De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)
(1982)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Hoofdstuk 13
| |
[pagina 203]
| |
lezen in het Verslag niet, dat hij zich verzette tegen de schorsing van Scholte. Ook uit een brief, door hem geschreven, vermoedelijk gericht aan enige Afgescheidenen te Utrecht, gedateerd 11 december 1840, blijkt, dat hij de houding van Scholte tegenover ds. S. van Velzen ende Amsterdamse kerkeraad niet kon goedkeuren. Van der Meulen schrijft namelijk: ‘Hoe of het met Ds. Scholte is, weet ik niet op dit oogenblik; ik vrees, dat hij niet zal toestemmen; het zijn twee strijdende karakters tegen elkander.Ga naar voetnoot7 Ik hoop de Heere zal hem veranderen; en laten wij voorzichtig handelen, want wij zijn maar al te dikwijls blind in de handelingen van den Heere. Wat hebben wij toch noodig: Heere ontdek mijne oogen’,Ga naar voetnoot8 Anderzijds - zoals we in dit hoofdstuk zullen zien; brief no. 2 - had hij bezwaren tegen de gang van zaken op de Amsterdamse synode en in het bijzonder tegen de leiding door de praeses ds. A. Brummelkamp gegeven ten aanzien van de zaak Scholte.Ga naar voetnoot9 Naar ons inzicht heeft Van der Meulen de schorsing van Scholte dan ook nimmer van ganser harte en metterdaad aanvaard. Tengevolge hiervan is de provincie Zeeland tot ongeveer 1847 - emigratie van Van der Meulen en Scholte c.s. - betrekkelijk ‘Scholtiaans’ geweest. Dit moge bijvoorbeeld blijken uit het afwezig-zijn van deze provincie op de synode gehouden te Groningen in 1846 (in 1849, te Amsterdam, was er weer een afgevaardigde uit Zeeland). Ten tweede: uit een stuk dat is uitgegaan van de provinciale vergadering van Zeeland, gehouden te Goes 6 juli 1842,Ga naar voetnoot10 dus ongeveer anderhalf jaar na de schorsing van Scholte. Laatstgenoemde is daar in volle rechten aanwezig - hij tekent als ‘Bedienaar des Evangeliums’ - terwijl Van der Meulen als praeses fungeert. Scholte treedt in deze vergadering op als examinator van Christiaan Steketee, beroepen te Nieuwdorp; en op dezelfde dag bevestigt hij Steketee als predikant. Tenslotte, op het convent van de aanhangers van Scholte, gehouden te Leerdam 26 en 27 april 1843 zijn vier afgevaardigden uit Zeeland aanwezig: ds. C. van der Meulen, ds. C. Steketee, ds. W. Gardenier en J. Kotvis.Ga naar voetnoot11 Het boekje Ter NagedachtenisGa naar voetnoot12 geeft ons enige niet-onbelangrijke bijzonderheden | |
[pagina 204]
| |
aangaande de eerste jaren van de Afscheiding in Nederland. | |
[pagina 205]
| |
1. Middelharnis, 11 september 1838Als Van der Meulen deze brief schrijft, staat hij nog vóór zijn opleiding te Utrecht Wij kunnen uit zijn woorden opmaken, dat hij het in deze tijd niet breed heeft. Over zijn werk als aannemer spreekt hij niet (of het moest zijn met de woorden ‘om mijn zaken... af te doen’), wèl over ‘mijn vruchten te velde’. Midden september bestaat bij hem blijkbaar nog het voornemen alléén naar Utrecht te gaan, met achterlating te Middelharnis van vrouw en kinderen. Hieraan is geen gevolg gegeven: in november of december 1838 verhuist het hele gezin naar Utrecht.Ga naar voetnoot17 WelEw en Hartelijk Geliefde Broeder in Christus! Tot antwoord op Uw missive dato 4. dient, dat ik zien zal om mijn zaken zoo veel ik kan af te doen om November naar Utrecht te komen ten einde als het des Heeren weg mag zijn mij aan de bediening toe te weiden.Ga naar voetnoot18 Ik hoop dat de Heere de bezwaren die zich in mijn weg op doen zal uit den weg ruimen. Veel kost het mij voorzeker om een zwakke vrouw en drie klijne kinderen achter te laten en vooral de opvoeding der zelve, doch hier in wensch ik verloochend te zijn. Doch veel en zwaar zijn de proefwegenGa naar voetnoot19 die de Heere met mij houd. Mijn vrouw is den 8 Augs bevallen, en is