieners der gemeente in onze provincie moogen weeten hoe verder met voornoemden Herder en Leeraar te moeten handelen; en om bij bevind van ongegrondheid der beschuldigingen aan te dringen op herroeping van weege Groningen en Drenthe. Verder om te protesteren tegen het door Groningen en Drenthe ingeleverde adres aan Z.M. De Provinciale Synode van Z. Holland, welke haare gevoelens omtrent de regeling der kerkelijke zaken in haare onlangs gearresteerde kerkordening heeft blootgelegd, verlangt ernstig de volkomene eenigheid van alle de gedeelten van ons Vaderland; daar zij echter overtuigd is dat die eenigheid, door geene menschelijke bepalingen kan bewerkt worden, zoo verlangt zij dat een iegelijk zich naauw bindt aan het onfeilbaar Woord van God, welks zaligmakende waarheid vervat is in onze Formullieren van eenigheid. De Heere onze VerbondsGod storte uit genade Zijnen H. Geest over de vergaderde broeders uit, opdat alle eigenheid mooge wegvallen, en alleen gevraagd worden mooge naar de bevordering van Gods eer en der armen menschen welvaart en zaligheid. Bevelende wij de broeders in de bescherming des Allerhoogsten Konings. | |||||||||||
107. Van Hall, 's-Gravenhage 26 september 1837Gij ontvangt hiernevens mijn protest, dat ik geen tijd had om over te schrijven en eene korte verklaring dat de classis van 's Hage zich met den lastbrief namens Gorinchem gegeven vereenigd. Gij zult mij veel genoegen doen door mij spoedig eens te schrijven hoe het te Utrecht toe gaat. Ik verneem van de Moen, dat Brummelkamp waarschijnlijk aldaar verschijnen zal. Mijne gezondheid blijft nog zwak. Echter heb ik een klein stukje over de artikelen tegen Groen in het Journal de la Haye en over het wederantwoord van Groen kunnen opstellen.Ga naar voetnoot273 Daar gij de eerste artikelen in het Handelsblad zult gelezen hebben, maar het antwoord van Groen misschien nog niet kent | |||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||
zend ik u het Journ. de la Haye van l.l. Maandag hiernevens met verzoek mij dat bij eerste gelegenheid terug te zenden. Lees vooral het nummer der Archives van 23 Sept. Daarin wordt melding gemaakt van het stukje van Groen, uw woord dat de brief der Zwitsersche gescheidenen vergezeld heeft wordt daarin vertaald, en verslag gedaan op welke wijze de biddag met ons gevierd is.Ga naar voetnoot274 Ik ontving tot dus verre geschreven hebbende uwe brief. Mij dunkt wij moeten met ons adres aan de Staten in te leveren niet langer wachten dan veertien dagen na de opening. (Er is nu ruim stof voor de Reformatie.) In het begin zullen zoo niet de woorden, dan toch de gedachten van vele leden der Staten, met ons bezig zijn. De Heere zal Zijn Sion verlossen! Te midden van mijne ziels ellende er ligchamelijke onmacht mag ik veel ondervinden, dat het drijven op genade, het leven der ziel is. Die genade zij met u! De strijd van binnen wordt heviger. Gij, waarde broeder, ijver voor uwen Koning overvloedig zijnde in het werk dat Hij u gaf. Groet de broeders. | |||||||||||
108. Van Hall, 's-Gravenhage 2 oktober 1837Hartelijk verlang ik te vernemen, hoe gijl. het maakt te Utrecht. Schrijf mij spoedig eens. God is barmhertig; zulks mag ik tegenwoordig naar ziel en ligchaam ondervinden. Hij sterke u, waarde broeder! Mijne gezondheid is een weinig beter. - Zoo even ontvang ik de Reformatie; van harte stem ik in met uw stukje over ware en duivelsche bekommering. Van die schoolmeester Wessels te Uithuizen heb ik weder een stukje voor de Reformatie ontvangen, dat er redelijk uit ziet. Hij zendt mij ook de inliggende twee coupons ieder à ƒ 4,95 voor de arme gevangenen, al waren zij reeds ontslagen. Wees zo goed die met mijne hartelijke groete aan Dom. Meerburg ter hand te stellen voor die bij hem bekend zijn. Het stukje van de Moen over de oordeelen GodsGa naar voetnoot275 deed mij regt veel genoegen. Het is krachtig gesproken. Wees ook zoo goed aan de inliggende adres te verleenen. Ik moet hier afbreken, daar de post vertrekt. Om over te komen daaraan is voor mij geen denken aan, daar ik het ontzagchelijk volhandig heb. Groet allen, vooral ook de Moen en v. Raalte. | |||||||||||
109. Scholte, Utrecht 3 oktober 1837Gij zult zekerlijk wel reeds lang eenig berigt van mij verwacht hebben. Daar ik tot scriba van de Synode verkoren ben, heb ik het zeer druk. Er is nog al vrij wat gestreden, en op het oogenblik is het druk aan den gang, doch ik ben nu een weinig van het toneel daar de president Ds. van Velzen op het oogenblik kampvechter is tegen Ds. de Cock. Alle hoofdbeschuldigingen tegen mij zijn | |||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||
alle bewezen valsch te zijn en moeten ingetrokken worden.Ga naar voetnoot276 Sme(e)des van Assen hebben wij ook nog hier en ook deezen is gerechtvaardigd. Heden zijn wij begonnen met de kerkordening. Het eerste hoofdstuk van onze kerkordening is vrij uitvoerig in onderscheidene artikelen door v. Velzen voorgesteld, en over het eerste artikel reeds is bij de Cock en eenige der zijnen reeds volslagen opstand.Ga naar voetnoot277 Ik zit nu maar een weing te luisteren, en tusschen beide spreek ik een enkel woord. Gisteren dacht ik dat alles overhoop zou gaan, ik zou het nagebed doen en werdt bijzonder door den Heere ondersteund en ingeleid, en indien het zoo had moeten blijven had ik zeker een voorstel gedaan om te scheiden. Heden morgen schijnen de zaken echter geheel omgekeerd. Ik ben zeer verlangende hoe het zal aflopen; de Heere zij de zaak aanbevolen; hoewel ik niet anders zie als dat de Cock met zijne aanhang zijn eigen weg zal gaan; ik wensch echter niet vooruit te lopen. Zo even heb ik weder een woord moeten spreken. Van Raalte is meestal zwijgende. De gronden zijner overhelling tot Ds. de Cock heb ik nog niet gehoord. Brummelkamp en Meerburg die nevens mij zitten groeten u hartelijk.
Groet uwe vrouw. De Heere zij met u. | |||||||||||
110. Van Hall, 's-Gravenhage 7 oktober 1837Uwe laatste brief deed mij veel genoegen. Vurig verlang ik nadere tijding. Gij zult mij bijzonder verpligten door spoedig eens te schrijven. De post vertrekt zóó op het oogenblik. Ik wilde u slechts met een enkel woord zeggen, dat ik wel ben, met de mijnen.
Prof. Thorbecke heeft het antwoord van Groen in het Journal de la Haye wederom in drie artikelen beantwoord en Groen heeft in het Journal van heden | |||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||
wederom gedupliceerd.Ga naar voetnoot278 Ik hoop u die nummers aanstaande Maandag toe te zenden. De levendige God sterke u op uwen post. Van onzen kant is niet dan ellende en zwakheid. Zijne kracht worde in onze zwakheid volbracht. Gij hebt immers mijne laatste met de coupons voor de gevangenen wel ontvangen.
P.S. Groet alle de broeders. Gedenken wij elkander voor den throon! | |||||||||||
111. Van Hall, 's-Gravenhage 11 oktober 1837Hiernevens de laatste journaux de la Haye. De dupliecq van Groen zal u wel bevallen. Ik geloof dat het nuttig zou kunnen zijn, ons rekwest aan de Staten-Generaal reeds bij den aanvang der zittingen in te dienen, vóór dat de discussien over het budget geeindigd zijn. De opening is zoo ik mij niet bedrieg Maandag den 16 October aanstaande. Het zou dan geloof ik best zijn, gedrukte afschriften daarvan zoo spoedig mogelijk aan de classikale correspondenten te doen toekomen, maar vooral ten einde niet te laat te komen te Utrecht en te Amsterdam eenen aanvang met de tekening te maken en die zoo spoedig mogelijk in te zenden. Naar aanleiding van het boekje van Appeltere,Ga naar voetnoot279 zou ik meenen, dat ons rekwest wel eenigsints gewijzigd zou mogen worden. Zoudt gij het mij nog eens kunnen toezenden. Het zou ook goed zijn, bijzondere omstandigheden, zoo als die van de schildwachten b.v. te Utrecht daarin te vermelden. Appeltere heeft een zeer onhandig boekje geschreven, dat zeer veel vat op hem geeft. Ik zou lust hebben een krachtig antwoord daarop in de Reformatie te doen drukkenGa naar voetnoot280 en tevens afzonderlijk verkrijgbaar te stellen. Er zijn handen vol werk. De Heere schenke ons kracht en lust om voor zijne eer en zaak uit te komen! Zijne zegen ruste op de vergadering te Utrecht! Hoe gaat het aldaar? Groet s.v.p. alle broeders. Denk er tog vooral eens over om hier te komen. Er zijn ook veel hongerige zielen, die verlangen naar het avondmaal en naar de prediking. Wat mij betreft, gij weet dat uw bijzijn mij altoos tot groote verkwikking was. Des Heeren wille | |||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||
geschiede ook daarin! Maar bedenk dat deze streek sedert lang uw bezoek miste. | |||||||||||
112. Van Hall, 's-Gravenhage 14 oktober 1837Ik kan niet zeggen, hoezeer ik verlang iets van u te hooren. Van veel belang is dat wij bij de Staten-Generaal doen wat wij kunnen, om hunnen invloed voor de vrijheid van onze godsdienst gewonnen te krijgen. Er zijn leden die sterk tegen de inlegeringen zijn. Eene korte herinnering aan de rekwesten van voorleden jaar omtrent dat onderwerp kan dus goed zijn. Ik heb een adres, waarvan afschrift hiernevens gaat aan de Loosdrechters ter tekening gestuurd.Ga naar voetnoot281 Zoudt gij niet een soortgelijk voor Bunschoten willen stellen; hoe korter en krachtiger hoe beter. Het is best dat de woorden niet precies dezelfden zijn. Hoe is het tog in Gelderland met de inlegeringen; zoo het aldaar nog hetzelfde is, laat Brummelkamp dan een soortgelijk adresje opstellen en zoo spoedig mogelijk aan mij opzenden. Ik heb ter beantwoording van Appeltere 20 pagina's aan Höveker gezonden, en hoop binnenkort nog 20 anderen te laten volgen. Ik ben een weinig gezonder. De genade zij met u. | |||||||||||
113. Scholte, Amsterdam 16 oktober 1837De overlopende drukten hebben mij verhinderd u uitvoerig te schrijven. Gij zult de geheele geschiedenis der Synode wel van Ds. van Raalte vernomen hebben. Zoo Ds. de Cock zijne protestenGa naar voetnoot282 niet terugtrekt verwacht ik eene heevige botsing. Van onze zijde is dezelve niet uitgelokt en wij zouden eerder van slapheid als van hardheid te beschuldigen zijn. De handelingen der Synode zullen in 't licht koomen dan zult gij alles breedvoerig leezen. De naderende worsteling zal goed zijn voor het geestelijk leven, de oprechten zullen openbaar worden. Dikwijls zijn alle die twistingen mij ontmoedigend, maar ik weet dat Christus Koning is, en daarin mag ik ook dikwijls ruste vinden onder alle de tegenstand. Ik weet dat de veelvuldige miskenning en verdrukking mij goed en nuttig is, het maakt mij voorzigtig en bedachtzaam op mijne weegen, en eenmaal komt alles teregt. Uw stukje over het geloof is Nr. 1 voor dit nummer der Reformatie.Ga naar voetnoot283 Het stuk tegen Appeltere bevalt mij; wij zullen hier de vrijheid nemen om eenige veranderingen te maken in de zinspeeling op zijne voorige betrekking ten einde eene vervolging wegens hoon en laster te voorkomen. | |||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||
Het is mijn voornemen om wanneer de zaken een weinig bekoeld zijn een algemeen stukje te leveren, waarin de geheele kwestie bedaard behandeld wordt. Wanneer gij bij uw voornemen blijft volharden om 200 exemplaren afzonderlijk te doen afdrukken, zou het dan niet goed zijn om op de titel te zetten in plaats (van) van een afgescheidene ‘uittreksel uit het tijdschrift de Reformatie’ - zou het niet tevens goed zijn om het geheel bij elkander te hebben.Ga naar voetnoot284 Ik hoop dat wij in het vervolg het werk voor ons tijdschrift wat beter kunnen regelen, want de drukker moet zich meestal zeer haasten. Ik zou gaarne al de stukken van het Journal de la Haye bij elkander hebben, om het een en ander bedaard na te gaan. Voor Bunschoten zal ik zorg dragen; ik wilde tevens u ter korte herinnering wijzen op de lasteringen van den referendaris, omtrent die gemeente. Aan Brummelkamp hoop ik te schrijven. Gisteren morgen heb ik weer ongehinderd voor de gemeente mogen prediken in de fabriek op de Baangragt,Ga naar voetnoot285 en ik geloof dat deeze predikatie niet ongezegend gebleven is. De text was Marc X, 26, 27. De woelingen in deze gemeente hebt gij van Wormser vernomen. Het verwonderd mij niet, maar geeft mij integendeel verwachting dat de Heere iets doen wil; mocht de deur der prediking maar meer geopend zijn. Inliggende is een brief van de schoonmoeder van Takke(n),Ga naar voetnoot286 zoo zij er iets aan doen moet schrijf dan maar aan Takke(n). Donderdag denk ik weer te Utrecht te koomen en moet dan naar Gorcum om mijn huisraad in te pakken. Mijne gezondheid is sedert een paar dagen weer minder goed als vroeger, ik heb gedurig hoofdpijn, en toch moet ik gedurig voort. Van harte wensch ik dat de Heere meerdere arbeiders in Zijnen oogst mooge uitstooten, want zij zijn weinig in vergelijking van den oogst. De Synodale vergadering is mij bijzonder in de hand gevallen, doch wat zal er nu volgen? Aan de eene zijde begeer ik de vrijheid, aan de andere zijde verlang ik naar de voortdurende vervolging. Ik hoop de Heere te verbeiden. Dit zie ik duidelijk dat de zaak der Kerk eene zaak van meer algemeen belang wordt. Ik zend u hiernevens het adres aan de Staten Generaal. Zend mij zoo spoedig mogelijk de aanmerkingen met het stuk terug, dan zal ik een begin maaken met teekenen. Schrijf de aanmerkingen op een bijzonder vel met verwijzingen naar het stuk zelf dan kan ik voor alles beter zorg dragen. Ik denk niet dat het noodig zal zijn dat het in alle de gemeenten getekend wordt. Zoodra | |||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||
het gereed is, wenschte ik hetzelve dadelijk te doen drukken dan kan men in de kleinere gemeenten eene korte verklaring tekenen dat men het met dat adres eens is en hetzelfde verzoek doet. Schrijf mij daarover spoedig terug. Tot hiertoe heeft de Heere geholpen. hij zal het verdere doen. Hij zij u nabij en goed. Groet uwe vrouw en allen die onzen Heere Jesus Christus liefhebben. Mijne vrouw, Brandt enz. groeten u hartelijk. | |||||||||||
114. Van Hall, 's-Gravenhage 17 oktober 1837Wees zo goed het inleggende eens na te gaan en alsdan aan Höveker te hand te stellen.Ga naar voetnoot287 Als het op feiten aankomt vertrouw ik mij weinig. Ik blijf bij mijn voornemen om afdrukken daarvan te doen maken ten einde die te verspreiden - met de titel zoo als gij die opgeeft. Gij zult dit ook wel aan Höveker willen opgeven. Heb dank voor uwe brief. Ik hoop die morgen of overmorgen te beantwoorden, en tevens het adres terug te zenden. Ik ben moe van de drukte. De genade zij met ons!
