De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)
(1982)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Hoofdstuk 2
| |
[pagina 22]
| |
Ook uit dit hoofdstuk blijkt duidelijk dat de ‘Leidsche Jagers’ - vrijwilligers, studenten van de Leidse universiteit; de compagnie omvatte 5 officieren en ongeveer 250 onderofficieren en manschappen - wel degelijk in de gevechten gedurende de Tiendaagse veldtocht zijn betrokken geweest. Of dit geldt voor álle ‘Jagers’ staat niet geheel vast. Maar H.P. Scholte is te Bautersem in het vuur geweest, zoals het laatste gedeelte van de eerste brief ons leert. Na de winter van 1830 op 1831 in Noord-Brabant te hebben doorgebracht- hij was onder meer ingekwartierd te Breda, te Oosterhout (onder meer van 31 november 1830 tot 7 januari 1831) en te Eindhoven (18 april tot 1 augustus en 21 augustus tot 18 september 1831) - waarbij een voor die tijd volledige militaire training werd ondergaan, trok Scholte 1 augustus 1831 onder bevel van Diederich Jacob den Beer Poortugael ‘Eerste luitenant bij de Vrijwillige Jagers der Leidsche Hoogeschool’ uit Eindhoven in zuidelijke richtingGa naar voetnoot4. De route die werd gevolgd was ongeveer: Eindhoven-Arendonk-Rethy-Moll-Olmen-Oostham-Beringen (eerste gevechten; 5 augustus) -Houthalen-Kermt-Hasselt-St. Truijen-Bautersum (zware gevechten in de avond van 4 augustus) - Leuven (12 augustus). Tijdens de tocht sneuvelde één Leidse student en raakten er tussen de 10 en 20 gewond. In Bautersum sneuvelde onder anderen de luitenant-kolonel C. van Valkenburg, commandant van de vrijwillige jagers van de provincie GroningenGa naar voetnoot5. | |
1. Maastricht, 31 oktober 1831Ga naar voetnoot6Lieve vriend en Broeder! Uwe letteren van den 10o. JL zijn mij door 's Heeren goedheid den 13o. daaraanvolgende in welstand geworden. Het verblijd mij dat gij U na zoo veele ontberingen van allerlei aard, te midden uwer Vrienden U in den Heere hebt moogen verheugen - buiten twijfel zal Zijne genade het lofoffer in u wel eens hebben ontstoken voor Zijne wonderbare uitreddingen, gelijk wij ondervonden hebben uit de ons aan alle kanten omringende gevaren. O mijn vriend! welke ellendige schepselen zijn wij dat wij dat alles zoo spoedig kunnen vergeten, en door koele onverschilligheid weggesleept het vuur des Geestes tegenstand bieden; gewis niet van den Heere is die gesteldheid in ons gemoed, maar het is de wildernis onzes harten, die groter is dan eenige wildernis ter wereld, welke onophoudelijk ons dwarsboomt en het genot van eene zalige, dankbare zielstemming, blotelijk steunende op genade, die haar oorsprong heeft uit God, dáár waar wij nog vijanden waren. Ook die wildernis, lieve vriend en Broeder, zult gij in NoordBrabant denkelijk niet hebben achter | |
[pagina 23]
| |
gelaten, evenwel zal zij eens wegvallen als het ligchaam der zonde zal te niete gedaan worden. Moesten wij ons niet verblijden over den aanwas van het Rijk Gods in naauwe zamenstemming met het waarachtige geluk onzer naasten, hetwelk ons doet zien dat de krachtige middelen door den Heer in onze dagen aangewend aanvankelijk doel treffen...Ga naar voetnoot7 maar helaas! ook hier zijn wij arm in mededeelzaamheid, weinig blijvend gevoel van vreugde over onze eigene voorrechten als discipelen des Heeren, kunnen wij onmogelijk eene bestendige voelbare vreugde ontwaren over het waarachtige heil van anderen; maar evenwel nu en dan O Ja! worden wij gedrongen den Heere psalm te zingen over de grootheid zijner genade in het bevorderen van het heil der menschen onze broederen; dan ook is het ons een onuitsprekelijk genoegen, dat zelfs vorsten op hunne troonen zich uitdrukken als waren zij innige voorstanders van het rijk des Heeren; maar dan ook ziet het oog der ziele verder