zeer zwak en sukkelend en heeft bijzondere toevallen gehad, zoo dat ik aan prakticijns en verlet en hulpen veel schade geleden heb, doch ik hoop dat van mijn vrugten te velde ik in staad gesteld mag worden om op een Godvrugtige weg te mogen gaan. En wat de benodigdheid van mijn vrouw aanbelangt, voor haar huishouden kan met de grootste spaarzaamheid niet minder als een Gulde of vijf want alles is tegenwoordig ook duur; dat zou komen op ƒ 130 in 't halfjaar, doch als het niet toereikend is in den opbrengst van de GemeentenGa naar voetnoot20 is zij best tevreeden met minder. Mijn vrouw staad er zeer eenswillens onder. Den dood van onzen Broeder van HallGa naar voetnoot21 heeft mij ook diep getroffen. Het weinige dat ik van hem heb leeren kennen, zoo in zijn omgang als geschriften, was hij...Ga naar voetnoot22 Godzalig en oprecht. Het laatste dat hij tot mij sprak van de zomer zal ik nooit vergeten. Wij spraken over de Kerkorde en ik gaf voor dat dit zoo naauw niet kwam, dat wij daar zoo niet aan gebonden waaren. Toen zeide hij tot mij ‘Laat ons oprecht zijn’Ga naar voetnoot23 en dat gevoelde ik en heb het altijd nog bij mij. | |
[pagina 206]
| |
En daarom beschouw ik zijn dood als een zware slag voor de Kerk; maar vooral geloof ik dat Gij een boezemvriend verloren hebt en mede-arbeider in het werk des Heeren. Ook heb ik uit u(w) brief vernomen dat er noch iets bij gekomen is voor den broeder J.F. Klaassen.Ga naar voetnoot24 Deze man heeft een drukkende weg, want hij zit nu geheel buiten iets en straks de winter. Doch hij wenscht den Heere blind te volgen, zoo sprak hij tot mij bij het horen van het berigt van U. Doch als er nu niets van komt dan was zijn verzoek om dat geld dat bij broeder v.d. Roovaart is, te mogen nemen en dan een boot huuren en daar negotie mede doen en verders zien wat de weg des Heeren is. Ik hoop UEd. hier ook eens op zult berigten. Wat de dagvaarding aanbelangt van den BrielGa naar voetnoot25 daar hoor ik noch niets van, ik geloof niet dat er proces-verbaal op gehoudenGa naar voetnoot26 is, dus denk ik dat daar niets van komen zal.Ga naar voetnoot27 Noch schrijft UEd. mij of er geen mogelijkheid zou zijn om les te nemen in 't Hollands - dat zal bezwaarlijk aan komen want het lager onderwijs is bij ons maar gebrekkelijk. Mij zelven te oevenen dat zal bezwaarlijk aan komen. Ik heb hier ook geen handleiding in, alsGa naar voetnoot28 ik heb noch een werkje J.C. Beyer, Nederlands(ch)e Stijl.Ga naar voetnoot29 Maar ik voel dat ik hier hulp nodig heb. Zoo ver ik bemerk zal het van de grond af aan opgehaald moeten worden en dan kan er noch al wat tijd mede heen lopen en dat baard zoo al nieuwe bezwaren, want dan raak ik geheel uit mijn bestaan. Ik heb weder al land besproken tegen aanstaande zomer, doch wij wenschen door het Geloof den Heere te volgen. De predikatien die UEW. bij ons gedaan hebt is noch een stof den Een tot Geestelijk voedsel en den ander tot een brok die hij niet door kan slikken. | |
[pagina 207]
| |
Met veel vermaak heb ik dien brief gelezen van den WelEW Heer T.v.d. Groe.Ga naar voetnoot30 Och dat de Heere maar Geestes-ligt schonk aan Zijn Gemeente om over zulke zaken niet te hoeven twisten en twijvelen, maar wedergeboorte uit Geloof te onderscheiden en het laa(t)ste als een werk uit de wedergeboorte, dus alle die wedergeboren zijn die hebben het Geloof, doch de een zwak, de ander sterk, somtijds levendig, somtijds klijn, wankelend en bestreden; in dezen vormd de Grote Pottebakker vaten naar Zijn welbehagen.Ga naar voetnoot31 Nu Geliefde Broeder, de Heere zij U en de Uwe(n) nabij. Groet U(w) Vrouw hartelijk van mij, ook Uwe betrekking(en) en Broeders, en zijt vooral hartelijk van mij gegroet en gedenkt mijner ook in den Gebeden. UEW Broeder in Christo
Cs. van der Meulen, ouderling.
