De Afscheiding van 1834. Deel 4. Provincie Utrecht
(1980)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| ||||||||||||||||
Hoofdstuk 11
| ||||||||||||||||
2. De eerste AfgescheidenenIn september 1835 scheiden de volgende personen zich af van de Hervormde kerk te Rhenen-stad:Ga naar voetnoot2 | ||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||
In 1836 worden zij gevolgd door:Ga naar voetnoot3
Ook te Achterberg en te Elst scheiden zich enige personen af,Ga naar voetnoot4 onder anderen Jan van Stoutenburg. | ||||||||||||||||
3. VervolgingAls er geen vervolging zou zijn geweest, zou er uitermate weinig bewaard zijn gebleven aangaande de Afgescheidenen te Rhenen. Maar door de vele processen-verbaal, opgemaakt door de burgemeester, weten we niet alleen iets van het gemeentelijk leven, maar zijn ons ook enige belangrijke bijzonderheden over door de bekende ds. H.J. Budding geleide godsdienstoefeningen bewaard gebleven.Ga naar voetnoot5 Wij noemen enige bijzonderheden in chronologische volgorde. Werd de gemeente te Rhenen in de jaren 1836-1838 te Amersfoort veroordeeld tot boeten die varieerden van 8 tot 300 gulden,Ga naar voetnoot6 voor de rechtbank te Amsterdam volgde in hoger beroep steeds vrijspraak.
9 april 1836.Ga naar voetnoot7 Ten huize van Jan van Stoutenburg, tabaksplanter, wonende in de buurtschap Elst, is een godsdienstige vergadering gehouden van 40 à 60 personen uit de gemeente Rhenen, de omliggende plaatsen en uit de provincie Gelderland. Het woord is gevoerd door Jan Hendrik Mol, Maarten Heetveld, beiden tabaksplanter en Hendrik van Waveren, blikslager. | ||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||
10 april 1836.Ga naar voetnoot7 Samenkomst ten huize van Jan van Daalen, tabaksplanter, wonende aan de Markt te Rhenen. Maarten Heetveld is de ‘leider’ van het gezelschap. De veldwachter, gezonden door de burgemeester, woont de vergadering bij. Heetveld spreekt er zijn blijdschap over uit dat ‘het gezelschap is uitgebreid met één persoon’. Joh. Hovestad oppert, dat de veldwachter wel eens een spion zou kunnen zijn. Dorothea Keyzer, de huisvrouw van Van Daalen antwoordt het daarmee niet eens te zijn ‘want dat een knecht gaan moet, waar hij gezonden werd’. De veldwachter rapporteert verder, dat door de aanwezigen ‘over godsdienstige zaken werd geredetwist, waarbij geene eenstemmigheid van de gevoelens heerschte’.
12 april 1836. Verhoor van Jan van Stoutenburg inzake ‘oefeningen’ te zijnen huize. Hij verklaart dat H. van der Biezen en Dirk Lodder te Veenendaal vaak het gezelschap bezoeken. Joh. van Daalen wordt ouderling genoemd en M. Heetveld diaken. Bedoeld is: als zodanig verkozen, want ze worden eerst in juni bevestigd. 13 april 1836. Verhoor van M. Heetveld, H. van Waveren, J.H. Mol en J. van Daalen. Verklaren, dat er regelmatig vergaderingen worden gehouden in enige huizen. Rhenen en Veenendaal worden als één gemeente aangemerkt.Ga naar voetnoot8 Merkwaardig is, dat de ‘gemeente’ ondersteuning verleend aan Willem van der Voorst, wonende onder Ingen (Betuwe) en dat vermeld wordt, dat tot het gezelschap behoort weduwe J. van Kalkeren ‘onder Lienden’.Ga naar voetnoot9 We zullen hierna nader bevestigd zien dat het gezelschap, dat te Elst en te Rhenen vergaderde ook leden telde in het ten zuiden van deze beide plaatsen gelegen deel van de Betuwe. In juni en juli 1836 gaat ds. H.J. Budding bij herhaling in een godsdienstoefening in Rhenen en omgeving voor.