P.S. Het spreekt van zelve dat dit stuk achter elkander moet afgedrukt worden. Het slot zal zoo de Heere wil overmorgen te Amsterdam zijn. | |||||||||||
115. Van Hall 's-Gravenhage 18 oktober 1837Ik hoop dat gij in de gelegenheid zult zijn om na uwe verhuizing geheel bewerkstelligd te hebben, eens hier te komen. Mijn hart is vol. De gang van zaken in de kerk stuit mij tegen de borst,...Ga naar voetnoot288 wanneer ik die uit de gezegdens van (van) Velzen, die l.l. Maandag hier een paar uuren doorbragt wel heb leeren kennen. Het kan ook zijn, dat het alleen mijn dodelijk arglistig hart is, dat mij in de toekomst eene onverdragelijke heerschappijvoering over Christus erfdeel doet vooruitzien: dat mij in de handelingen der Utrechtsche synode niets dan zaden van twist en verwarring doet erkennen, die weldra welig zullen opschieten. Hoe het zij, ik wensche dat God de Heilige Geest mij verlosse van alle murmureeringen en opstand tegen zijnen wil en genade schenke om alle bijzondere gevoelens op te offeren. Bidden wij voor elkander. Onder de vleugelen van Christus, door het geloove, is kalmte te vinden. Gij zult gisteren mijn vervolg tegen Appeltere te Amsterdam ontvangen hebben. Hiernevens gaat het rekwest terug. Ik heb mijn aanmerkingen volgens uw verlangen op een afzonderlijk vel genoteerd. Dat in de kleinere gemeenten eene korte verklaring wordt getekend, dat men het eens is met het stuk, vind ik volkomen goed. Ik verlang de handelingen der Synode te lezen. Zij zullen misschien het stuitende, of liever wantrouwende en het pausselijke in de | |||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||
contenanceGa naar voetnoot289 van van Velzen expliceeren; zelfs mijn geliefde van Raalte had een slag van die moolen weg. - Het is wel mogelijk, dat mijne dwaasheid zulks veronderstelt, maar ik geloof dat er op de Synode juist de uitwendige eenheid is bevorderd ten koste van de eenheid der liefde. De Heer zal alles openbaren op zijnen tijd. Hij werpe bij en in mij alle hoogtens ter neder. Wees zo goed inleggende aan jufvr. Horst ter hand te stellen. Zoo zij te Utrecht geen advokaat kan krijgen raad ik haar niets aan de zaak te doen. Bij Christus is rust. Ik mocht dit l.l. Zondag krachtig ondervinden aan Zijn avondmaal.Ga naar voetnoot290 Maar het droevige vleesch veroorzaakt eenen mateloozen strijd. Zien wij op het einde. Dat zal goed zijn. Wie weet hoe spoedig Hij ons uit liefde verlost van het ligchaam dezes doods. Bid voor mij broeder en wederom zeg ik u bidden wij voor elkander. Groet allen.
P.S. Mijne vrouw is volmaakt wel met onze kleinen. Zij groet de uwe hartelijk. Het adres van Loosdrecht is heden morgen door mij bij de Staten ingediend. | |||||||||||
116. Van Hall, verklaring inzake Jacob Toet, 's-Gravenhage 23 oktober 1837Blijkbaar verkeerde de enige ouderling der gemeente Jacob Toet, van beroep schoenmaker reeds gedurende enige maanden in financiële moeilijkheden. De wijze waarop hij deze het hoofd trachtte te bieden werd door Van Hall en enige andere gemeenteleden afgekeurd. In paragraaf 119 zullen we vinden, dat ouderling Toet ‘wegens herhaalde oneerlijkheid’ bij de classicale vergadering werd aangeklaagd en dat hij ‘daarop (werd gecensureerd en geschorst’. In 1842 vinden we hem terug als één van de ‘leiders’ van de groep-Scholte.Ga naar voetnoot291 De ouderling Jacob Toet heeft in de maand October 1836 van den ondergetekenden ƒ 70 ter leen gevraagd en gekregen zonder iets van de hooggaande schulden, waaronder hij gebukt ging aan hem te openbaren. De ondergetekende heeft dwaasselijk verzuimd naar zijne omstandigheden bepaaldelijk te vragen. Maar J. Toet zou tog oprechter en eerlijker hebben gehandeld door hem die omstandigheden mede te deelen. Twee maanden later (in December 1836) heeft voornoemde ouderling zich wederom vervoegd bij den ondergetekenden met verzoek om twintig guldens ter leen, die hij zeide nodig te hebben voor huis huur. De ondergetekende heeft toen aan Jacob Toet bepaaldelijk afgevraagd, of hij ook schulden had, waarop door hem hoofdzakelijk is geantwoord ‘ja wel eenige, maar niet veel’. Hij heeft daarop wederom ƒ 20 ter leen gekregen. J. Toet heeft gedurende den winter uit de diaconie kas eene vrij ruime bedeeling genoten, en in het voorjaar wederom ƒ 10 van den ondergetekenden ter leen ontvangen, om Ieder te kopen. Gedurende al dien tijd heeft Toet zijne schuld | |||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||
verzwegen en zulks niettegenstaande hij nog eens (in het bijzijn van Klaas Ooms) zijn boekje heeft laten zien, waarin opgetekend stond wat hij in te vorderen had en in het breede met den ondergetekenden over zijne zaken heeft gesproken. Het is echter in de maand Maart van dit jaar gebeurd, dat Toet bij den ondergetekenden door het lidmaat dezer gemeente Lom (thans gecensureerd) en door zekeren Haakmeester werd beschuldigd geld van Golverdinge te hebben geleend, om leder te kopen, met belofte hetzelve te zullen teruggeven uit den opbrengst van de hoozen en de schoenen die bij hem besteld waren: dat Toet daaraan niet had voldaan en dus een afzetter was enz. De ondergetekende heeft daarop Jacob Toet daarover onderhouden en deze heeft erkend, dat hij ƒ 60 aan J. van Golverdinge schuldig was, als mede dat hij nog aan zekeren lederkoper in deze stad geld schuldig was, waarop de ondergetekende hem des wegens ernstig onderhouden heeft. Jacob Toet beleed bij dat gesprek eenigermate berouw en de ondergetekende, niet ligtvaardig eenen ouderling willende beschuldigen, heeft de beschuldiging daarop, in hope dat de Heere hem tot bekeering zoude brengen langs dien zachten weg, voor zich gehouden en aan niemand medegedeeld. Intusschen was de genoemde ouderling doorgaand droefgeestig en zwaarmoedig, niettegenstaande hij sedert Maart l.l. ƒ 2,50 iedere week uit de kerkenkas trok, en nu sedert drie maanden door bijdragen van jufvrouw Schnep en den ondergetekenden dat inkomen tot op ƒ 4 vermeerderd zag en hij nog op andere wijzen door den ondergetekenden was bijgestaan. Ook miste die ouderling alle vrijmoedigheid en ijver in zijn dienstwerk, waarover de ondergetekende die als diaken gedurig hem gade kon slaan hem dikwijls met droefheid onderhield.
Nadat echter Jacob Toet uit zeker erfenisje eene kleine som ontvangen had, heeft hij op sterken aandrang van den ondergetekenden daaruit ƒ 60 aan Golverdinge voldaan, maar nu hoorde de ondergetekende tot zijne groote verbazing uit den mond van Golverdinge, dat J. Toet hem nog daarenboven ƒ 44 schuldig was. Op het ogenblik, dat hij dus vroeger berouw over zijne vroegere onopregtheid gezegd had te gevoelen, had hij zich dus wederom aan hetzelfde bedrog schuldig gemaakt. Jacob Toet werdt daarover (het was in de maand July l.l.) onderhouden en antwoordde niets.
Nu weinige weken geleden heeft J. Toet wederom tot twee maal toe kleine sommetjes van den ondergetekenden geleend en op den bepaalden tijd teruggebracht, maar toen hij nu Dingsdag den 17 October l.l. wederom ƒ 50 ter leen vroeg en de ondergetekende, die gehoord had, dat hij ook van jufvrouw Schnep ƒ 12 had geleend, vroeg wanneer hij die som terug zoude kunnen geven, antwoordde hij den tijd liefst niet te willen bepalen. Er is toen echter bepaald den tijd van vier weken, nadat J. Toet den ondergetekenden had te vrede gesteld door de verzekering, dat hij van tijd tot tijd iets van zijne oude schulden afdeed, en onder anderen vijf guldens nog onlangs aan Golverdinge had afgedaan, op de schuld (voegde hij er uitdrukkelijk bij) van ƒ 44. Uit een gesprek met Golverdinge is het ten laatste aan den ondergetekenden gebleken, dat Toet van hem in de laatste weken nog vijftien gulden had geleend | |||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||
en daarop vijf gulden - en niet op de ƒ 44 - had afgedaan, waarop de ondergetekende tot het besluit heeft moeten komen om de oneerljke handelwijze van Toet aan de classicale vergadering te openbaren, hetgeen hij besloten heeft op de eerste vergadering te doen. Op de kennisgeving daarvan heeft Toet gezegd zich bezwaard te gevoelen om langer den dienst van ouderling waar te nemen. 's-Hage 23 October 1837.