P.S. De Gemeente heeft Zondag haar verlangen te kennen gegeven tot het houden van een Algemeenen Dank-, Vast- en Bededag. De drangreden(en) waren vele: Dat wij noch gespaard zijn niettegenstaande de vijandschap die zich openbaard van buiten en van binnen, de oordeelen Gods die zoo zigtbaar op aarde zijn - schaarsheid van koren, aanhoudend meer dan gewoon nat weder, zoo dat er hongersnood en duure tijd op handen is, sterfte onder het rundvee, in de gemeente Pilaaren van de Kerk worden weggenomen, zonde en vijandschap vastgehouden enz.Ga naar voetnoot32 | |
2. Aan ds. A. Brummelkamp, Middelharnis 22 februari 1841Onderstaande brief is een antwoord op het schrijven van ds. A. Brummelkamp, Schiedam 31 december 1840, gericht ‘Aan de Classicale Vergadering van Flakkee’,Ga naar voetnoot33 bij welk schrijven een tweede was gevoegd en wel van (de latere ds.) P. Zonne, die als ouderling namens de gemeenten te Delft en te Schiedam, lid was geweest van de synode 1840 Amsterdam. | |
[pagina 208]
| |
onverhoord - immers er was in maart 1840 reeds een vergadering van ambtsdragers over deze zaak geweest - maar op goede gronden werd veroordeeld. Brummelkamp had zich in bovengenoemde brief verdedigd tegen enige aantijgingen van de classicale vergadering van Flakkee, dat hij op de Amsterdamse synode uit persoonlijke overwegingen (‘personaliteit’) tegen ds. Scholte zou hebben geageerd. Ook wordt hem verweten dat hij ter synode had voorgesteld ‘de zaken betreffende Ds. Scholte te behandelen en van daar te beginnen waar de vergadering in Maart jl. dezelve gelaten had’.Ga naar voetnoot35 Eerw. Geliefde Broeder in Christus! Op onze Classicale vergadering gehouden den 22 Feb. jl. hebben wij UEW en broeder Zonne's brieven overwogen en behandeld. Wij hebben daarin geen voldoening gevonden voor onze bezwaren. Daarom heb ik verzogt UEW daarover te berigten. Hoe gaarne ik mij in deze zaak niet wilde mengen, zoo vorderd nochtans de waarheid en liefde dat ik UEW op eenige zaken opmerkzaam moet maken, te meer omdat ik met dezelve bekend ben en ik hoop ook dat UEW het niet terzijde mag leggen maar in opregtheid overwegen. UEW verontschuldigd U dat u geen personaliteit bij U kent. Maar dat gij verpligt waard voor God en menschen te moeten beginnen daar waar de vergadering in Maart jl. dezelve gelaten had, en dan had gij voornamelijk moeten beginnen omGa naar voetnoot39 het onregtvaardige schorsen van 4 Kerkeraadsleden te | |
[pagina 209]
| |
Amsterdam daar alles uit is voortgevloeid.Ga naar voetnoot40 Dit kan wel verwrongen worden maar geensints vergoelikt. Dan schrijft gij aan onze Classis dat gij de vergadering te AmsterdamGa naar voetnoot41 hebt afgeraden om Ds. Scholte nietGa naar voetnoot42 te schorsen om hem tijd te geven tot nadenken opdat hij tot bekering zoude komen. UEW wijst ons op de uitgegeven verhandeling van AmsterdamGa naar voetnoot43 en daar staat met duidelijkheid dat gij alle gemeenten en inzonderheid Utrecht aan zoud(t) raden Ds. Scholte te schorsen.Ga naar voetnoot44 Hier kan nu weer wel zoo wat van gemaakt worden, doch dat geeft geen