als het zinnelijk oog. Het merkt op de dagen van Elias en Eliza en vergelijkt zijne belangstelling in den aanwas en komst van het Godsrijk met de belangstelling van dien Heer die er Zijn dierbaar bloed voor vergoten heeft! en wat zal de slotsom dezer vergelijking zijn? Eens toch zullen alle knieën zich voor Hem buigen! dit is de onfeilbare uitspraak van het door drijving des H. Geestes geschreven Woord. Hoe donker de uitzichten met opzicht tot de geheele Christenheid ook mogen schijnen, de beloften des Heeren liggen vóór ons, en wakkeren den moed aan van allen die de verschijning van Christus liefhebben; is het de uure van algemeene sluimering, waarvan de inhoud uws briefs gewaagt, dan is het niet onwaarschijnlijk dat tijdsgewrigt waarin ons de gelijkenis des Heeren Mat(t)h. 25 vers 1-9Ga naar voetnoot8 verplaatst. Ja! wijze en dwaze maagden zijn ingesluimerd, en geen wonder! want het is de Geest des tijds gelukt ons in te fluisteren: alle dingen blijven dezelfde als van over lang! maar dan, ook zijn er onder de sluimerende maagden, een groot aantal wijzen die het aan olij in hunne lampen, aan licht en warmte niet ontbreekt; het ‘de Heer komt!’ zal hun plotseling veelligtGa naar voetnoot9 doen ontwaken in de toekomst. - Hier en daar maakt het EliasKaracter van sommigen half of geheel ontwaakte Broederen er veelen opmerkzaam, maar niet zoo op eenmaal laat zich den slaap uit de oogen verdrijven, dat wij daarom niemand kunnen veroordeelen. Denken wij aan die geliefde discipelen des Heeren - hoe zij bij herhaling insluimerden niet verre van dat plaatsje der aarde waar het bloedzweet van den God-mensch mil(l)ioenen schulden uitwischte, waar dat grote werk eerst in al zijn gewigt aanving wat op Golgotha voltooid wierd. Heeft de Heere de wan heden vooral ook in de hand, Hij zelve zal dan zuivering houden op Zijne dorschvloer, wijGa naar voetnoot10 kwetsen zoo ligt de goede tarwe waar wij het onkruid meenen uit te roeijen. De gewetensdwang moge zich weder verheffen, | |
[pagina 24]
| |
en het ongeloof ons woedend aangrimmenGa naar voetnoot11 en veelligt uit bandeloosheid, zielendwang van eene nog veel verschrikkelijker aard scheppen: geen nood! de Heer Regeert! Zijne hand schept uit die branding het goede, de kracht Zijner leer toch was als een op de aarde geworpen vuur - 18 eeuwen heeft het reeds zijn vlammen verspreid ter zuivering eener geheel bedorvene Aarde die zonder hetzelve reeds lang een drakenhol zoude geweest hebben; naar mate de menschheid zich heftiger door hare bedorvene grondbeginselen tegen hetzelve verzet, vankt het tijdstip aan, waarop de geheele aarde in lichte laaije vlam zal staan, en de oordeelen Gods door de menschheid zelve te weeg gebracht zijn, zijn daar; wèl hem, terwijl hij die vlammen reeds heinde en verre meent te zien blaken, op het eenige dat nodig is opmerkzaam wordt gemaakt. Ook voor ons zijn het wekbazuinen tot volharding in waken, bidden en strijden tot den einde toe, maar ook vreugde tekenen eener ophanden zijnde verlossing. Allen die dit laatste krachtige middel niet opwekt voor die zien wij geen hoop; deze vlammen brengen dan de oplossing van licht en duisternis te weeg. Zij drijven het schuim van het goud af. Zoo is dan de Bandeloosheid en Zielendwang (die telgen des Satans, wiens altoosdurend doel menschenmoorden was), dienstbaar aan de uitvoering van het plan des eeuwigen Koning van het Godsrijk ook zonder het te willen even als de broeders van Jozef en de onrechtvaardige regters des Heeren. Zoo moge dan de toekomst grijnzen, oorlogen en geruchten van oorlogen verschrikkingen baren, overal eenen angst der volken bespeurt worden; het Rijk van God hier beneden zelfs eene zichtbare vereeniging meer en meer ontbreken, geen nood. De onzichtbare vereeniging