Op vrijdagavond 3 juni treedt Budding op in een samenkomst ten huize van J. van Daalen. De bijeenkomst is ‘schriftelijk aangekondigd’ onder meer te Veenendaal en te Kesteren. Uit laatstgenoemde plaats zijn aanwezig: Klaas den Hartog en huisvrouw, Jan de Haas, Peter van (den) Brink en juffrouw Draaijer. Uit Veenendaal zijn er enige personen, onder wie Dirk Lodder en Ot van der Meijden. Er wordt bekendgemaakt, dat er op zondag aanstaande driemaal vergadering zal worden gehouden te Elst. Dit bericht geeft de burgemeester van Rhenen aanleiding op zaterdag 4 juni de secretaris der gemeente naar ds. Budding te zenden. Deze vertoeft dan ‘ten huize van deszelfs vader, de Heer Willem Budding, Wethouder dezer Stadt’. De secretaris waarschuwt Budding en tracht hem tevens te overreden niet door te gaan met de wetten van de staat te schenden; immers, zo zegt hij ‘de | ||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||
beste christen is de beste burger’. Volgens het proces-verbaal antwoordt Budding onder meer ‘dat die zoogezegde onrust (waarvan de secretaris had gesproken) juist gewenscht was voor de zaak der kerk en dat het Gouvernement zich te veel de zaak in de kerk had aangematigd’. Verder antwoordt hij ‘dat hij zijne roeping zoude volgen’.
Zondag 5 juni 1836 is ongetwijfeld één van de grote dagen geweest voor de Afscheiding in Rhenen en omgeving. Op deze dag zijn er drie samenkomsten gehouden te Elst, in de woning en de tabaksschuur van Jan van Stoutenburg.Ga naar voetnoot10 Budding is driemaal de voorganger.Ga naar voetnoot11 In de morgendienst verschijnen de burgemeester, de secretaris, een veldwachter en een ‘gerechtsdienaar’. De burgemeester spreekt van ‘een ontelbare menigte’, daarna van meer dan tweehonderd personen. Hij vindt in de tabaksschuur ‘eene tegen elkander aangedrongen meenigte, en zelfs de gebindten of zoogenaamde hanenbalken met enkele lieden bezet’. Bij zijn binnenkomen is Budding in gebed; dit duurt ongeveer een half uur. Daarna dringt de burgemeester door tot vlakbij de voorganger. Hij vindt deze, zittende op een stoel, in het midden van de schuur, vóór een tafeltje ‘geplaatst op eene verhevenheid... op welk tafeltje een folio Bijbel lag opengeslagen, een kleine Bijbel in de hand houdende en gekleed in eene zwarte gekleedde Rok... en hebbende in eenen halven kring voor zich geplaatst Johannes van Daalen te Rhenen, Hendrik van der Biezen en (Otto) van Rootselaar te Veenendaal en Maarten Heetveld, insgelijks te Rhenen woonachtig, terwijl Jan Wijnen... benevens een ander, mij onbekend persoon, rugwaarts naar... Budding gekeerd, vóór en gedeeltelijk onder het gezegde tafeltje gezeten waren, en hetzelve als scheenen te schragen.’ Als de burgemeester - H.H. van Deventer - tot Budding gaat spreken, wendt laatstgenoemde zich tot de vergaderde personen en zegt ‘dat zijlieden zich stil en aandachtig zouden hebben te gedragen’. Aan ds. Budding wordt duidelijk gemaakt, dat hij in overtreding van de wet is. Aan Van Stoutenburg wordt gelast, de menigte onverwijld de woning te doen verlaten. Aan dit bevel wordt geen gevolg gegeven. Budding verklaart desgevraagd dat buiten hem, geen enkele persoon ‘alhier eenige betrekking uitoefent’. J. van Daalen en H. van der Biezen zijn als ouderlingen en O. van Rootselaar en M. Heetveld als diakenen verkozen. Dat hij Van Daalen en Heetveld heden middag in die ‘betrekkingen’ zal bevestigen; ‘terwijl het ten aanzien van Van der Biezen en Van Rootselaar nog onzeker was, of die alsdan daartoe roeping zouden hebbenGa naar voetnoot12 - zoals Van der Biezen dan ook hierbij verklaarde, niet te geloven, daartoe de | ||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||