voldoening. Wat Br.Zonne schrijft aangaande de uitnodiging aan de Provintieale vergadering, daar was ik op dat oogenblik niet vatbaar voor en ik geloof ook dat Ds. Scholte ons daarin misleid heeft, doch wij kunnen het niet verder trekken als vermoeden en dan hebben wij ook schuld omdat wij niet beter bedagt zijn. Maar ook, dat is wel eene uitnodiging tot afgevaardigde uit de Prov.Z.Holland, maar niet aan Ds. Scholte, want dewijl wij bekend waren dat het ook zijn zaak betrof, mogten wij hem niet benoemen en boven dat, wij bleven vrij in de keus om hem al of niet te benoemen; toen is hij niet uitgenodigd. Ik geloof dat gij dit beide gevoeld. gij doet ook beide dezelfde sprong naar de Amsterdamsche vergadering van Maart doch dit is een uitvlugt omdat gij wel overtuigd zijt: hier is een breuk. De broeders hier hebben hun bezwaar opgegeven dat Ds. Scholte onverhoord veroordeeld is en br.Zonne tragt dit met een woord te stoppen wanneer hij schrijft ‘Ziet broeders dat is onzin’ - en wijst dan ook op de vergadering in Maart. En vervolgens dat Ds. Scholte behoorlijk is uitgenoodigd, maar dat hij de vergadering 4 dagen wilde ophouden en dan vaart broeder Zonne hevig uit om Ds. Scholte in een kwaad dagligt te stellen. Nu kunnen daar veel Broeders den mond mede gestopt worden of misleid, maar ik ben met het historische der waarheid te goed bekend en moet dan de zaak niet alleen tegenspreken maar dezelve ook onwaarheid verklaren en UEW ernstig vermanen tot nadenken. Als ik mij wel herinner en gij kunt het nazien dan is op Woensdag de 2 Dec. de uitnodigingsbrief opgezonden en gij weet dat wij donderdag de 3 gesloten hebben; dat kan geen behoorlijke uitnodiging genaamd worden. Gij zult nu kunnen zeggen, hij wist het, en dat is waar doch dat doet niets ter zake. Gij kunt er noch bijvoegen zijn verkeerd gedrag, en noch dit beschouw(en) wij ook zoo. Maar ook tevens is waar dat juist gelegenheid gegeven is om een karakter als dat van Br.Scholte in de vlam te brengen en dat smart mij van broeders. Voor mijne overtuiging is Ds. van Velzen ook degelijk schuldig. Dit zijn karakter is | |
[pagina 210]
| |
gedekt en het andere aangestookt. Ik heb mijn hart ontlast- ook de broedersGa naar voetnoot45 - en hoop Gij het voor de Heere mag brengen. Wij blijven noch aandringen op een ander onderzoek en blijven protesteren tegen de schorsing. Mogelijk dwaalt Br. Scholte noch verder af, maar wij hebben van onze zijde toe te zien of wij reden geven door de zaken niet in het waare dagligt te stellen. Verders hopen wij dat de Heere ons mag tezamen binden en weest verzekerd van onze hartelijke toegenegenheid. Bij ons gaat het bijzonder in de gemeente; ook is er grote opkomst van de wereld. De gemeente breid zich uit zoo in de bekering van zondaars als in de aansluiting van Gods volk. Mijn beroep naar Vuren en Herwijnen zal geen doorgang kunnen hebben uit hoofde ik hier niet van daan kan. Zijt alle hartelijk van ons gegroet. Groet ook de broeders. Na UEW de gemeente des Heeren aanbevolen te hebben, blijf ik UEW broeder en mede arbeider in het werk des Heeren.