in den Geest bestaat toch daar Koning Jezus dezelve bestiert, wij willen elkander niet toeroepen ziet hier of dáár is de Christus in de binnenkamer of in de woestijne, maar den eenvoudigen Evangelischen geloofsweg in de kracht des Heeren zoeken te bewandelen. Paulus noch Apollos noch Cephas, Luther noch Calvijn heeft dien weg gebaand maar Jezus Christus den Heer door Zijn eigen bloed, die geloofsweg (welke tot de Heiligmaking voert en waarvan den H. doop reeds eene eerste getuige was, en indien wij het willen aannemen, een bewijs van de ons geschonkene genade), is toch alleen smal van wege; ons dagelijksch aankloppend verderf, de zonde die ons dagelijksch ontmoedigt en ons de zuivere genadegift uit het oog doet verliezen, versperd ons den weg des Levens en voed de twijfelzucht waarbij de duivel zijne rekening vind. - Maar geen nood lieve Broeder, er is een borg voor de schuld en een God voor het hart van allen die geloven, de kwijtbrief is aan het kruis genageld. De Heer is God, de Heer regeert!! roept onze ziele en zij verheugd zich daarin, uit dit geloove worden wij gebracht tot geloove, mogten wij daartoe maar veel met gebogene knieen den Heere zoeken, die zich verbonden heeft bij monde van den Heere Jezus Christus om allen den H. Geest te geven die er Hem in Zijne name om bidden. Dit zij Uw, dit zij mijn, dit zij het bestendig voorrecht van alle Godzoekende harten, geloof, hoop en liefde worden in ons levendig gehouden en vermeerdert | |
[pagina 25]
| |
door Hem, Die waardig is te ontvangen de Lof, de Aanbidding en het vertrouwen van het geheele hart. Amen. Hartelijke groete aan onze twee vrienden die in alle mijne wensche zijn mede begrepenGa naar voetnoot12. Ik ben sedert ons Bataillon hier is aangekomen, bestemd om dagelijksch met een detachement op eenige afstand buiten de vesting verkenningen te doen, en sedert eenige dagen ben ik overgeplaatst bij het flankBataillon der 8o Afdeling. Uit de courant hebt gij kunnen zien dat er van mijn voormalig Bataillon (het reserve Bataillon der 8 afd.) 10 officieren gedecoreerd zijn geworden en dat ik, hoezeer op één na oudste tweede Luitenant in rangorde, niet onder dat getal ben, gij weet vriend hoe of dat gaat. Het is een gunstteken en eene gunsteling was ik vooral van dien Chef niet, mijne afgezonderde levenswijze zal daartoe wel veel hebben gedaan, maar ik berouw mij dezelve daarom niet. De brave gewonde kapitein Cauters was de eenige officier onzer kompagnie die gedecoreerd is geworden, men heeft hem wegens zijne blessure niet kunnen passeren. Onze kompagnie had ondanks die geringe beloning, bij BoutersemGa naar voetnoot13 op die avond toen ook gijlieden mede in het gevecht gewikkeld waart en toen den overste Valkenburg sneuvelde 5 doden en 25 gekwetsten waaronder de kapitein. De eerste Kompagnie van ons Bataillon had slechts het halve verlies en ziet de vier officieren dier kompagnie zijn tot ridder benoemd. De brave Zwitser Cabrin welke mede bij onze kompagnie zich bevond en die allen lof verdiend heeft, is alzoo met mij in een geval van onopgemerkt gebleven te zijn, waar menschen belonen. - Maar het is hier beneden niet anders; wèl hem die eene andere hemel kent. Vaart wel vriend. Hartelijke groete van Bichelmeijer. Schrijf mij spoedig eens weder als U de tijd eenige oogenblikken overlaat en denk ook in uwe binnenkamer soms eens aan Uwe broederlijke vriend D.T. Notten 2e Luit
Van den 1o. November. Gisteravond is hier in de kazerne te Wijk een ongeluk gebeurd - eenig buskruid op de kamer van de Sergt. majoor staande heeft vuur gevat; een muur is deels ingestort waarbij 8 à 9 man en twee officieren beschadigd zijn doch zonder gevaar. Bichelmeijer gaat heden voor 5 dagen het fort Willem bezetten, 4 uur buiten de Boschpoort.
