De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)
(1982)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
Hoofdstuk 16
| |
[pagina 261]
| |
de dan drie-jarige Fréderique Léonie door een andere persoon bestuurd. Tenslotte: A.F.M.P. Schuijt vertrouwde Psalm 133 in de Engelse taal aan het papier toe. | |
Tekst1 Cher Monsieur et bien aimé frère en Christ
Etre Chrétien, c'est sans contredit une grande réalité. Il ne savait pas trop ce qu'il promettait celui qui disait à notre bien aimé Maitre: ‘Je te suivrai partout ou tu iras’; aussi Jésus lui fit-Il sentir la nécessité de calculer la dépense de son mot ‘partout’. Nous sommes appelés à laisser pour Christ tout ce qu'on peut désirer ici bas, non seulement les choses superflues, mais aussi les choses nécessaires, non seulement les choses nécessaires, mais encore les affections les plus chères. Bienheureux sommes nous, si, tandis que nous lui abandonnons tout, Il demeure le bien suprême de nos coeurs, sans que nous placions aucun autre objet à côte de Lui! Si Dieu remplit tout en nous, les autres choses sont toutes comme perdues et englouties en Lui. Combien peu nous avons la pensée de Jésus rélativement à la gloire de son Père! Nous voudrions souvent que sa cause attendît commodité. Tandis que chacun s'en allait dans sa maison, Jésus alla à la montagne des Oliviers.
2 Notre responsabilité est grande, car nous avons été appelés dans des jours merveuilleux. Tandis que les Chrétiens cherchent (ce que Dieu Lui même ne pourrait faire) à amener le monde à eux, en marchant avec lui bras dessus, bras dessous; Jésus appelle ceux qui sont à Lui de tout leur coeur, à marcher courageusement en sens inverse. Nous avons besoin de nous souvenir que notre appel est céleste, que nous sommes d'en haut; que désormais nous ne devons connaître quoi que ce soit selon la chair, parce que toutes choses sont devenues nouvelles; que nous ne devons avoir rien de commun avec ceux qui ont crucifié le Seigneur car nous sommes vivants d'entre les morts, notre habitation est en dedans du voile et notre vie est cachée avec Christ en Dieu. Dans le temps passé nous vivions selon le train | |
[pagina 262]
| |
de ce monde, nous accomplissions les désirs de nos pensées, mais maintenant Dieu nous a fait vivre. Il nous a ressuscités, Il nous a faits citoyens des cieux, c'est pourquoi nous devons marcher en toute humilité, 3 d'un manière digne de cette haute vocation. Qu'il est triste de ne l'aimer que si peu encore! N'est ce pas faire insulte au Dieu d'amour qui a TOUT donné pour nous, que de dire que nous l'aimons, et en même temps de calculer si nous lui donnerons TOUT quand notre tout n'est que deux pites, et que son tout à Lui, c'est le ciel, la terre' l'éternité, Lui même! Il vaudrait mieux ne pas aimer de tout. Il vaut mieux être froid que tiède. Nous voulons bien être malades, près de Jésus et nous réjouir à l'ouïe des précieuses promesses pourvu que l'infidelité nous soit quelquefois permise. Et cependant Il a confié à notre fidélité toute sa cause et la gloire de son Père; Il s'est reposé sans reserve et sans condition sur notre amour! Oh! qu'll n'ait plus a nous reprocher une telle ingratitude; qu'll nous rende capables de supporter la souffrance à l'heure òu Il aura besoin de nous! Allons en avant en toute humilité, et tâchons nous éloigner des choses qui pourraient embarrasser
4 notre course, afin que nous puissions plaire à Celui qui nous a entrolés. Tel est le voeu sincère de mon coeur cher Monsieur, et quoique je ne sois pas l'auteur de ces lignes,Ga naar voetnoot* j'éprouve une sympathie si réelle pour les sentimen(t)s qu'elles expriment que je n'ai pas hésité un moment de vous les copier comme l'expression du désir de mon Ame en attendant avec joie et patience le moment tant désiré ou il plaira au Seigneur de nous réceuillir dans sa Gloire. Puisse ces lignes vous rappeler quelquefois cher Monsieur le Souvenir d'une Soeur en Christ qui vous est bien sincérement dévouée par les plus tendres liens de l'affection Chrétienne en notre précieux Saveur.