Uit aller Naam Cs. van der Meulen | |
3. Middelharnis, 9 maart 1841In het nu volgende schrijven vinden we de verklaring voor het aanwezig-zijn in de Scholte Papers van de brief door ds. A. Brummelkamp, 31 december 1840, geschreven aan de classicale vergadering van Flakkee. Geliefde broeder in Christus! Ter gelegener tijd ontving ik voor mijn vertrek naar Zeeland een brief van Barendregt,Ga naar voetnoot46 die mij schrijft dat ik een brief aan Ds. Brummelkamp zou geschreven hebben dat Gij mij verleid hebt.Ga naar voetnoot47 Ik wil hier geen verschoning maken en zend UE de brief over van de Classicale vergadering, benevens de brieven van Brummelkamp en Zonne; dat kan maar een cent of wat meer kosten, en dikker dat hoeft niet en mag ook niet.Ga naar voetnoot48 Gij zult daar een onpartijdig oordeel in zien. Draaijerijen wil ik niet gebruiken zoo min aan de eene als andere kant; daar zult gij nu van overtuigd worden door de brief zelf. Het zou schijnen of ik met hun mede in stemde als ik bij hun was en van U verwijderd anders sprak als in uwe vertegenwoordigheid. En dat weet gij veel te goed dat ik het altijd beschou(w)d heb als karakter-zonden. Ik doe dit nu niet om het vuur aan te stoken. Ik hoop de Heere ons bewaar opdat wij zeer bedaard mogen | |
[pagina 211]
| |
werkzaam zijn en ik hoop dat het komen mag om onze wegen te onderzoeken en doorzoeken opdat wij weder mogten keren tot de Heere. Van de bijeenvergadering der leeraars weet ik niets af daar Barendregt van schrijft. Als Gij mij nodig hebt of Gij wilt eens een lettertje aan mij schrijven, adresseerd het dan nu in de eerste 14 dagen in de stad Goes want als de Heere wil en ik leef vertrek ik morgen naar Zeeland. Mijn beroep naar Vuren en Herwijnen hebt gij reeds gehoord, is afgeslagen. Ik kon ook niet weg als met zonde en zoo mogt ik niet. Ik wensch dan...Ga naar voetnoot49 te wezen ook aan mijn bevinding. Nu geliefde broeder, ik heb in haast voor mijn vertrek niets geschreven. Hier is alles wel. Wij verlangen dat gij eens overkwaamt om bij ons te prediken, zoo veel beter kon ik mijn werk in Zeeland goed af doen. Groet mevrouwe van Hal(l),Ga naar voetnoot50 ook uwe vrouw, OverkampGa naar voetnoot51 en de broeders. Wij verwagten Barendregt spoedig volgens afspraak. Zijt gij ook van mijn vrouw en broeders gegroet. Uw vriend, broeder en mede-arbeider in de Heere.