Notten | |
[pagina 26]
| |
regelen van mij achtervolgd zijn geworden indien niet mijne omstandigheden eenen geruimen tijd mij geheel hadden bezig gehouden; van harte wensche ik U wederkerig geluk met de bevordering die U op het standpunt Uwer roeping plaatstGa naar voetnoot14 - de Heere verwaardige U een kruisgezant te zijn, die getrouw beantwoord aan het doel zijner zending, die veel vrucht op zijn arbeid mag dragen als eene welgevestigde ranke in den waren Wijnstok, zonder welke gij geleerd hebt niets te kunnen doen - die bij het gevoel zijner eigene ongenoegzaamheid sterk mag zijn in Hem die der zwakken steun is. - ondervind telkens wanneer gij tot uwe Medezondaaren, door de volmagt des Evangeliums, de uitlokking der genade: ‘Laat u met God verzoenen!’ rigt, de zalige goedkeuring des Heeren. - Bloed aan de zijposten en bovendorpel. - Christus en die gekruist! zal bij U wel de versche en levendige weg, de eenige redding voor armen van geest, tollenaren en zondaren, voor kreupelen, blinden en melaatschen zijn. - en nu lieve Broeder, ook voor mij is het steeds een alleraannemenswaardig, een allerdierbaarst woord dat Jezus Christus in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken van welke ik de voornaamste ben. - om niet, ja geheel om niet zonder eenige voorwaarde is de genade waarop ik mijn oog van uit het schuldige hart rigtte - genade, niets dan genade vloeijende uit de Steenrots Christus verzadigd het oog en stild het geweten. - God eischt den geheelen mensch overal in elke omstandigheid en ten alle tijde, met gedachten, woorden en werken, daartoe nu moge het willen bij mij zijn; de uitvoering is verre, er blijft dan niets over dan deze waarheid: ‘Jezus Christus heeft met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt alle die geheiligd worden’. Bij God, bij den Heere Jezus moge de wording en aanwas van het nieuwe Schepsel, die vrucht van 's Heilands kruis, dat gewrocht des H. Geestes alléén gelden, voor mij geld niets dan het bloed des Lams en de daarop gegronde genade elken dag verbeurd, elken dag opnieuw noodzakelijk. - de heilbeloften, welke alle haar grond in Christus hebben, zijn even zoo veele handen mij uit de wolken toegereikt, om zoo dikwijls ik in mijne magteloosheid nederzinke en aldaar mijne ellende gevoele, mij op te beuren en voor moedeloosheid te behoeden - door de hope op eene eindelijke sloping van het ligchaam der zonde, dat laatste voorhangsel dat den weg tot het Heiligdom helaas zoo beneveld, en de vrije blikken der ziele terugkaatst, worde ik beveiligd voor de wanhoop die anders onvermijdelijk uit de ervaring van het diepgaand bederf dat in mij woont, en bij de vurige pijlen die soms van elders worden afgeschoten, zoude volgen, in de hope dan dat dit ligchaam der zonde, die pestademende kerker van den zwakken Geest, met Christus reeds ter kruisiging is overgegeven en ter vernietiging is opgeschreven. Dragen wij dit ons zwaarste kruis tot aan het einde der loopbaan, die de eenige Herder onzer zielen ons gesteld heeft, met lijdzaamheid. Bij deze beschouwing van mij zelve herhale ik het: bij God geld niets dan een | |
[pagina 27]
| |