Dec. 26 1846 Joanna Schuijt née Alewijn | |
[pagina 263]
| |
J. Schuijt-Alewijn, 26 december 1846 - fragment
| |
Vertaling1 Waarde Heer en geliefde broeder in Christus
Christen zijn is ontegenzeggelijk een grote werkelijkheid. Degene die tot onze geliefde Meester zei: ‘Ik zal u volgen overal waar u zult heengaan’ had niet het volle besef van wat hij zei; Jezus liet hem dan | |
[pagina 264]
| |
ook de noodzaak voelen de kosten te berekenen van zijn woord ‘overal’. Wij zijn geroepen om voor Christus alles wat men hier beneden kan wensen los te laten, niet alleen de overtollige zaken, maar ook de noodzakelijke dingen, niet alleen de noodzakelijke dingen, maar ook de dierbare genegenheden. Welzalig zijn wij, als, terwijl wij voor Hem alles prijsgeven, Hij het hoogste goed blijft van onze harten, zonder dat wij enig ding naast Hem plaatsen. Als God alles in ons vervult, zijn al de andere dingen als verloren en verzwolgen in Hem. Hoe weinig hebben wij van het denken van Jezus met betrekking tot de eer van zijn Vader! Wij zouden vaak willen dat zijn zaak wachtte tot het ons gelegen kwam. Terwijl iedereen wegging naar zijn huis, ging Jezus naar de Olijfberg.
2 Onze verantwoordelijkheid is groot, want wij zijn geroepen in wonderlijke dagen. Terwijl de Christenen proberen (wat God zelf niet zou kunnen doen) de wereld naar zich toe te halen, door er gearmd mee te lopen; roept Jezus hen die met gans hun hart Hem toebehoren, om moedig in tegenovergestelde richting te lopen. Wij moeten ons herinneren dat onze roeping hemels is, dat wij van boven zijn; dat wij voortaan hoegenaamd niets moeten kennen naar het vlees, omdat alle dingen nieuw zijn geworden; dat wij niets gemeen moeten hebben met hen die de Heere gekruisigd hebben want wij zijn levenden tussen de doden, onze woonstede is binnen het voorhangsel en ons leven is verborgen met Christus in God. In de voorbijgegane tijd leefden wij volgens de gang van deze wereld, wij volbrachten de wensen van onze gedachten, maar nu heeft God ons doen leven. Hij heeft ons opgewekt, Hij heeft ons tot burgers van de hemelen gemaakt, daarom moeten wij wandelen in alle nederigheid,
3 op een manier die deze roeping waardig is. Wat is het droevig Hem slechts zo weinig nog lief te hebben! Beledigen wij niet de God van liefde die ALLES voor ons gegeven heeft, wanneer wij zeggen dat wij Hem liefhebben, en tegelijkertijd berekenen of wij Hem ALLES zullen geven wanneer ons alles slechts twee koperstukjes is, en zijn alles de hemel, de aarde, de eeuwigheid, Hij zelf is! Het zou beter zijn in 't geheel niet lief te hebben. Het is beter koud te zijn dan lauw. Wij willen wel ziek zijn, dicht bij Jezus en ons verheugen bij het horen van de kostbare beloften mits ontrouw ons soms toegestaan is. En toch heeft Hij heel zijn zaak en de eer van zijn Vader toevertrouwd aan onze trouw; Hij heeft zich zonder reserve en zonder voorwaarde verlaten op onze liefde! Oh! laat Hij ons niet meer zo'n ondankbaarheid te verwijten hebben; moge Hij ons bekwamen het lijden te verduren in het uur waarin Hij ons nodig zal hebben! Laten wij voortgaan in alle nederigheid, en laten wij ons weten te verwijderen van de dingen die onze loop kunnen
4 hinderen, opdat wij Hem mogen behagen die ons in dienst genomen heeft. Dat is de oprechte wens van mijn hart waarde Heer, en hoewel ik niet de | |
[pagina 265]
| |
auteur ben van deze regels,Ga naar voetnoot* gevoel ik zo'n wezenlijke genegenheid voor de gevoelens die zij uitdrukken dat ik geen ogenblik heb geaarzeld ze voor u over te schrijven als de uitdrukking van mijn Ziel terwijl ik met vreugde en geduld wacht op het zozeer begeerde ogenblik waarop het de Heere zal behagen ons op te nemen in zijn Heerlijkheid. Moge deze regels af en toe bij u waarde Heer de Herinnering oproepen aan een Zuster in Christus die u zeer oprecht is toegewijd door de tederste banden van de Christelijke liefde in onze dierbare Heiland.
Dec. 26 1846 Joanna Schuijt geboren Alewijn |
|