A.M.C. van Hall | |||||||||||
117. Scholte, Gorinchem 28 oktober 1837Scholte doopte donderdag 26 oktober 1837 te Leerdam acht kinderen; tevens werden twee ouderlingen door hem bevestigd.Ga naar voetnoot292 De volgende dag doopte hij te Zuilichem 31 kinderen (van Herwijnen, Vuren, Nederhemert) en bevestigde hij vijf ouderlingen en twee diakenen.Ga naar voetnoot293 Gij hebt zeker reeds lang tijding van mij verwacht; overstelpende drukte heeft mij belet. Behalve de drukte van verhuizen heb ik hier veel werk in de gemeente in deeze omstreken. Deze week heb ik reeds 40 kinderen gedoopt en 9 kerkeraadsleden bevestigd. Ik reikhals naar medearbeiders want zoo kan ik het niet langer volhouden. De Heere zal zorgen; de ontbinding van dit ligchaam der zonde zou gewisselijk een heerlijk einde maken aan al de smarte op deeze wareld. Ik geloof dat gij wat donker denkt over de Synode te Utrecht. Menigmaal was het mij aldaar pijnlijk, doch ik heb in veele opzichten moogen zien dat de Heere Zijne waarheid heeft gehandhaafd. Dat die vergadering aanleiding zal geven tot scheuring is wel duidelijk, doch zoo als ik Ds. de Cock c.s. nu ondervonden heb, geloof ik dat zulk eene scheuring voor de gemeente van Christus goed zal zijn, want het zal openbaar worden dat ze niet allen uit ons waren. Ik kan de verwarde denkbeelden bij de Cock niet meer aan eenvoudigheid toeschrijven. Ik begin erg te vreezen voor onoprechtheid. Dit zal gewisselijk na het | |||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||
verhandelde te Utrecht meer en meer duidelijk worden. Ds. de Cock bewerkt eene stellige scheuring, ik heb daarvan reeds de berigten vernomen. De handelingen der Synode zullen u overtuigen dat wij zeer zacht zoo niet te zacht met de Cock gehandeld hebben. De gereedgemaakte kerkordening zal u niet uit de hand vallen. Ons geheele eerste Hoofdstuk is met eenige verandering en vermeerdering aangenomen. Het fundament is goed, en het was ook vooral dit, waartegen de Cock ijverde. In Drenthe heeft men nu (uitgezonderd Assen) de Dord(t)sche Kerkordening zoo als die daar ligt aangenomen. Zij geeven zich dus moedwillig aan de bespotting der wareld over, en het wordt voor ons des te gemakkelijker. Hoe het in Groningen zal gaan, weet ik nog niet. In deeze week is daar Provinciale Vergadering geweest. Van Raalte is er heen. Wij zullen met de Prov. Vergadering wachten tot dat de handelingen der Synode gedrukt zijn. Het spreekt van zelve dat wij het antwoord op onze prov. Kerkordening afwachten, dan kunnen wij de algemeene K.O. als kennisgeving overzenden. V. Velzen heeft wel het voorkoomen als wilde hij heerschen. Ik geloof echter niet dat het zijn doel is. Hij en v. Raalte kwaamen zeer verkeerd op de vergadering - het is merkbaar geweest voor ieder die eenigsints oogen had; doch ik heb de kennelijkste bewijzen gehad dat zij voor de waarheid zijn gevallen. Ik vrees dat onze v. Raalte en Brummelkamp het in hunne streken moeijlijk zullen krijgen, want de Cock heeft daar veel aanhang. De Heere zal ook hierin toonen wat Zijnen wil is, en het zal van Raalte meer en meer overtuigen dat de weg die wij door genade moogen bewandelen goed is en naar 's Heeren Woord. In Brummelkamp heb ik gedurig een getrouwe verdediger der waarheid gevonden. Uit en inwendige strijd moet ons niet vreemd zijn. Het werk dat de Heere werkt is groot en de Satan spant alle moeite in om dat werk te stuiten, doch hij en alle zijne dienaaren zullen beschaamd en verijdeld worden. Christus is als Koning uitgeroepen en Hij zal heerschen. Ons gebed zij voor elkander dat Hij ons genade schenke om in alles aan Hem onderdanig te zijn. Groet uwe vrouw ook van de mijne. De Heere zij u nabij. Gedenk in liefde aan uwen u hartelijk liefhebbende...
P.S. Het adres aan de Staten wordt op zegel overgeschreven. Te Utrecht zullen wij het tekenen, en dan laten drukken. Ik zal, eene korte verklaring voor de overige gemeenten schrijven. Aanstaande Woensdag hoop ik naar Utrecht te gaan. | |||||||||||
118. Scholte, Utrecht 10 november 1837Reeds sedert eenige dagen zie ik uit naar eene brief en er komt niets. Mijne laatste uit Gorcum in antwoord op uwe voorige hebt gij toch zeker wel ontvangen. Ik ben druk bezig geweest met verhuizen, en tegenswoordig ben ik aan het uitpakken der boeken. Ik had verzuimd u nevensgaande stukken toe te zenden. Wees zoo goed om inliggende ook aan Hogendorp te zenden. In Drenthe heeft men ook de protesten ingetrokken doch zoodanig dat ik vrees dat het smeulende vuur des te heviger zal ontbranden. Volgens het schrijven van | |||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||
Smedes heeft onze v. Raalte zoodanige uilegging aan de voorbereidende artikelen der algemeene K.O. gegeven, dat de protesten eigenlijk worden toegestemd.Ga naar voetnoot297 Van van Raalte zelf heb ik dienaangaande nog geene tijding, doch ik heb er aan v. Velzen over geschreven. Ik vrees dat v. Raalte om des vreedes wil geplooid heeft, opdat het toch maar niet schijnen zou voor de wareld als of er tweedracht onder de gescheidenen was. En wat ware dit beter. Ik leg er gedurig over te tobben want een status quo in het geestelijke is nog veel rampzaliger als in de burgerlijke maatschappij. En toch geschied(t) het niet zonder de besturing des Heeren. Van de uitgave der handelingen kan ik nog niets met zekerheid bepalen, dewijl Ds. de Cock er dingen uit wil hebben die er in allen gevallen noodzakelijk in moeten blijven indien de gemeente zal kunnen weeten wat er op de Synode gebeurd is. Gaarne zou ik u spreken, doch ik zie geen moogelijkheid om in deeze maand na u toe te koomen. In de volgende week moet ik naar Amsterdam, en dan dien ik een weinig bij huis te blijven dewijl de bevalling van mijne vrouw nadert.Ga naar voetnoot298 Zoudt gij na de volgende week niet eens te Utrecht kunnen koomen? Het adres aan de Staten Generaal is te Utrecht grootendeels getekend. In de volgende week hoop ik het u toe te zenden. De gemeente van den Haag kan er nog wel achter tekenen. In de andere gemeenten zal nu eene korte verklaring getekend worden. Ik ben voornemens het adres zelf te doen drukken opdat het in de gemeenten kan gelezen worden voor dat zij de korte verklaring tekenen. Ik heb van Höveker (gehoord) dat gij de Zwitsersche brieven voor de Ref. gezonden hebt; zoo gij het niet deed, dan wenschte ik er eenige opmerking op te doen volgen.Ga naar voetnoot299 Ook hoop ik een slotartikel aan het eind van onze eerste jaargang gereed te maken. Gij hebt zeker gehoord dat te Leijden de vrouw waar Ds. Meerburg gepreekt heeft wegens onbetaalde boeten naar de gevangenis gebracht is.Ga naar voetnoot300 Ik zal nog eens aan den ouderling schrijven om berigt van te geven in de R. In Amerika schijnt meerdere vastheid te koomen: in het laatste nummer der Archives zult gij het berigt opgemerkt hebben.Ga naar voetnoot301 | |||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||
Er is allerwege beweging en ik twijfel niet, of wanneer de Heere de deur der prediking in ons land opent, dat er ook hier veel beweging koomen zal. De slaperigheid en onvatbaarheid der gemeente smart ons, en ik denk weleens het is alles vergeefs werken toch blijft het die zaait moet in hoop zaaijen. Als ik geloof mag oefenen dan is mij alles gemakkelijk, maar als het ongeloof op de been is, dan zou ik de afzondering in een onbekend hoekje verkiezen om met mijn huisgezin in stilheid te leven. Het werken valt mij evenwel niet lastig. Woensdag avond in de bidstond mocht ik nog iets gevoelen van de vrijheid in Christus en van de bereidvaardigheid des harten om alles voor Hem over te hebben. Ik predikte over Ps 51 vs 20a. In de Domselaarspoort blijven de schildwachten getrouw de menschen weeren boven 20. Dit is dikwijls bespottelijk. Toen ik bezig was met verhuizen, werdt de stratemaker die in de poort aan het werk was gekeerd, omdat er reeds 10 personen binnen waren N.B. om meubelen te dragen. Somtijds lach ik er meede, dan word ik eens boos. Laatstleden rustdag heb ik ongehinderd in de huizen der gemeente gepredikt. De voorige dag heeft het gemeen weer glazen ingeworpen. Hoort gij niets van de laatste adressen bij de K.O. De gemeente van Woerden, die Cockiaansch gezind is, heeft zich zoo goed als afgescheurd.Ga naar voetnoot302 Ik denk dat er van binnen nog meer te doen zal koomen, als wij tot nog toe van buiten af ondervonden hebben. De Heere regeert en zal Zijn Sion behoeden. Aanstaande Dingsdag hoop ik Brummelkamp te spreeken want dan zal de zaak van Loosdrecht dienen.Ga naar voetnoot303 Men heeft het weer erg op Karsemeijer geladen. Hij is er zeer bedaard onder, de beschuldiging is echter volslagen leugen. Hoe gaat het met de Haagsche gemeente en met onze visschers; men schijnt u tegenswoordig met rust te laten. Van Budding en de Zeeuwen hoor ik niets; ik heb voor veertien dagen reeds geschreven aan een der afgevaardigden, doch ontvang geen antwoord. Hier in de gemeente gaat het de oude gang. Klijn is stil en zucht tusschen beide eens wanneer ik aandring op de handhaving der tucht. Ook hier heeft Ds. de Cock een paar op zijne zijde, die de bijeenkomsten geheel verlaten, wij zullen moeten censureeren. In Amsterdam blijft Middel aan het protesteren tegen de censuur der vrouwtjes. De kerkeraad gaat echter voort. Wanneer ik te A. kom zal ik er 8 moeten afsnijden. Ik zie geen eind aan het werk. Ach dat de Heere arbeiders uitstootede in Zijne wijngaard, want de gemeente heeft behoefte, en ik heb slechts één lichaam en dat niet sterk meer is, waarover ik mij wel eens verheug denkende dat het einde dan nader bij is. Groet uwe vrouw en alle de broeders; de mijnen groeten u. De getrouwe verbondsGod zij u(w) schild en loon zeer groot. Gedenk in uwe gebeden aan uwe U liefhebbenden broeder in Christo. | |||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||
P.S. Zend mij eens in een pakje de Roomsche StemmenGa naar voetnoot304 en de Godgeleerde bijdragen en zoo gij nog iets anders hebt. De boekzaalGa naar voetnoot305 zou ik ook wel eens willen nazien. | |||||||||||
119. Van Hall, 's-Gravenhage 11 november 1837Sedert lang begeerde ik mijn hart eens weder voor u uit te schrijven, maar allerlei drukte heeft zulks belet. Uwe laatste was mij tot verkwikking. Er is in de laatste weken veel gebeurd in deze gemeente. Ik ben genoodzaakt geweest den ouderling Toet wegens herhaalde oneerlijkheid tegen mij en anderen bij de classikale vergadering aan te klagen en hij is daarop gecensureerd en geschorst. De gemeente heeft daarop zekeren Ooste(r)ling (die vroeger te Rotterdam gewoond heeft en aldaar tot ouderling benoemd was)Ga naar voetnoot306 alhier tot ouderling gekozen en voor zoo verre ik kan nagaan, heeft de Heere ons in dien man eenen getrouwen opziender geschonken. Dat alles is voor mij vooral met veel strijd gepaard geweest, maar de Heere heeft tot hier toe geholpen. Beeuwkes en Golverdinge maken het hier zeer erg: wij worden beide openlijk als vijanden van het inwendige werk uitgekreten. Soms kan mij zulks bedroeven. Maar de windvlagen doen het kleine plantje dieper wortel schieten en ook deze schokken zijn mij goed en dienstig. Ik word hoe langs hoe meer overtuigd, dat de eigenwillige, en verborgen hoogmoedige godsdienst der wetbestrijders en knabbelhouwersGa naar voetnoot307 in openbaren strijd is met het geloof den heiligen overgeleverd. Ja waarde broeder bewaren wij dat pand ons toebetrouwd. Wij zullen onze diepe onwaardigheid en vijandschap meer en meer leeren kennen en ons ongeloof leeren belijden, wanneer wij de noodzakelijkheid om te geloven meer gevoelen. De brief aan de Hebreëen was mij tot grooten zegen in de laatste dagen. Onze oude dusgenaamde orthodoxen lopen te koop met het verfoeisel huns ongeloofs, misbruiken de leer der verkiezing tot hun verderf, zitten stil op het geen zij vroeger ondervonden of wellicht meenden te ondervinden. Het jonge geslacht leert strijden en wordt geoefend in de moeilijke voorposten dienst, waar alleen de regtvaardigen in Christus moedig zijn als een jonge leeuw. Wat de scheiding betreft, ik heb daarover weinig bestrijdingen, maar de aaneensluiting der gemeente wordt mij gedurig bestreden. Zij is echter uit God, dit weet ik en dit blijft op den grond van mijn hart. De Heere zal richten over de vijandschap die wij ook van broeders ondervinden. Het gezicht van die talrijke menigte welke den naam Christi noemende zich aan de gemeenschap der kerk blijft onttrekken, schokt mij soms hevig. | |||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||
Ten ernstigste moet ik u verzoeken waarde broeder, uwe gangen tog eens hier heen te richten. Van de classis van 's Hage hebt gij alleen 's Hage en Rotterdam bezocht; uw laatste bezoek dateert reeds van eene maand herwaarts. Ook hier wacht een kind op den doop. Te Schiedam meerderen. Wat mij persoonlijk betreft gij kent de broederlijke betrekking die ons vereenigd. Ik heb deze morgen een goede brief van Ooms ontvangen. Hij heeft voor saldo van rekening ƒ 74 van mij ontvangen. Met mijne practijk gaat het vrij goed. Maar zoogen. vroomen hebben mij zeer geplunderd, zoodat ik eer moet toezien om schuurtjes af te breken dan op te bouwen. Het laatste is dan ook beter als het eerste. Ik blijf altoos het opziender ambt begeeren als een voortreffelijk werk. Maar des Heeren wil geschiede. Op verzoek van Van Velzen is van Coeverring nog eens gedagvaard voor de classicale vergadering, maar heeft in de plaats van te komen een allermeesterachtigst antwoord gezonden, dat hem wederom doet kennen, zooals hij is.Ga naar voetnoot308 Och of zij afgesneden wierden die ons onrustig maken, mag wel ons gebed zijn! Mijn vrouw en kinderen zijn wel. Mijne gezondheid is door Gods goedheid redelijk. Christus zij ons hoog vertrek! Hij alleen! Wat zou er in ons zijn? als afbraak van hoogten, en opstand des vleesches? Hij dale dan in ons door den Geest, bij voortgang en toeneming, opdat het blijke dat wij Zijn verkregen eigendom zijn. Amen! Groet uwe vrouw en alle de broeders.