nieuw Schepsel in Christus Jezus geschapen tot goede werken; voor mij geld niets dan het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt. God ziet op de gewrochten Zijner genade; ik moet op de genade, op de oorzaak zelve zien, anders ware voor mij de genade geen genade meer - met dit dubbel oog waarmede ik het Woord van God leze - ontdek ik dat veele waarheden elkander ontmoeten die anders mij tegenstrijdig zouden voorkomen - bij deze maatstaf vinde ik aanleiding om bij elke vleeschelijke, of geestelijke zelfverheffing, waarvoor mijn verdorven hart zoo veel voedsel zoekt, telkens in mijn niet terug te zinken, en mijne rust, geheel buiten mij, in God in Zijne deugden en volmaaktheden te zoeken - alle rustpunt buiten God is niets dan eene gebrokene rietstaf, maar God is algenoegzaam voor allen en in alles. - doch slechts zij ervaren zulks die het geloven. - indien toeleiding tot het geloven uit God is door Jezus Christus onzen Heeren, en zaaijen uit geloven, en maaijen op zaaijen volgt, dan is God in alles de oorzaak: het begin en het einde, en dit leert de Bijbel mij geschiedkundig en leerstellig beide en mijne eigene bevinding getuigd dit mede. - Zoo ga ik dan voort, lieve Broeder en zoeke (al vrezende en bevende uit de kennisse mijner ellendigheid) Jezus den Nazarener; of ik Hem hier beneden wel zoo van nabij beschouwen zal, als ik dan wel wenschte, weet ik niet, maar dit weet ik: omdat Hij zelve, die in wezen en werken het volmaakte zelfstandige beeld van den eeuwige Vader was, het mij in Zijn Woord geleerd heeft, dit weet ik dat ook de hondekens niet vergeten worden en kruimpjes is toch ook voedsel; niet waar Broeder? - als ik eens regt levendig de diepten van mijn verderf zie, dan blijft mij niets overig dan zelfvernietiging; maar ook bewondering en aanbidding van het onbegrijpelijke mijner redding. Zie ik met dat zelfde oog waarmede ik mij zelve waarneme om mij, dan blijft er ook nog hope genoeg over dat de Heere lankmoedig over ons vaderland zal zijn, te midden van Zijne oordelen die onmiskenbaar op aarde onder de volkeren aanwezig zijn; oordelen, berokkend door der menschen eigene dwaasheden, en aangevuurd door den vorst der duisternis, maar voorgeweten en voorverkondigd in de Heilige bladeren die de reine taal des Hemels, zoo als die voor menschen bereikbaar kan zijn, tot ons spreekt - ingeweven in het grote plan ter verlossing van zondaren, welke der Christelijke broederschap alzoo kan dienen tot wekbazuinen om de hoofden opwaards te steken en de Heere met brandende lampen te verwachten. De uitzichten op eene aanstaande schikking onzer nationale aangelegenhedenGa naar voetnoot15 schijnen zich meer en meer te verwezenlijken; evenwel komt het mij voor dat er geen einde aan de woelingen in Europa kan komen door eenig vredesverdrag; daar het buiten tegenspraak is, dat niet de Vorsten, maar de volkeren overal eene verwoestende strekking hebben aangenomen, waartoe zij aangevoerd zijn en worden door verachters van het alléén zaligmakend Evangelie, predikende grondstellingen, die tot een uitkomst leiden welke als het laatste resultaat der staatkunde van den Satan kan worden aangemerkt - de Roomsche Hierarchie, die breidel van eene grote massa menschen, verliest allengs geheel hare kracht; | |
[pagina 28]
| |