C. van der Meulen | |
[pagina 212]
| |
Ds. C. van der Meulen, Middelharnis 9 maart 1841
| |
[pagina 213]
| |
4. Goes, 26 januari 1844Ook deze brief - evenals no. 3 van het vorige hoofdstuk - werd geschreven naar aanleiding van het overlijden van Scholte's eerste vrouw, te Utrecht 23 januari 1844.Ga naar voetnoot52 Bij het lezen van deze brief bedenke men dat het gezin Van der Meulen ongeveer een jaar in Utrecht had vertoefd en daardoor ds. en mevrouw Scholte, alsmede andere leden der gemeente goed kende. Geliefde vriend en broeder in Christus! Uit hartelijke deelneming in u(w) treurig lot schrijf ik deze letteren. Diep tot in de ziel trof mij u(w) verlies, omdat ik haar gekend en lief gehad heb. Welk een schok hebt gij niet ondergaan toen gij haar aan uwe zijde zag wegvallen, met wien gij zoo veele jaaren genoegelijk vereenig(d) waart, ja met wien gij zoo veel beproevingen en strijd hebt doorgestaan. Doch hoe smartelijk u(w) verlies ook wezen mag, gij hebt overvloedige vertroostingen in Gods Woord. Zij geloofde in Christus en dan, weten wij, leeft zij, en wanneer Hij wederkomt zal Hij die in Hem ontslapen zijn wederbrengen met Hem. Ik had eenige oogenblikken voor | |
[pagina 214]
| |
dat ik de tijding ontving bijzonder over U gedacht en wel over de beproevingen en miskenningen die U zijn en worden aangedaan. Ik las een brief uit Newton,Ga naar voetnoot53 en het slot was: ‘Hij zij het licht van u(w) oog, de sterkte van u(w) arm en de vreugt van u(w) hart’; en dat wenschte mijn hart U zoo toe, ofschoon ik zoo ver van U verwijderd was, en wel nu gij dat zoo zeer behoefde. Ik was ook zeer verblijd dat gij kalm en stil was toen de Heer U beproefde. Ik wensch ook U (toe) dat gij door het geloof deze donkere val(l)ei door zult gaan, steunende op Zijn Woord. Mijn huisgezin verkeerd ook langdurig in veel ziekte en mijn oudste zoonGa naar voetnoot54 vrees ik dat hij mij ook door den dood zal ontrukt worden; hij is ten minste zeer zwak en ongesteld. Mijn jongste is dood.Ga naar voetnoot55 Wat mijn persoon betreft: ik ben iets beter na(ar) het ligchaam, maar heb een zwaare strijd in de gemeente. Ik heb het zoogenaamde amptgewaad afgelegt.Ga naar voetnoot56 Hierover is veel beroering, zoodat, sommige zich afscheiden, mijn bediening miskennen, en niemand tot heden die met mij vereenigt is. Zommige is het een onverschillende zaak, en wenschte(n) om de vrede te bewaren dat ik het droeg. Ik heb al de schuld der scheuring en dat is ook zoo. Omdat zij van hunne bijgelovigheid niet willen overtuigd worden. Mijn zwakke vleesch heeft mij een en andermaal doen zondigen en o, ik ben zoo bang van mijzelve. Waar zal het heen zoo de Heere mij niet ondersteund of de gemeente niet voorlicht in Zijn Woord (?) Ik heb niet durven denken dat de gemeenten zoo vormelijk waren. Somtijds prijs ik de doode(n) en zou ook wel in de zalige rust willen. Wat hebben onze zalige vrienden ons vooruit, doch geliefde ik ben verkeerd. Wij moeten noch strijden willen wij gekroond worden. De Heere bekwaame ons, schenke een dubbele mate van Zijn vertroostend licht en leven in uwe ziel. Ik ben zeer verlangend na(ar) U. Had ik vleugelen, ik was bij U. Nu kan ik alleen mijn deelneming en mijn bezwaren ontlasten door middel van deze weinige letteren. Ik hoop als de Heere U in het vervolg in staad steld wel eens eenige regelen van U te ontvangen. | |
[pagina 215]
| |
Tot heden geschreven ontving ik u(w) eigenhandige brief. Ik werd in dezelve bevestigd de leiding van den zelfden Geest. Nu geliefde broeder, de Heere zij U en uwe lieve kinderen tot een leids en raadsman door dit leven, tot Hij U overvoerd in die zaligheid die Hij bereid heeft voor allen die Hem liefhebben. Groeten aan Overkamp, de PintoGa naar voetnoot57 en de overige broeders. Ook inzonderheid aan Mevrouw van Hall (en) Mevrouw Zeelt.Ga naar voetnoot58 En zijt gij vooral van ons gegroet en (be)denk dat wij zijn u(w) hartelijk deelnemende vrienden.
C.v.d. Meulen en Vrouw |
|