P.S. Tot zoo verre had ik geschreven toen uwe brief van heden morgen tot mij kwam. Heb dank voor de fraaie exemplaren van uwe leerredenen enz. Van Raalte is zwak, maar wederom in andere opzichten een instrument in de hand des Heeren. Toen hij laatst hier was hadden wij proeven daarvan. De invloed van menschen op menschen is een groot kwaad en in dadelijke strijd met het geloof. Zou het verschil over den inhoud der handelingen niet eene aanleiding kunnen zijn om de handelingen geheel ongedrukt te laten, of voor het minst die alleen voor de gemeenten verkrijgbaar te stellen? Mij dunkt dat wij ook met deze verfoeiselen niet behoeven te koop te lopen. Van het adres aan den Koning heb ik vernomen, dat het in handen van mijnen oom den staatsraad van RoijenGa naar voetnoot309 is gesteld om daarop te advyseeren. Deze is even als de geheele raad van State op één na vóór de vrijheid.Ga naar voetnoot310 Hij is een openlijk tegenstander van Janssen.Ga naar voetnoot311 De minister van DoornGa naar voetnoot312 heeft hem namens Z.M. verzocht zoodanig te advyseeren, dat er een eind komt aan de twisten met ons. Onze bepaalde tegenstanders zijn van MaanenGa naar voetnoot313 en Janssen. De eerste zegt ‘Zij hebben zich niet gehouden aan het Koninkl. besluit van 5 | |||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||
July 1836’. De laatste ‘Zij kunnen geen vrijheid krijgen, want anders lopen de goederen en titels van het kerkgenootschap gevaar’. Ik ben in de gelegenheid geweest om dit vernemende, die zwarigheden bij zeker iemand schriftelijk op te lossen.Ga naar voetnoot314 Dit alles wel expresselijk sub rosa. Ik had het eigenlijk voor eene persoonlijke samenspraak bewaard. Ik geloof niet, dat ik na de volgende week in Utrecht zal kunnen komen. Ook is de gemeente hier en in de ommestreken daarmee niet geholpen. Wanneer uwe vrouw zal bevallen zijn mogen wij u dan niet verwachten? Onze visschers zijn in zee; hebben weder eene goede vangst gehad. Hunne afwezigheid maakt de gemeente zoo klein, dat er geene gelegenheid is voor boeten. Maar toen van Raalte preekte was die er wel, maar alles liep rustig af. Hiernevens gaan de Cathol. StemmenGa naar voetnoot315 en de Godgel. Bijdragen waarin gij een zeer lam stuk tegen Groen zult vinden.Ga naar voetnoot316 | |||||||||||
120. Scholte, Utrecht 13 november 1837Uwe brief was mij welkom - ik had lang reeds iets van u verwacht. Wat gij mij van Toet schrijft verwonderd mij zoo veel niet. Hoe meer ik de menschen leer kennen hoe meer ik ontdek dat er veel gepraat maar weinig gepractiseerd wordt en het is eene weldaad van den Heere dat het tegenwoordig zoo openbaar wordt. Een vuilgewinzoeker behoort niet te huis in Christus kerk; wanneer dit in een opziener openbaar wordt moet hij van de bediening worden afgezet en zoo hij zich verder als lidmaat schuldig maakt afgesneden worden. Dit beginsel van Gods Woord wordt ook gehandhaafd in de nieuwe K.O. Art. 94.Ga naar voetnoot317 Op rekening van de godsdienst in luiheid brood eeten, dat is voor iemand die daartoe genoeg natuurlijke onverschilligheid heeft een gemakkelijk postje voor het vleesch. Ook dezulken meenen dat de Godzaligheid eene broodwinning is. Wijkt af van dezulken zegt de Apostel. Ik hoop echter dat Toet door deeze tucht verootmoedigd en tot bekeering geleid zal worden en hem alzoo zijn voeging tot de gemeente des Heeren eene eeuwige zegening zijn zal. De woelingen van Beeuwkes en Golverdinge verwonderen mij niet. Kan het anders, wanneer heerschappijvoerende Genade niet den bodem inslaat aan die verfoeilijke | |||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||
eigenwillige Godsdienst, waarmede men jaren lang zich zelf heeft opgehemeld; evenals Israël met het goude(n) kalf. Meer en meer mag ik diepte van dat verderf inzien, en mijne prediking draagd er de merktekenen van. Vrij algemeen buigt men zich er nog onder, enkelen kunnen het reeds niet meer verdragen. Maar ik wensch genade te ontvangen om die smaadheid Christi te dragen. De tijd zal koomen dat de Heere zelf antwoorden zal op het geroep en geschrei van Zijn oprechte volk. Verbreiden wij dien stand in het geloof. Geeft de Heere ons dit, dan zal het ons wel zijn, al meenden wij niets anders te zien als doomen en distelen. De getrouwe God en Zaligmaker weet wat ook wij behoeven, om in ons zelven afgebroken in plaats van opgebouwd te worden; ja in 't afbreken zelf hebben wij genade noodig om ons op dat minder worden niet te verheffen. Gisteren morgen predikte ik met veel klaarheid over Cor. X, 12; gister avond over Catech. Zondag 24. Wat gij mij schrijft over de strijd der aaneensluiting, dit is mij niet onbekend, en het is geen wonder. De Satan heeft hier hetzelfde bij de hand als in 't paradijs. Heeft Christus niet gebeden ‘opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader in Mij en Ik in U’. Maar is nu die eenheid zichtbaar voor ons oog, voor ons verstand, voor ons gevoel? het tegenovergestelde. O hoe dikwijls zoude ik wenschen mijne ziel bij de overpeinzing der Goddeljke waarheden te kunnen overstorten in het harte der gemeente, en telkens stuit ik op systhematisch denken, gevoelen en oordelen. Wanneer ik predik doe ik moeite om plat te zijn en verstaanbaar, en toch vrees ik altijd dat men mij niet begrijpt, omdat ik altoos weer dezelfde gesprekken verneem. En toch zal datgene wat naar de wille Gods gezaaid is niet dood blijven liggen; het moet sterven om levendig te worden. Al moest ik dan ook mijn geheele leven dat eentoonig geluid in de gemeente op aarde hooren, wanneer ik maar geloof mag oefenen, dan zal het mij een groote genade zijn in den dag des oogstes eenige rijpe aaren in deze eeuwige koornschuur te zien dragen door de moogende engelen. En dat zal toch zeker zijn want onze arbeid is niet ijdel in den Heere. Gij zult moeten leeren om niet ongevoeliger maar verstandiger te worden in het besteden van geld aan menschen die zich vroom voordoen. De zoodanige steelen eigenlijk dikwijls het geld dat wij beter ten dienste van Gods koningrijk konden aanwenden. Het zou een zegen zijn wanneer wij zulke menschen werk konden verschaffen. De Heere zal u de te groote uitgaven evenzeer vergeven als alle andere ongestalten. Hij schenke u daarbij genade om niet te verflaauwen of te bezwijken in uw hart wanneer veele verwachtingen worden teleurgesteld. De zaaken der Kerk die mij gedurig bezig houden zijn voor het oog donker, de vrijheid zelf maakt het mij niet helderder. Ik voorzie dan nieuwe beproevingen, maar voor de oprechten zal het ook dan zijn ‘Uit die allen redt hem de Heere’. De Gr. B.Ga naar voetnoot318 heb ik hier en daar doorgebladerd als ook het... Tijdschrift.Ga naar voetnoot319 De blindheid en gerustheid voor 't oog van de dienstknechten des Satans treft mij; de voorbeeldelooze onbeschaamdheid in het verguizen van de leer der | |||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||
zaligheid is een krachtig bewijs van verharding der harten. Het is goed dat ik slechts een bescheidene macht heb, anders liep ik gewis de oordeelen Gods vooruit en toch gevoel ik dat ik in staat zou zijn het nog erger te maken als deze leugenaars, maar het is ook nog een list van den Satan waardoor zij weerhouden worden, om openlijk te verkondigen ‘daar is geen God’. V. de Coeverring behoort stellig afgesneden te worden, wanneer hij voortvaart; de vernieuwde openbaarmaking van zijne hoogmoed bevestigd ons voorgaand oordeel. Op de volgende Prov. Synode kunnen wij de zaak ten einde brengen. Het getekende adres aan de Staten Generaal hoop ik u spoedig te zenden en zal dit ook doen drukken opdat alle gemeenten het kunnen leezen en de korte verklaring van overeenstemming tekenen en opzenden. Hiernevens zend ik u eenige papieren van een lidmaat der gemeente woonende te IJsselstein die voor een talrijk huisgezin brood verdiend.Ga naar voetnoot320 Kort na dat hij zijn patent bij verordening had, hebben eenige plaatselijke besturen denkelijk met goedvinden der gedeputeerde Staten, in een politiereglement het rijden met honden verboden; het art. staat in het vonnis. De man heeft zich daarop gewend tot de Gouverneur deezer provincie en heeft aan deeze gevraagd of het niet goed zou zijn om een request aan Z.M. in te dienen. De G. zeide dat dit toch niet zou helpen en toen de man aanhield werd de G. boos. Van dien tijd af aan heeft hij zich onderworpen en getrouw wanneer hij aan de paal kwam waarop het verbod stond, de hond afgespannen, het tuig in het wagentje gelegd en de hond aan de halsband naast de wagen gebonden wanneer zijn zoontje de wagen trok en hij voortduwde. Op den dag die in het vonnis vermeld staat kwam de Controleur van IJsselstein een van Ittersum hem tegen, die hem zeide dat hij de wet overtrad en hem wel zou vinden. Hij is daarna voor de vrederegter gedaagd, waar hij als getuigen vond de diender en de veldwachter die beiden getuigd hebben dat zij gezien hebben, de jongen voor de wagen en de man er achter, terwijl de hond op zijde van de wagen was vastgebonden. De vrederegter Buma (een zoon van de Burgemeester van Benscop zoo ik meen door wien hij beschuldigd was geworden) vroeg aan de getuigen of de hond dan niet aan de halsband trok waarop zij ja zeiden. Op trekken komt het aan, hernam hij.... toen de man zeide, dat hij de hond toch niet anders kon bewaren, en dat hij niet wist dat zulk een vastbinden hetzelfde was als bespannen of trekken, en dat hij de geheele zoomer alzoo gedaan had zonder dat of burgemeester of veldwachter ooit eenige aanmerking gemaakt had, antwoordde de Vrederegter Buma, gij zijt ook van dat volk en dat is zoo dom niet, en hij werdt gecondemneerd in de hoogste boete. De man moest voorleden Zaturdag betalen, doch heeft 14 dagen uitstel verzocht en verkregen. | |||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||