de volkeren werpen die kluister door Heerschzucht en Priesterlist gesmeed met verachting van zich; maar helaas! niet om er de zuivere Waarheid van den Hemel voor in de plaats te verkiezen. - daardoor zinkt dan de grote massa menschen in hare ware natuurstaat van zinnelijkheid, weelde en wellust van allerlei aard terug en volgt bandeloosheid elke drift op, en de aarde wordt het meest overeenkomstige beeld der Helle - daarheen wil de valsche verligting de maatschappij voeren. - om dit te verhoeden kan zij in den tegenwoordigen toestand slechts rekenen op de zuivere opgeklaarden, op de ware vereerders van den groten Koning van het Godsrijk. Slechts deze doen, werken in de tegengestelde rigting van de partij der verwoesting; dan, derzelver aantal is in vergelijking van de menigte, althans naar het laat zich aanzien gering, ook dan zelfs wanneer er nog duizenden sluimerend de Heere verbeiden. Zal nu de grote menigte zich na dat kleine hoopje schikken! of zal werkelijk de oplossing van licht en duisternis, en de daaruit voortvloeijende verdrukking van de aanhangers des eenigen eeuwigen Lichts volgen? - en zoo Ja! Zal dan Nederland en Oranje verwaardigt worden om de banier voor het rijk des lichts en des vredes te ontrollen en op te steken? - Zal Nederland de vrije toevluchtsoord zijn voor het Geestelijk Israël, gelijk eertijds voor het Israël naar den vleesche? - Zal daar eene nieuwe Staatsregeling, gegrond op het Evangelie, den eersten steen leggen tot dat heerlijke door God opgetrokken gebouw? Zal dáár morele, eeuwiggeldende welvaart in den lande, worden voorgetrokken aan materiële voorspoed, en het laatste slechts, als een uitvloeisel, als een van zelf volgend toewerpsel van het eerste worden beschouwd? - Zal daar Krijgsman en Burger werkelijk één zijn; alle burgers allen burgerrechten bezittende, arm en rijk zich vereenigende in de vreeze des Heeren en diens Gezalfden! zich vergenoegende met het dagelijksch brood als teerkost op de reize - Slechts wapenen dragende, wanneer de nood het eischt tot verdediging van Altaar en hut, en tot bewaring van orde en bij beurtenGa naar voetnoot16 of ten minste zonder schitterend praalvertoon (die hare grond heeft in de eerzucht en de grootschheid dezes levens, die den Christen niet betaamt) tot dat ook de toestand van buiten zoodanig, door het beleid des groten Konings, is veranderd, dat de zwaarden tot spaden en sickelen kunnen worden gesmeedt? - Zal Nederland het opstijgend Beest uit den afgrond, wiens troon, ter vervanging van het Beest uit de zee, door het ongeloof wordt opgerigt, en hetwelk veeligt een Zielendwang vah geweldiger aard zal invoeren, en door list en geweld de ontbreidelde volkeren zal onderwerpen, om in eenen eigenlijken zin als vroeger Nap(oleon) de natien tot eenen Afgod maar ook tot eenen allerbloedigsten tuchtmeester te verstrekken; zal Nederland zegge ik den zodanigen zoo hij werkelijk mogt verschijnen, ontkomen? Zal Nederland het opgerichte beeld van vernieuwde valsche Godsvereering (nu echter met wegwerping van den geheiligden naam waarachter zich het ZeeBeest steeds schuilde) vrijuit allen schijn van vereering weigeren, en niets roemen dan Jezus Christus en die gekruist!? Sterk in de wapenrusting van den God harer vaderen, en geschaard om den alouden Oranjeboom aan wiens top de vaan des kruises | |
[pagina 29]
| |