Nu is hij bij mij geweest om te vragen of er nog iets aan te doen is, want hij wint sober de kost. Zaturdag komt hij rapport halen. Weet gij een weg hij van de boeten ontheven wordt, en zoo niet zou het dan goed zijn dat hij in alle gevalle een request over deeze zaak hetzij aan Z.M. hetzij aan de Staten Generaal indiende. Zijn patent is betaald zoo als gij zien kunt en niettegenstaande dat, heeft hij zich conform het politiereglement gedragen en is evenwel in boeten en kosten. Vijandschap tegen de gemeente straalt in de behandeling door. Wees zoo goed om voor Vrijdag de papieren met berigt dienaangaande terug te zenden. Ik ben dan denkelijk niet te huis; doch dan zal mijn vrouw de man wel rapport geven wat hij doen moet. Morgen diend hier de zaak der Loosdrechters.Ga naar voetnoot321 Ik ben verlangend naar de uitspraak. Ik hoop daardoor Brummelkamp nog eens te ontmoeten. Als het jaar uit is, dienen wij een kleine verandering te maken in de titel van ons tijdschrift; in plaats der Geref. K. moet staan voor de G.K. De meerderheid op de Synode meende dat door de tegenswoordige titel wordt te kennen gegeven dat dit tijdschrift uitkwam volgens besluit der voorige Synode, terwijl Ds. de Cock klaagde dat hetgeen hij zond niet geplaatst wordt. Ik heb een paar proefjes door Ds. de Cock geleverd, medegedeeld, waarover hij geen lof inoogste, doch deeze kleine verandering keurde men noodig, en ik heb noch Brummelk(amp) hadden daar iets tegen.Ga naar voetnoot322 Als mijne vrouw verlost is hoop ik naar den Haag te koomen, mocht het zijn met eenen zegen des Evangeliums. Zou het niet goed zijn nu een adres op te stellen over de belachelijke handeling der Stedelijke regering van Utrecht in de belemmering der toegang in mijne woning door schildwachten. Donderdag denk ik voor een paar dagen naar Amsterdam te gaan, om de K.O. te tekenen,Ga naar voetnoot323 eenige familie en kerkzaken enz. af te doen. Mijne vrouw is redelijk wel. Ik begin een weinig te bekomen uit de verhuisdrukte. Groet uwe vrouw en de broeders. De Heere zij met u in en tot alles. Gedenk in uwe gebeden aan uwen u liefhebbenden broeder. | |||||||||||
121. Van Hall, 's-Gravenhage ‘Donderdag middag’ (16 november 1837)Ga naar voetnoot324Hartelijk geliefde zusterGa naar voetnoot325 in onzen Heer! Bij afwezigheid van Dom. Scholte zend ik u hiernevens de papieren van dien man, die zoo geplaagd is wegens zijn hondenwagentje terug met verzoek aan hem te zeggen dat ik er niets aan te doen weet. Betalen is het eenigste dat er op zit. Met genoegen kan ik u melden, dat onze visschers in de laatste zes weken weder eene zeer ruime vangst hebben gehad. De pink die na hun het meeste aan visch | |||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||
gevangen had heeft ƒ 1400 te huis gebragt, maar zij reeds ƒ 2000, zoodat zij boven alle anderen gezegend zijn, ofschoon zij Zondags stil leggen zonder visschen. De Heere zij u nabij in alles ook in de aanstaande barenssmerten. Uw oog zij op Hem. Hij zal u onder de schaduw zijner vleugelen bedekken. Groet Dom. Scholte s.v.p. hartelijk bij zijne wederkomst. Uw liefhebbende broeder in den Heere van Hall | |||||||||||
122. Van Hall, 's-Gravenhage 22 november 1837Het verheugd mij te vernemen, dat gij te Amsterdam ongehinderd hebt mogen prediken. Hiernevens gaan drie nummers van het Journal de la Haye, die gij zeker niet zonder belangstelling lezen zult, maar wees zoo goed mij die dadelijk terug te zenden, daar ik nog in dit nummer der Reform. daarover een kort woord zeggen wilde.Ga naar voetnoot326 Aan Höveker heb ik nog een vrij omstandig stuk tegen de Inleiding van het November nummer der Nederl. Stemmen gezonden.Ga naar voetnoot327 Ik mocht zulks in den geloove schrijven; het spijt mij dat de tijd ontbrak u hetzelve vooraf toe te zenden. Over de scheiding had ik in de laatste weken veel strijd, maar zoo als het altoos gaat, ik ben juist door de aanvechtingen des Satans meer gefundeerd in het geloof, dat wij in 's Heeren weg zijn. Onze tegenstanders kunnen in het Journal de la Haye van heden zien, hoe Molenaar en da Costa het woord bevestigen, dat wie niet voor ons is, tegen ons is.Ga naar voetnoot328 Het doet mij goed, dat de strijd meer aangebonden wordt en dat de gedachten van veler harten openbaar worden. Wat ons betreft de Reformatie grijpe meer en meer in ons hart stand en breide zich uit tot onze daden in huisgezin, gemeente en wereld. Ik mag het aan den levenden God klagen. ‘Heere Gij weet welk eene strijd de vleeschelijke begeerten in mij voeren tegen de ziel, maar Gij weet ook Heere, dat ik U liefheb’. De verpligting om door den Geest te wandelen en de zonde noch in mij noch in anderen te vergoelijken ligt mij meer en meer op het hart. Er is geene andere wettige strijd, dan die door Christus tegen de zonde. - De Heere laat zich aan ons kleine hoopje hier niet onbetuigd, hoewel Golverdinge c.s. zich nog altoos afzonderen. Mijn ligchaam lijd(t) onder den strijd. Maar met u kan ik zeggen, dat het mij geen leed doet, omdat ik daardoor juist naderbij de verlossing kom. Tot mijn verwondering vernam ik nog niets van de uitspraak in de zaak der Loosdrechters. Ik verlang zeer die te weeten. De vrouw die te Leyden gevangen zat is l.l. week losgelaten. | |||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||
Onze nieuw benoemde ouderling bevalt mij wel. Ik verheug mij zeer in het vooruitzicht u hier te zullen zien. Ja mocht gij komen met eenen zegen des Evangeliums. Van Velzen is wegens de prediking bij jufvr. Visser met laatstgenoemde gedagvaard te Rotterdam.Ga naar voetnoot329 Ik verneem dat Dom. Buddingh op reis is; thans zou hij te Nijmegen zijn zoo men zegt met voornemen ook nog hier te komen. Nu waarde broeder, laat ons waken, in het geloof staan, mannelijk, sterk zijn. De Heere zij uwe vrouw nabij in de naderende smerten! Groet de broeders...
P.S. Ik heb u in de l.l. week over de pink geschreven. Hoewel de kosten van uitrusting meer dan ƒ 5000 bedragen, zal ik tog waarschijnlijk geen geld meer op u behoeven te trekken. Zoo dat gij een aandeel van meer dan ƒ 1000 daarin bezittende, kunt rekenen ongeveer ƒ 100 aan interest gemaakt te hebben, want gij hebt ƒ 900 gefourneerd. Het is een merkwaardige zegen. Mocht het onze visschers en ons tot verootmoediging brengen. | |||||||||||
123. Van Hall, 's-Gravenhage 25 november 1837Een woordje slechts om u te zeggen, dat ik naar het ligchaam zeer zwak en neergedrukt, maar overigens wel gemoed ben in den Heere. De eenheid van het ligchaam Christi zal weldra blijken wanneer Hij wil. Alle uitwendige, niet dadelijk op Gods Woord gegronde eenheid, zal ongetwijfeld beschaamd worden. Van van Velzen heb ik niets vernomen.Ga naar voetnoot330 Tot mijn genoegen heeft Brummelkamp het feit der inquartieringgelden in eene brief aan den Redacteur opgehelderd.Ga naar voetnoot331 Wij zullen nu zien of die man zoo loyaal is als hij zegt. Gij zult te Amsterdam zijnde de berigten, die ik bij deze aan Höveker zend nog wel eens nagaan. | |||||||||||
124. Van Hall, 's-Gravenhage 28 november 1837Tot mijn groot genoegen heeft Brummelkamp eene brief ter plaatsing aan het Journal de la Haye gezonden, over de garnizanes en het niet-betalen der inquartiering-gelden,Ga naar voetnoot331 en ook da Costa heeft op mijn vriendelijke aanmaning aan het Journ. de la Haye geschreven, dat het zijne woorden in de inleiding der | |||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||
Stemmen geheel verkeerd begrepen had.Ga naar voetnoot332 Wij zullen nu moeten zien of het Journal die beide brieven plaatsen zal. Gij zult er immers wel aan denken om voor ons nummer van 1 Jan. aanstaande eene Inleiding te stellen. Daar dit het eerste stuk moet zijn is er nog al haast bij. Mij dunkt het zou goed zijn onze beginselen in dit stuk eens fiks open te leggen. Het rekwest aan de Staten(-Generaal) wordt heden bezorgd. Reikhalzend zie ik uwe overkomst tegemoet en hoop dat die voor aanstaande Zondag plaats hebben. Mijn voornemen is overigens niet om al wederom over de bewuste zaak hier te pleiten. Het wordt mij van dag tot dag duidelijker dat de gemeenschap der Heiligen, waarvan Christus het Hoofd is, eeniglijk het wezen der kerk uitmaakt. Ik mag daarmede zeer werkzaam zijn. Dat er iets ten onzen opzichte gebrouwen wordtGa naar voetnoot333 geloof ik vast. Wat het zal zijn weet ik niet. Ook ben ik in het geheel niet overtuigd, dat onze zaken zoo goed staan, wat de vrijheid betreft. Vreesselijk was in de laatste jaren de miskenning van Christus als Koning zijner kerk. Daarom alleen staat de duivel zoo tegen ons op, omdat de banier van dien Koning is opgericht. Blijven wij Hem getrouw, dan zullen wij niet beschaamd worden. Hij zal het wel maken. Bidden wij veel voor elkander, voor het vertredene Israël. Groet allen die Sion liefhebben.
P.S. Van Appeltere heeft in het Journal de la Haye van gisteren eene korte brief doen plaatsen eigenlijk niets merkwaardigs behelzende dan dat hij in een afzonderlijk stuk alle de tegen hem geopperde bedenkingen zal beantwoorden. Uwe geprojecteerde verantwoording zou dus daarna kunnen wachten.Ga naar voetnoot334 | |||||||||||
125. Van Hall, 's-Gravenhage 1 december 1837Ga naar voetnoot335Het is niet duidelijk in hoeverre Van Hall bij het schrijven reeds kennis droeg van de feiten in de volgende brief genoemd. Vaststaat dat de bevalling van mevrouw Scholte een moeilijke is geweest. Mijn vrouw en ik zijn diep getroffen over de ramp, die u boven het hoofd hangt. Ja, gij hebt genade nodig. Ik mag voor u biddende zijn. Hij, die onze Vader is in de volste en tederste zin des woords, zal het wel maken. Och stel tog uwe vrouw en u zelven, en alles wat God u gaf in deze woestijn, in zijn handen. Haar verliezende zult gij haar dubbel weder ontvangen. De Bruidegom onzer zielen zij ons meer dan vrouw en kind. Terwijl ik u schrijf is misschien alles reeds beslist. Welk besluit des Heeren er ook kenbaar worde, wend het tot Hem | |||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||
waarde broeder. Nog meer verdrukking kan u goed zijn. Christus kusse u met de kussen zijns monds. Hij heeft u gebruikt om hoewel in zonden van uwe kant veel te doen in zijne dienst tot zijne eer. De Heer zend(t) zijne dienstknechten niet onbeloond van zich; hij hoort hen die in benaauwdheden tot Hem zuchten. Waarde broeder. Nu of nooit zij uw oog op Christus gericht. Hij weet wat goed is. Hij weet ook wat goed is voor uwe vrouw. Zijne genade zij haar en uw deel. Wij allen snellen ten grave om op te staan in heerlijkheid.
P.S. Denk vooral aan uwe belofte om te schrijven. A.M.C. van Hall, 's-Gravenhage 1 december 1837
| |||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||
126. Scholte, Utrecht 1 december 1837Slechts een paar woorden, want ik heb geen hoofd om veel te schrijven. Mijne vrouw is gisteren nacht verlost van eene welgeschapen dochter, doch hoogst moeyelijk en gevaarlijk. De middelen ter stuiting van de vloed hebben de kramp opgewekt en tot hiertoe blijft de nageboorte achter. Ieder oogenblik kan beslissend zijn. De Heere alleen kan redden. Mijne dierbare vrouw is kalm en weltevreden maar mijn hart bloed(t) bij het mogelijk vooruitzicht haar te moeten verliezen. Bid voor ons, geliefde broeder, ik heb genade noodig om stille te zijn. Als er verandering komt schrijf ik dadelijk. De Heere zij met u. Groet uwe vrouw. | |||||||||||
127. Scholte, Utrecht 2 december 1837Uit deze brief blijkt hoezeer de verhouding tussen ds. H.J. Budding en Scholte eind 1837 reeds verkoeld was. Mijne vrouw leeft nog. Gisteren is zij de nageboorte kwijt geraakt doch nu dit gevaar voorbij is ligt zij geheel krachteloos, en sedert van morgen gedurig te kreunen en dikwijls te gillen van de pijn. Haar aangezicht gelijkt meer naar eene doode als levendige. Ze heeft bijna geene bewustheid om te drinken, doch als zij een oogenblik buiten pijn is kent zij ons allen. Die oogenblikken zijn echter zeer kort. Toen zoo even de docter en meester er bij was had zij geen besef of kracht om de tong te laten zien. Ik verkeer dus nog in gestadige vrees voor het leven mijner dierbare echtgenoote. Ik weet het broeder dat Christus ons alles is, doch ik heb er heden weinig gevoel van, ik ben door al het tobben dof. In hare gezonde dagen heb ik meermalen in de omstandigheden ondervonden dat de Heere genade schonk om wanneer het Zijne eer goldt vrouw en kinderen niet liever te hebben als Hem die mij in Zijnen dienst geroepen heeft. Nooit heb ik in haar de minste tegenstand ondervonden in de bediening des Evangeliums. Zij heeft menigmaal zich die eenzaamheid getroost wanneer ik bezig was in de gemeente en wanneer zij kon was zij mijne reisgenoot; wanneer zij klaagde was het over haar zelf. In deeze week nog kreeg ik te Amsterdam eene brief van haar, waarin het waare merkteken was van eene bekommerde over hare zonden. Wanneer het de Heere behaagd haar tot zich te nemen, dan is het wel voor haar, zal het ook voor mij wel zijn. De zorge voor twee kleine kinderen, die ik nu zoo gerust aan haar kan overlaten wanneer ik weg moest, komt geheel voor mijne rekening. Ik weet het wel dat de Heere alles voorzien kan, maar om daarin te berusten is geloof noodig. Och broeder bid voor mij, bid voor mijne dierbare echtgenoote. De Heere kan wonderen doen, Hij heeft dit voor een jaar aan mij betoond, toen alle menschelijke hulp uit was. Ds. Budding is hier geweest en heeft de wreedheid kunnen hebben om niet in mijne wooning te willen koomen. Ik heb hem gister avond nog eene brief geschreven uit de volheid van mijn hart, doch hij scheen meer behagen te | |||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||
hebben in het nietige vitten tegen menschen, als eene broeder te koomen vertroosten. Ik beklaag hem want zijne toestand is bedroevender als ooit. Heden morgen toen ik Takke(n) ging halen om met mij naar het stadhuis te gaan, heb ik hem even gesproken en nog gevraagd om bij (mij) te koomen. doch hij is ten 1 uur met de diligence naar Bodegraven vertrokken en hij is zoo ik hoor ook voornemens om in de Haag te koomen. Veelen zijn de beproevingen broeder, maar de belofte ligt er voor de zijnen ‘uit die allen redt hen de Heere’. Ach dat ik Hem in elken weg mocht verheerlijken, dan zal mij ook niets kunnen schaden. Groet uwe vrouw en allen die Hem liefhebben. Beveelt mij in het gebed der broederen. De Heere zij met u. | |||||||||||
128. De kerkeraad der gemeente Jesu Christi te 's-Gravenhage, aan T.J. Beeuwkes en aan E. Pol huisvrouw van L. Beeuwkes, 's-Gravenhage 2 december 1837Het onderstaande geeft in het kort weer een afschrift van een schrijven door de raad van de Afgescheiden gemeente te 's-Gravenhage vermoedelijk gezonden aan T.J. Beeuwkes en zijn moeder E. Pol, echtgenote van Lambertus Beeuwkes. Waarde broeder (zuster) in onzen Heere Christus! Sedert eenen zeer geruimen tijd onttrekt gij u aan de bijeenkomsten der gelovigen alhier, breekt gij alle gemeenschap met de kerk af, en miskent gij derzelver opzieners en leeraars, met uwe daden zoo wel als met uwe woorden, die wij zelve tot onze droefheid uit uwen mond moesten vernemen. Wij hebben uw deswegen herhaaldelijk vermaand, maar geheel en al vruchteloos. Nogmaals bidden wij om Christus wille wel te bedenken ‘dat elk hem moet schuldig weten zijne gaven ten nutte en ter zaligheid van de andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te leggen’ Catech. vr. 55, en dat allen die in | |||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||
Christus geloven, één ligchaam zijn in Christo en elk een elkanders leden Rom. XII, v. 5. Volgens het woord des Apostels zijn wij verpligt om u openbaar voor de gemeente te censureren, dat is namentlijk u te tekenen, opdat de andere broeders en zusters zich aan u mogen onttrekken en zich niet met u vermengen II Thess. III v. 6, 14 en 15. Laat u niet verleiden door het voorbeeld van vader of echtgenoot.Ga naar voetnoot338 Zoo wij menschen behagen willen en menschen willen dienen, wij kunnen aan Gode niet behagen. Zijt uwe voorgangers gehoorzaam en zijt ze onderdanig. Want zij waken voor uwe zielen, als die rekenschap geven zullen, opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende: want dat en is u niet nuttig Hebr. XIII v. 17. De genade des Heeren Jesu Christi zij met u. Amen. De kerkeraad der gemeente Jesu Christi te 's-Gravenhage | |||||||||||
129. Van Hall, 's-Gravenhage 3 december 1837Hoe smart het mij, dat ik de pen te baat moet nemen, om u eenige woorden toe te spreken. Morgen, Woensdag en Donderdag moet ik pleiten, zoodat ik onmogelijk voor aanstaande Donderdag of Vrijdag tot u kan koomen, en tot zoo lang hier gebonden ben. Mijn vrouw en ik zagen reikhalzend uit naar tijding en uwe brief heden morgen ontvangen verplaatst ons geheel en al in uwe bedroevende omstandigheden. De geneesheer van ziel en ligchaam zij met u en met de onsterfelijke ziel van uwe vrouw. Een onzichtbare hemelwacht is rondom u en haar geschaard. Hij zal zijne engelen gebieden en het water zal niet over de lippen komen, noch voor de tijd, noch voor de eeuwigheid. - Wij mogen hier wel voor u biddende zijn en met u lijden. Het gedrag van Buddingh moet ons niet verwonderen; er is geen broederlijke, ja geene natuurlijke liefde denkbaar buiten de liefde Christi. Buiten het geloof haten wij Hem en elkander. Mochten wij er gelovig onder verkeeren en de verdrukking niet vreemd achten. De Satan zal nog wel krachtiger opstaan onder de toelatinge Gods, maar de almachtige kracht van Hem, die den Satan den kop verplettert zal des te heerlijker openbaar worden. Het zal blijken, dat de uitnemendheid der kracht is Godes. - Kunnen mijne vrouw en ik u ook ergens in helpen? Wilt gij ons SaartjeGa naar voetnoot339 ook sturen; wij willen haar gaarne als ons kind verzorgen. Mocht het meer en meer blijken, dat wij elkanders leden zijn! en dat het ligchaam is Christi. Het praat-Christendom is een sterk bolwerk van den vijand. Wij hebben allen, den geest des tijds van de doodende letterkennis | |||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||
volgende, veel gezondigd tegen dat woord ‘aan de vruchten wordt de boom gekend’. In ons zelven en anderen vele zonden vergoelijkt en geheuld met onze zielsvijanden; de genade misbruikt, en Christus in meerdere of mindere mate tot eenen dienaar der zonde gemaakt. De strijd Godes is tegen de zonde. De Heere, Heere zij in u werkende. Vertrouwen wij op Hem, broeder en wij zullen niet beschaamd worden. Schrijf mij vooral spoedig. Mijne vrouw groet u in den Heere. | |||||||||||
130. Scholte, Utrecht 4 december 1837De Heere heeft de verzuchtingen gehoord. Sedert gisteren middag is er een merkwaardige verbetering gekomen, het leven is teruggekeerd, zij gelijkt nu naar eene gewoone kraamvrouw, doch is zeer zwak en heeft behoefte aan rust en stilte. Wij hebben haar heden kunnen verbedden, dat haar zeer verkwikt heeft, dewijl wij er tot nog toe niets aan mochten doen. De Heere heeft Zijn wonderdadige hand ter genezing uitgestrekt. Ach dat wij Hem naar waarde konden prijzen. Mijn zenuwen zijn in de laatste dagen hevig geschokt, want zelfs de slaap bracht mij geen verkwikking aan. De docter heeft mij nu iets gegeven voor het ligchaam. Mijne ziele was onder alles stil en ook nog is het van binnen kalm. Gisteren was ik echter door de zenuwen geheel dof en viel onder het lezen in slaap; heden is het iets beter. Het gedrag van Budding was mij ook zoo vreemd niet maar het bedroefde mij om der kerke wil. Hij heeft hier veel tegenstand ondervonden en men was blijde dat hij weg ging. Gij zult hem waarschijnlijk nog wel ontmoeten. Zeg hem dat de rekening die ik naar Zeeland heb medegegeven groot ƒ 28 niet is voor boeken, maar voor de acten van afscheiding, attestatien en adressen die men ook in Zeeland in het afgelopen jaar naar Z.M. gezonden heeft, en dat hij dus eenvoudig het geld bij u kan deponeren. Ja Broeder ik voorzie ook nog meerdere strijd, waartegen ik wel eens kan opzien, maar die ik toch weet goed te zijn voor het geestelijk leeven. Alle godsdienst die niet is in geest en waarheid is zonde, en waar zou het met ons heen als de Koning der Kerk ons geen strijd gaf. Zijne almachtige genade zal Zijn volk door alles heen voeren naar het hemelsche Jeruzalem, en al is het ook voor ons pijnlijk, het is toch wel zalig wanneer de Heere het hout, hooi en stoppelen doet verbranden. Ook onze zonden die in Christus verzoend zijn, moeten verteerd worden. Het is niet alleen ‘wij in Hem’ maar het moet ook meer en meer worden ‘Hij in ons’. Naar mate wij in Hem moogen sterven zal Hij in ons leven. Daartoe storte Hij in en over ons uit de Geest der genade en der gebeden, en dat zal Hij doen tot verheerlijking Zijns Naams. Groet uwe vrouw en alle de broeders. De Heere God zij uwe sterkte. Gedenk in uwe gebeden aan... | |||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||
schenke haar naar de rijkdom Zijner genade wat het meest bevordelijjk is ter verheerlijking Zijns naams. Mijn zenuwgestel heeft een geduchte schok gekregen; ik ben gedurende een paar dagen als gevoelloos, ik doe alles machinaal. Heb daarom ook niets kunnen werken voor de Reformatie, en toch zou ik gaarne eene inleiding gereed maken. Denk gij eens na over het volgende werk, het zou noodig zijn dat wij in het vervolg wat werk vooruit klaar hebben, want het loopt anders in de war. Wij dienen ook mederedacteurs te hebben die iets doen. Ook diend er een van ons bepaald zich te verledigen met de schikking der stukken. Wanneer alles niet zoo overhaastend gaat dan kan ik mij daarmede wel belasten. Hebt gij Budding al bij u gehad? De gemeente is hier algemeen te onvreden over hem. Wat is er toch reeds veelvuldige worsteling, maar het is goed; zal de kerk bloeijen dan moet er veel vallen dat men nog gaarne behoud en dat gaat niet zonder strijd. Maar geen nood, wat uit God is zal blijven bestaan. Hij schenke ons genade om ons zelve te verliezen in Hem die ons leven is. Groet uwe vrouw en alle de broeders. De Heere zij u nabij. | |||||||||||
132. Van Hall, 's-Gravenhage (zaterdag) 9 december 1837Mijne vrouw en ik zijn hartelijk verheugd over de aanvankelijke uitredding die de Heere God uwe vrouw geschonken heeft. Hij geve u en haar verder, wat best is in zijn oogen. Ik hoop, dat gij spoedig wederom moogt worden opgerigt. Uit uwe laatste heb ik volstrekt niet kunnen begrijpen of gij dan of ik eene inleiding voor de Reformatie zoudt schrijven. Wees vooral zoo goed mij zoo spoedig mogelijk dienaangaande te berigten. Zoo even vertrekt Buddingh van mij. Hij heeft van Maandag af aan bij mij gelogeerd. Ik ken geen grootere contrasten in het natuurlijke en geestelijke als u en Buddingh. Daaraan schrijf ik het toe, dat de booze vat op hem heeft, om niet alleen u geheel te doen verwerpen, maar als eenen dadelijken vijand van de waarachtige reformatie te schuwen en anderen tegen u te waarschuwen. Ook ik ben tegen u gewaarschuwd door hem, en heb u beste Broeder van de grootste ketterij, huigchelarij enz. moeten hooren beschuldigen. Van mijnen kant heb ik u als vriend en broeder getrouw mogen zijn, en het is mij een wonder, dat bij zulk een verregaand verschil, Buddingh met mij en ik met hem zes dagen lang heb kunnen bidden, lezen, in de tusschenpoozen van zeer drok werk en met uitzondering van eenen zweem van knabbelhaauwerij en de vijandschap tegen u, in Christus met hem vereenigd zijn. In de gemeente heeft Buddingh niet gepreekt, noch gedoopt, noch avondmaal bediend, uithoofde dat gij hier als leeraar wierdt erkend. Echter is hij Woensdag avond op de bijeenkomst geweest en ik moet zeggen dat hij getrouw is geweest in het vermanen, zoo wel van Golverdinge, als van iemand uit de gemeente, die zonder grond van de kennisse Christi sprak. Overgens moet ik bekennen dat de richting van Buddingh tot naauw zelfonderzoek leidt en in zooverre voor mij nuttig is geweest, om mij meer dan ooit aan den Oversten leidsman des geloofs te doen vasthouden. | |||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||
Ik zou denken, dat gij en Buddingh malkanderen tot groot nut zoudt kunnen zijn; daarom smart mij de scheuring diep. Vergeten wij niet dat ons zondig en ligtvaardig bestaan mede heeft gemaakt om het zoo verre te brengen. Niet door een liefdeloos bestaan omtrent B. of anderen, maar door veel en in eige kracht te werken, en niet teder genoeg voor den Heere te onderzoeken of wij in Zijne wegen wandelen, hebben wij tegen Hem zwaarlijk gezondigd. Het pand des geloofs worde door ons bewaard! in 's Heeren kracht, maar de vruchten des geloofs opgenoemd Galat. V, v.22, zullen dan ook openbaar moeten worden, niet in woorden maar in verloogcheningen van allerlei aard. Ook in de kerkelijke zaken is geloof ik veel door ons gezondigd in veel te doen. De veelvuldige worsteling kan ons goed zijn indien wij daardoor bij onze onmacht, en bij de vrijmachtige genade Gods bepaald wordende ons voortaan wachten om in eige kracht te lopen, hetgeen wij geloof ik, ofschoon in opregtheid in het vaststellen of helpen vaststellen van Kerke-ordeningen, in de stichting van gemeenten erg veel gedaan hebben. Hij breke af op Zijn tijd, wat niet uit Hem was! Mijne gezondheid laat mij niet toe u te komen bezoeken. Ik zou anders wenschen zulks te doen, vooral omdat ik hartelijk verlang mijn hart ruimer uit te storten. Zoudt gij wellicht spoedig tot ons kunnen komen?