wappert? - de toekomst zal het ons leeren, de ontwikkeling schijnt niet zeer verre, immers volgens veele Godsmannen van onzen tijd, naar het licht dat hun door den Heere in dezen gegeven is. - Bij God zijn alle dingen mogelijk en de grondwet van het rijk Zijn's Zoons is genade - maar leefde deze hope ook eenigzints om den troon, dan zoude er voorzeker in de gelederen onzer Burger-Arméé door doelmatige orders op Godsdienst en Godsvreze worden aangedrongen, en op den God onzer vaderen gewezen worden; dan zoude het misbruiken van Gods Heilige naam en het in het openbaar uitbazuinen der ontucht strengelijk geweerd en verboden worden. - deze en dergelijke maatregelen zoude de Heere zeker zegenen; de opzettelijke boosdoener zoude er door beschaamd worden, de lichtzinnige bedachtzamer gemaakt, en de Jongeling in wiens hart nog een vonkje Godsvrucht sluimerde, hem uit de ouderlijke hut bij gebleven, zoude eene rommeling in zijn binnenste ontwaren - terwijl de meer verzekerde en gemeenzame Godsvriend dankbare vreugdetranen zoude offeren.- Ik hebbe met eigene oogen gezien hoe bij de voormalige Schoolkompagnie der 8o. Afd. waar ik officier bij was, de soldaten over het vloeken gestraft wierden op last van den voormaligen braven Kapitein nu Majoor, en hoe voor en na het eeten de soldaten onder toezigt van den officier der week allen met ongedekte hoofden en in eerbiedige stilte gelegenheid wierd gegeven om te bidden, en welk een invloed dit bij veelen op het gedrag had - Kwamen de orders daartoe van hogerhand, dan zoude de maatregel algemeen zijn, en de zedeloosheid afnemen - Indien het Evangelie niet blotelijk als middel wierd behandelt door de gezagvoerders, waarachter men huichelt, maar als eeuwige eenige reddende Waarheid wierd gekend en aangenomen dan zoude de hulpeloze niet menigmaal als hij uit wezenlijke behoefte om redding vraagt niet worden terug gestoten - niet worden aan zijn lot overgelaten, met een ‘gij moogt toezien wat gaat ons dat aan?’. Met dit laatste gezegde lieve Vriend en Broeder spele ik enigsints op mij zelve - veel durfde ik hiervan U niet mede te delen. Waart gij bij mij of ik bij U dan zoude ik U de woorden laten lezen, waarmede ik gevolmagtigd door de Stemmen Gods in het Evangelie en in mijn geweten den troon naderde; - nu echter mag ik U alleen zeggen dat ik genoodzaakt zal zijn na dat de vrede gesloten zal zijn den dienst te verlaten, en dewijl ik geene middelen van bestaan hebbe, enige andere betrekking te zoeken; de schuld daarvan ligt zeker bij mij, maar ik heb ook geen regt maar behoefte laten gelden, en de minister heeft mij bij herhaling afgewezenGa naar voetnoot17. Konde ik op een dorp als Schoolmeester geplaatst worden, maar ik wil niet vooruit lopen; de Heere wiens schuldenaar ik ben, elken dag...Ga naar voetnoot18, weet dat ik bereid ben Hem waar Hij mij geleid te volgen en | |
[pagina 30]
| |
voor mij en de mijnenGa naar voetnoot19 slechts dagelijksch brood van Hem (te) bidden; mogelijk maakt de vrede eene geheele verandering; al wijl ik een van de jongste 2o Luit. ben, hebbe ik kans op nonactiviteit gesteld te worden, en dan zoude ik gelegenheid hebben om (naar) iets anders rond te zien. - Schrijf mij spoedig eens eenige regelen; groet B. en V.Ga naar voetnoot20 en ontv(ang) broedergroeten van Bichelmeijer die mijn lot ook bekend is en mij een deelnemend en verschonend liefderijk vriend en Broeder is. De Heere zij U bestendig nabij naar Ligchaam en Geest. Bid veel voor uwe alles behoevende Broeder en vriend
D.T. Notten |
|