P.S. Neemt gij de schikking der stukken in het volgend nummer der R. op u? | |||||||||||
133. Scholte, Utrecht 11 december 1837Het verwondert niet, dat, waar Van Hall in de vorige brief heeft laten blijken enigszins te zijn gegrepen door de ‘Budding-doctrine’, Scholte reageert met uitvoerige tegenbeschouwingen. Dit geldt ook voor zijn schrijven van 16 december 1837 (brief 136). Ik was reeds verlangende naar eenig berigt van u, vooral betrekkelijk Budding. Ik ben blijde dat hij zoo lang bij u gebleven is en zijne bezwaren heeft uitgeboezemd. Want dit heeft hij te Utrecht niet willen doen. De Heere zal verder openbaren wat ook (dit) zal uitwerken, doch dit zie ik er al duidelijk uit, dat het denkbeeld van Ds. v. Velzen en anderen onzer leeraars betrekkelijk organieke eenheid meer en meer in duigen valt. Wat het personeele in de zaak met Budding betreft, het is mij bijna onverklaarbaar. Zijne weigering om het Evangelium te verkondigen daar waar ik als predikant erkend wordt is in allen gevallen strijdig met zijne roeping tot de bediening. Ik heb het er ook altoos voor gehouden dat wij elkander tot groot nut konden zijn, doch wat zal en kan ik doen wanneer hij in het geheel over de zaken met mij niet wil spreken. Mijne personeele vrijmoedigheid voor God in het werk der bediening is door het gedrag van Budding niet verminderd. Ik heb gister tweemaal gepredikt. Gister avond met gevoel voor mijn eigen hart; beide reizen over Hebr. X, 23. 's Morgens zijn wij uit elkander gejaagd nadat wij 2 uur bij elkander geweest waren.Ga naar voetnoot340 Ik weet dat wij nooit te naauwgezet kunnen worden in onzen practijk | |||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||
en ik weet ook dat in alles wat wij tot hier toe verricht hebben met ontallijke zonden bezoedeld is, zoodat voor ons alle roem is uitgesloten. Het is mijne beede tot God dat alles wat niet uit Hem is in mij verbroken mag worden, doch voortgaan met te werken onder conditie van niet besmet te zijn met zonden dat kan ik hier op aarde niet bereiken en ik geloof dat ik altoos groote reden heb om de Heere te danken, wanneer ik met Paulus naar de volmaaktheid mag blijven jagen, of ik het ook grijpen mochte, waartoe ik ook van Christus Jezus gegrepen ben. Ik schrok van de practijk ‘wijk van mij want ik ben heiliger dan gij’. Ik hoop nooit te weigeren om ketters en huichelaars in het aangezicht en met open visier en niet achter de rug te wederstaan in de mogendheid des Heeren, al stak de duivel zich ook in het gewaad van eene predikant. Ik beklaag Budding diep en wensch van harte dat de Heere Christus door Zijnen H. Geest hem zijne groove zonden te deezen mooge doen inzien. Wat de Reformatie aanbelangd, gaarne zoude ik zien dat gij eene inleiding gereed maakte,Ga naar voetnoot341 want de verwarring der zenuwen berokkend mij veel een groote dofheid waardoor ik ongeschikt ben om te werken. Ook ik verlang dat onze beginselen rond worden blootgelegd; dit is meer dan ooit noodzakelijk. Zoo spoedig ik daartoe mogelijkheid heb hoop ik al is het ook nog zoo kort in den Haag te koomen om over het een en ander ook over het tijdschrift te spreken. In dit nummer moet nu bekend gemaakt worden dat de redactie niet bestaat uit de in het voorige jaar op de Synode benoemde commissie, dat was het genoegzaam algemeen oordeel der laatste synode en ik heb er niets op tegen.Ga naar voetnoot342 De schikking der stukken wil ik gaarne op mij nemen, als het maar niet zoo overhaastend gaan moet als in de laatste maand. Wat Gods weg nog verder met mij weezen zal weet ik niet, doch als er eenige ruimte komt kan ik onmogelijk al het werk in deeze provincien doen. Ik weet nu al geen raad met al de gemeenten. In het meest smart mij de heerschende onkennis der waarheid en het wanbegrip aangaande de godsdienstoefening in de gemeente. Och dat de Heere uitkomst gave door eene overvloedige uitstorting des H. Geestes. Maar wat wij ook wenschen Zijnen wil geschiede. Hij buige ons door Zijne heerschappijvoerende Genade onder dien wil. Mijne vrouw blijft doodelijk zwak; de toekomst is mij niet helder. Woensdag moet ik naar Amsterdam, doch wellicht ben ik Donderdag reeds weer hier. Groet uwe vrouw en alle die onze Heere Jezus Christus liefhebben in onverderfelijkheid. De Heere geeve ons elkander in den gebeden te gedenken. | |||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||
Ik zend hiernevens aan Höveker eene inleiding voor de Reform. Gij zult die nog wel eens resumeeren. Ik hoop op het laatst der week te schrijven. De genade zij met ons. | |||||||||||
135. Van Hall, 's-Gravenhage 16 december 1837Gij schrijft mij dat het denkbeeld van organieke eenheid meer en meer in duigen valt. Maar ook in de gemeenten zelven verdwijnt die eenheid meer en meer. De nieuw benoemde ouderling alhier heeft zijne bediening vaarwel gezegd en heeft er zoo het schijnt weinig mede te doen. Hoe moet het nu? Ik voor mij heb geene vrijheid om op de benoeming van eenen Ouderling aan te dringen, vooral omdat ik niemand weet die daartoe geest en gaven ontving en de keuze wellicht op mij kon vallen. Het geval met Toet en nu weder met Oosterling is mij een treffend blijk van het ongenoegen des Almachtigen.Ga naar voetnoot343 Ik mag u niet ontveinzen dat ik berouw gevoel medegewerkt te hebben tot eene zoo spoedige stichting der gemeenten. Was TitusGa naar voetnoot344 hier om ouderlingen te stellen, ik zoude er vrede mede hebben. Maar bij de stand van zaken zoo als die thans is, had men waarlijk de vergadering nog wel wat mogen laten overwinteren, alvorens over de vergadering opzieners aan te stellen. Hoe het zij: Ik mag vertrouwen dat God de Heilige Geest ons onleerzamen, al is het door tegenheid leeren zal, welke de goede en Hem behagelijke weg zij. Zoo gij kunt kom dan tog spoedig eens over. Over de Reformatie en over de kerkelijke zaken ben ik hartelijk verlangend u te spreken. Wij persoonlijk en de geheele kerk heeft dringend verootmoediging nodig. Ook de inhoud en toon der Reformatie moet veel veranderen zal ons werk waarlijk nut stichten. Ik heb mijzelven ernstig afgevraagd of ik mogt ophouden daaraan mede te werken, maar ben krachtig overtuigd geworden, dat ik moest voortgaan. Zoo gij niet overkomt, schrijf mij dan vooral spoedig, of gij voor dit nummer der R. nog iets kunt gereed maken. Voor dit nummer heb ik een stukje gemaakt over de scheiding van de zonde.Ga naar voetnoot345 Geloof mij uwen hartelijk liefhebbende broeder. | |||||||||||
136. Scholte, Utrecht 16 december 1837Ga naar voetnoot346Ik heb de inleiding nagelezen en onveranderd laten drukken. Mocht gij nog enkele woorden in willen veranderen, dat kan met de proef nog wel geschieden. Mijne vrouw blijft aanhoudend zeer zwak en heeft tusschen beiden koorts. Wij | |||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||
moeten haar nog altijd met ons drieën verbedden. Het kleintje groeit goed doch moet voor het grootste gedeelte met pap gevoed worden. Ik hoop in het begin van de volgende week iets voor de Reformatie te schrijven, want er is geen voorraad, Ik hoop dat gij nog gelegenheid zult hebben om iets te doen. Het groote adres aan de Staten Generaal zal nu ook spoedig gedrukt zijn.Ga naar voetnoot347 Hoe denkt gij er over om alle leden een exemplaar present te doen. Als het eenige nuttigheid kan hebben, schrijf mij dan maar hoe veel leden er zijn. Ik heb een brief van v. AkkerenGa naar voetnoot348 uit Rotterdam gehad die mij meldt dat Ds. v. Velzen is vrijgesproken en Jufvr. Visser beboet voor ƒ 8, doch dat er is geappelleerd.Ga naar voetnoot349 Gij hadt opgegeven ieder ƒ 100. Wees zoo goed stellige informatie te bekoomen, want dan dient dit hersteld. Ook schrijft v. Akk. dat er wel 1000 menschen op de been waren en dat het gemeen onrustig was.Ga naar voetnoot350 Na Nieuwjaar hoop ik Provintiale vergaderingen te houden. Het verblijf van Ds. Budding heeft te Bodegraven, Leyden nogal invloed gehad, hetgeen zich op de prov. vergadering wel zal openbaren. Uit een brief van v. WijkGa naar voetnoot351 was een en ander merkbaar. De Heere doe wat goed is in Zijne oogen. Al wat openbaar maakt is licht. De Satan woelt en werkt, maar hij zal het toch niet winnen; hij kan toch alleen in zijne klaauwen houden, dat Christus niet wil hebben. Zijne schapen zal niemand uit Zijne hand rukken. Ik verlang maar dat de weg des Heeren mij hoe langer hoe duidelijker wordt; want soms weet ik niet waarheen. Het gemakkelijkste zou mij dikwijls schijnbaar zijn, onttrekking aan alle dadelijke werkzaamheid; doch ook dit kan en mag niet. Dit zie ik hoe langer hoe meer dat alles wat de Heere doet en toelaat zeer geschikt is om mij voor zelfverheffing te bewaren. Wat is het goed dat wij zelf den weg niet banen kunnen. Er komt een kleine goedkoope uitgave van de Leerregels,Ga naar voetnoot352 de vernieuwde lezing en overdenking derzelve heeft mij verkwikt en versterkt in het geloof en in de waarheid die ik mag verkondigen en zoo als ik die mag verkondigen. Gisteren morgen met het huisgezin Gods Woord lezende 2 Cor. X viel bijzonder mijne aandacht op het slot van vs. 2. Ook Paulus moest de smaad ondervinden, die mij wordt aangedaan; in oprechtheid voor God mocht ik amen zeggen op dit hoofdstuk, en het was mij tot sterkte op den weg. Uit vs. 14 ziet gij dat de gemeente in die dagen ook veel moest wachten naar de personeele tegenwoordigheid van een dienaar Christi. Wat is dat Woord toch rijk zelfs tot in de minste bijzonderheden. Ach mochten wij het meer en meer doorgeven want Dit kan ons wijs maken tot zaligheid. | |||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||
Hier gaat alles nog al den ouden gang; er is stille maar voortdurende werkzaamheid in de gemeente. En ook dit is mij in de tegenwoordige omstandigheden opmerkelijk, dat ik in de laatste tijden, zoo duidelijk de goedkeuring des Heeren op mijne prediking zien mag, in dadelijke overtuiging van zondaars en de meerdere ontdekking van aanvankelijk getrokkenen. Wat is de Heere niet goed, nu zoo veel goeds te schenken dat wij niet vertwijfelen, en zoo veel kwaads toe te laten dat wij ons niet op ontvangene genade verheffen. Mochten alle hoogten vallen dan zou de weg effen zijn. Budding is mij gedurig voor den geest; gaarne zou ik hem schrijven, doch ik ben over eene zaak zeer bevreesd, namelijk voor ongesteldheid in het hoofd; waartoe hij alle aanleiding heeft in zijne natuur hetgeen niet te verwonderen zou zijn wanneer hij eens weder begon in te zien zijne ongoddelijke handel. Gij zult misschien vreemd opzien bij deeze regels doch het nagaan van zijne vroegere geschiedenis, ook van oudere tijden, de langdurige waanzinnigheid zijner moederGa naar voetnoot353 doen mij die gedachte koesteren. Ik zou hem zoo gaarne aan het werk zien in de wijngaard; nu doet hij even als een stout kind dat in de tuin loopt te spelen, en hier en daar de bloemen en planten beschadigd, zonder wezenlijk genot voor zich zelf. Het bedroevendste is dat anderen op zijne autoriteit kwaad doen. Morgen hoop ik weer te prediken. Dingsdag moet Jufvrouw Horst met Klijn voor de regtbank, wegens het inklimmen van den diender.Ga naar voetnoot354 In de afgelopen week ben ik waarschijnlijk weer te Thiel gecondemneerd wegens Zuilichem.Ga naar voetnoot355 Het een volgt zoo al op het ander, doch de uitwendige strijd is het gemakkelijkst. In den Haag bij Z.M. schijnt een stilzwijgen te zijn. Zoudt gij mij ook de nummers van het Journal de la Haye kunnen bezorgen waarin over de zaak geschreven is. Als er op de verkooping in den Haag een goed Corpus Juris is, zou ik dat gaarne tegen matigen prijs hebben. Er is ook een Apologie van Willem I. Golverdinge kan mij vandaag wel een catalogus zenden; er is nog al het een en ander over de geschiedenis. Groet uwe vrouw en alle die wij liefhebben. | |||||||||||
137. Van Hall, 's-Gravenhage 20 december 1837Hiernevens de catalogus. Op een Corpus Juris heb ik order gegeven. Ik geloof niet dat het raadzaam is aan ieder der leden van de Staten een exemplaar van het adres te zenden. Binnen weinige dagen zal de Commissie der petitien verslag doen, en na de afloop daarvan is het mosterd na de maaltijd. | |||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||
Ook geef ik u in bedenking de adhaesie der overige gemeenten aan het adres nog maar achterwege te laten daar het zulk een omslag maakt en weinig baten zal. Dat het zijn van Buddingh te Bodegraven indruk gemaakt heeft, verwonderd mij niet. Het verheugd mij dat zijn verblijf hier aan den anderen kant hem tot staan heeft gebracht in zijnen verkeerden loop. Ik heb zulks duidelijk aan hem kunnen bespeuren. Uwe uitdrukking, dat hij in de plaats van werkzaam te zijn in 's Heeren wijngaard bloemen en planten helpt beschadigen doet hem geloof ik onrecht. Niettegenstaande zijne vreesselijke dwaling ten uwen opzichte, doet hij thans zeer veel nut in die wijngaard. Het is goed dat er iemand is, die tot naauw zelfonderzoek brengt en dit pand is geloof ik κατ' εξοχην\Ga naar voetnoot356 aan Buddingh toebetrouwd, even als aan u het pand des geloofs. De wederzijdsche afwijkingen staan daarmede in verband. Indien gij voor de Reformatie acht of tien pagina's druk in gereedheid hebt, dan is er genoeg copy. Ik heb naar het fransch een stukje over de jammerstaat der goddeloozen gevolgd,Ga naar voetnoot357 dat u geloof ik wel zal bevallen en nog een stukje over scheiding van zonde. Kunt gij voor dit nummer de berigten in orde maken? Ik heb niets dan de door u opgegevene rectificatie. Deze streken hebben uw bezoek zeer nodig. Schiedam en Naaldwijk hebben u nog in het geheel niet gezien. Kom dus zoodra uwe vrouw hersteld is spoedig eens over. Mijne laatste brief die zich met de uwe croiseerde, zal u den toestand dezer gemeente hebben doen kennen. Ofschoon de organisatie zulk eenen schok kreeg kan ik niet zeggen, dat de geestelijkheid van ons kleine hoopje verminderd. De genade des Heeren zij u nabij. | |||||||||||
138. Scholte, Utrecht 22 december 1837Gaarne zou ik zelf gekoomen zijn, doch het is mij nog onmoogelijk. Het deed mij leed uit uwe vorige te vernemen dat gij wegens het gebeurde met Toet en Oosterling berouw gevoelde medegewerkt te hebben tot eene zoo spoedige stichting der gemeente. Was dit niet geschied het verkeerde dat er verborgen lag was niet zoo spoedig openbaar geworden. Gij zoudt wellicht van veel strijd en kommer bevrijd, maar ook van veel ondervinding verstoken zijn gebleven. Neen broeder de Heere schenke ons genade om berouw te hebben over de zonden welke ons in alles heeft aangekleefd, maar niet over datgeene wat naar Gods ordinantie is. Hebt gij niet reeds de ondersteunende hand Gods ondervonden in de bediening des Diakenschaps. Zijt gij daardoor niet in de gelegenheid gesteld geweest om niet alleen ligchamelijke maar ook geestelijke onderstand mede te deelen. Zou nu wellicht uw ongeloovige vrees dat het lot der bediening des ouderlingschaps op u zou vallen invloed gehad hebben op deeze uwe betuiging. Evenzeer als ik meer en meer wordt overtuigd dat menschelijke instellingen in duigen moeten vallen, evenzeer wordt ik ook meer bevestigd dat de Heere Zijne ordinantiën zal handhaven. Wanneer er | |||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||
volstrekte onmogelijkheid is voor eene Gemeente om een of meer opzieners uit haar midden te verkiezen, hoe is er dan moogelijkheid om de overige instellingen des Heeren te handhaven; hoe zal het dan gaan met de bediening der bondzegelen. Zeer heeft mij in deeze week verkwikt en gesticht een werk van W. Teel(l)inck mij vroeger door Budding zoo ernstig aangeprezen, getiteld EubulusGa naar voetnoot358, het is geschreven in 1616. De opmerkingen over kerkelijke zaken en regeering zijn allen belangrijk. Ook hij wraakt alle bepalingen die de Heere niet heeft voorgeschreven in Zijn Woord, en het afwijken daarvan rekent hij een der hoofdoorzaken van de ongelukkige strijd welke in die dagen ook tusschen politieken en kerkelijken gevoerd werd. Het toevlugt nemen tot de schriften der oudvaders om daarmede goed te maken kerkelijke instellingen, die de Heere niet bepaald heeft, vergelijkt hij bij het gaan van Saul tot de toveresse te Endor om den dooden Samuel te vragen.Ga naar voetnoot355 Ik heb voor de Reformatie drie stukjes gereeds gemaakt 1o Wat is de kerk?Ga naar voetnoot360 2o Opmerkingen over het stuk in de Staatscourant behelzende de brief van de president van het Koninkl. Gerechtshof te Parijs Seguier.Ga naar voetnoot361 3o Iets over de wijze van het afnemen der eed in rechtsgedingen.Ga naar voetnoot362 Voor de berigten heb ik eene algemeene inleiding gemaakt; particuliere berigten heb ik deeze keer slechts eene enkele. Als gij kunt werk dan wat vooruit voor de Reformatie want het loopt anders met de drukker in de war. De gemeente alhier is deeze week vermeerderd met drie gelovige leden. De prediking doet hier vrucht, maar geeft ook aan enkele ergernis. Binnen kort hoop ik hier het H. Avondmaal te bedienen. Mijne vrouw gaat vooruit, doch blijft zwak; het kindje mag niet meer aan de borst, het groeit goed. In January dienen wij Provintiale vergadering te houden; zou het niet goed zijn te Rotterdam of liever te Dordrecht - op de laatste plaats is meer waarschijnlijkheid van rust.Ga naar voetnoot363 Te Amsterdam gaat het nogal redelijk. Hier heb ik gedurig allerlei willekeurige handelingen der schildwachten te verduren in het weren van menschen, hoewel er nooit boven hun getal binnen zijn. Anders is hier weinig vervolging. Zondag zijn wij weer twee maal bij elkander geweest. Ik ben tegenswoordig soms zeer gedrukt door de zenuwen, maar mag in de zaken der kerk en van mij zelf het oog | |||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||
op den Heere hebben. Groet uwe vrouw en alle de broeders. De Almachtige God zij u nabij en leide u naar Zijnen raad.
P.S. Verzoek aan Golverdinge dat hij voor mij koopt op de verkooping het boek der Psalmen in folio Nr. 373 pag. 70 der Catalogus en de groote Hollandsche Stedenwijzer Nr. 397 pag. 71. Het belangrijkst gedeelte der boeken is reeds verkocht.Ga naar voetnoot364 | |||||||||||
139. Van Hall, 's-Gravenhage 28 december 1837Het is dikwijls zeer moeilijk, ja indien de Heere niet dadelijk door Zijnen Geest ons verlicht en leidt onmogelijk, om bij den indruk, die verschillende richtingen op ons maken de goede keuze tusschen die te doen. Er is namentlijk ook in de tegenstrijdigste gevoelens dikwijls iets betrekkelijks goeds, dat indruk maakt op ons gemoed. Ik ondervond zulks in de laatste weken meer dan ooit, want de gesprekken met Budding hebben hevige schokken gegeven. Hoewel ik van harte die bittere hoogmoed en Kains gestalte, waarop de liefde tegen broeders, ja tegen de naasten zelfs schipbreuk lijd, verfoei, moet ik echter bekennen, dat dezelfde hoogmoed, maar op eene andere wijze zich ook in ons openbaart. Bij de oude vroomen meer in daden, bij ons meer in woorden, wordt gezondigd tegen Galaten VI. 1. De Heere vergeve ons onze zonden om Christus wille. Het kan mij tegenwoordig dikwijls bang worden door de hevigheid van den strijd. Alles, broeders en vrienden ontvallen mij meer en meer. Daarbij komt uitwendig de zwakte van mijne gezondheid en de achteruitgang mijner finantien, die in het laatste jaar aanmerkelijk zijn ingeteerd; ik tracht intusschen alles in handen van Hem te geven, die ook de muschjes onderhoudt, en ook wel voor mijne lieve vrouw en kinderen zorgen zal. Dikwijls kan ik met Job spreken II. v. 10. O mocht de kerk, het ligchaam Christi ons meer ter harte gaan! en de hemel scheuren op onze klacht. - Waar zijn in onze tijd de verkondigers der blijde boodschap. Enkelen roepen in de woestijn. Gods volk neemt de roepstemmen niet ter herte. Wat deze gemeente betreft: ik huiver om mij met de verkiezing van eenen ouderling in te laten. Om mijnentwil zoude menigeen wat doen, wie weet met welke rampzalige bedoelingen. Maar er ontbreekt geloof en overtuiging dat ook hierin volgens Gods Instellingen moet gehandeld worden. Hetgeen mij terughoud is de onrijpheid der vergadering. - God doe wat goed is in zijne oogen. Voor zoo verre ik nu licht in de zaak heb meen ik Zijnen tijd te moeten | |||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||
afwachten. - Er hebben zich hier twee menschen, voor zoo verre ik weet gelovigen, bij de gemeente willen voegen, maar wie zal ze onderzoeken? Aanstaande week houden wij hier classikale vergadering, Woensdag. Ik ben zeer met u eens dat voor de provinciale vergadering Dordrecht de beste plaats is, wat de rust betreft, maar de prov. Utrecht vergadert immers met ons?Ga naar voetnoot365 en is dan de reis, vooral de rivieren in aanmerking genomen, niet wat ver. Is er ook een of ander dorp? meer in het midden gelegen? Vaar van harte wel. Groet ze die Sion beminnen. De Heere zij uwe vrouw tot ondersteuning en troost. | |||||||||||
140. Van Hall aan Budding, 's-Gravenhage 30 december 1837Ga naar voetnoot366Uw verblijf bij mij heeft mij sterk geschokt, zoo ik meen ten goede; maar uw gesprekken ten aanzien van Scholte en van vele zaken, de kerk betreffende, lieten bij mij een onaangenamen indruk achter, zooals die ook overigens op alle plaatsen, waar gij, op grond van de vereeniging met Scholte, den dienst als predikant geweigerd hebt te verrichten, verwarring en tweedracht hebben veroorzaakt. Er zijn in onze gescheidene gemeenten twee richtingen; de eene - die der oude vromen - bepaalt zich grootendeels bij het bevindelijke werk en valt in een uiterste van roemen op menschen en van liefdelooze veroordeeling van menschen; de andere, die der jonge bekeerden, zondigt door overmoed en opgeblazenheid. ...Mocht de Heere u, mijn waarde vriend, eenmaal doen zien hoe gij zondigt door de Kaînsgestalte ten aanzien van Scholte, door uwe weigering om het Woord te verkondigen, en ook door uwe vooringenomenheid met alles wat vormelijk-oud is. ...Ik weet dat ik, zoo schrijvende, u niet kan behagen. Maar ik mag niet anders. Uw beschuldigingen tegen de praktijken van Scholte, die natuurlijk ook voor een gedeelte op mij nederkwamen, zijn mij nuttig geweest, en ik heb in vele dingen mijne schuld voor den Heere mogen belijden. Gij zijt mijn vijand niet geworden, mij de waarheid zeggende. In de gemeente hier blijft alles op den ouden voet. Dewijl de oude Beeuwkes en de anderen gezegd hadden, dat zij wegens het lezen van het Woord Zondagsavonds wegbleven, heb ik voorgesteld zulks te veranderen. Maar toen zulks veranderd was, en ik aan Beeuwkes zulks mededeelde, is de man zoo verschrikkelijk boos gworden, dat ik blij was wederom uit zijn huis te zijn. Mijn vrouw en de kinderen zijn wel. Ik blijf nog sukkelen. Bij het einde van het jaar den toestand mijner finantiën nagaande, zie ik dat ik aanmerkelijk ben achteruit gegaan. Dit is mij eene goede les om verder niet zo lichtvaardig te zijn in het geven van geld, en ook in andere zaken meerdere zuinigheid te | |||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||
betrachten. Ofschoon de vooruitzichten donker zijn, kan ik alles overgeven. Wat mijn inwendigen toestand betreft, ik mag roepende zijn tot den Heere, en ook gelooven dat Hij mij helpen zal ter bekwamer tijd. Wie weet hoe spoedig de dood aanstaande is. De Heere werke in ons het willen en het werken.
P.S. Suze groet u hartelijk. Hiernevens een partijtje bokkem. |
|