roeping te zullen hebben - en dat hij overigens ook hedenmiddag vier kinderen zoude dopen’.Ga naar voetnoot13 Budding weigert de dienst te beëindigen en maakt daarbij de opmerking ‘dat een ander mogt meenen, dat de Koning het regt had hem het houden dezer vergadering te verbieden, dat hij voor zich aan dat bevel niet zoude gehoorzamen, als zijnde alleen gehoorzaam aan zijnen God, den Koning der Koningen, welke aan zijne zorge had toebetrouwd die duizende - zich herhalende - die honderde menschen aldaar aanwezig, welke ieder oogenblik konden sterven, en wier eeuwig heil alzoo bij hem een alles overtreffend gewigt was; dat hij overigens steeds voorstond, den Koning te geven wat des Konings en God wat Godes is!’ Na deze woorden wendt de burgemeester zich tot de vergaderde menigte en gelast deze in naam des Konings ‘onverwijld en vreedzaam’ uit elkander te gaan, aangezien de vergadering in strijd met de wet wordt gehouden. ‘Waarop eene mij onbekende vrouw, half opstaande, antwoordde, dat zij zulks wel verstond, maar in geenen deele dacht heen te gaan’, aldus het proces-verbaal. Een gering aantal mensen, waarschijnlijk nieuwsgierigen, verlaat de tabaksschuur. Budding, die blijkbaar vindt, dat de burgemeester lang genoeg aan het woord is geweest, geeft dan op te zingen van Psalm 2, het eerste, tweede, derde, vijfde en zesde vers. Nadat deze verzen zijn voorgelezen, beginnen de aanwezigen te zingen. Burgemeester en secretaris vertrekken, de veldwachter en de gerechtsdienaar blijven. In de processen-verbaal worden behalve inwoners van Rhenen, de volgende personen vermeld. Veenendaal: Geurt Ariesse. Amerongen: Hendrik van Barneveld, Jan Willem Draaijer, Hendrik van Remmerden, Gijsbert van Schaik. Ingen: Jan de Haas, Willem van de Waal. Lienden: Jan van Ommeren, de vrouw van Jan Westreenen. Opheusden: Roelofje den Hartog. Het staat wel vast, dat onder de ruim 200 aanwezigen meer nieuwsgierigen zijn geweest dan zij, die na de aanmaning door de burgemeester vertrokken. De veldwachter noteert nog, dat Budding ‘de vergadering in het gebed bijzonder heeft gewaarschuwd tegen het ter kerk gaan,Ga naar voetnoot14 als verkondigen de Leeraars leugens en tevens daarbij ten sterksten zijne afkeuring heeft gegeven van de tegenwoordige inrichting van het onderwijs der jeugd in de scholen.’
Het volgende tamelijk spectaculaire gebeuren voltrekt zich op zondag 10 juli. | ||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||
Opnieuw worden er dan diensten geleid door ds. Budding, gehouden in de schuur van Jan van Stoutenburg in Elst. De eerste dienst duurt van 9 tot 1 uur (!) en wordt bijgewoond door 240 personen. De tweede van half 3 tot 5 uur; er zijn dan 350 toehoorders. 's Avonds wordt er nog een ‘bedestond’ gehouden, waarvan geen bijzonderheden zijn bewaard gebleven. Budding kondigt aan, dat er aanstaande woensdagavond te Rhenen een ‘boetpredikatie’ door hem zal worden gehouden. Uit andere bronGa naar voetnoot15 weten we dat dit op vrijdagavond eveneens is gedaan. Beide preken dienden ter voorbereiding op het heilig avondmaal van zondag 17 juli. Budding is in die dagen te Rhenen wel bijzonder actief geweest. Zoals we weten uit zijn biografie van de hand van J.H. Gunning kende hij ook andere perioden. Namelijk als het hem inwendig dor en donker was - er waren weken dat hij in het geheel niet vermocht te preken. Wij zien dat het aantal bezoekers toeneemt, maar ook komen er meer personen van buiten Rhenen, ja zelfs uit Dodewaard en Kesteren. In het proces-verbaal aangaande zondag 10 juli worden onder anderen genoemd: Uit Veenendaal: Evert van Kooten. Amerongen: Cs. Blankesteijn, H. van Drosselaar, Aalbert van der Kolk, Cornelis Versteeg, Hendrik Versteeg, Hendrik van Viegen. Scherpenzeel: Jan Heijnen. Dodewaard: Jan Hovestad en huisvrouw. Kesteren: Jan de Haas, Arie de Weert.Ga naar voetnoot16
Zondag 17 juli wordt er avondmaal gevierd. 's Morgens is er een dienst ten huize van Jan van Daalen en 's middags weer in de schuur van Jan van Stoutenburg. 's Morgens zijn er circa honderd personen aanwezig, 's middags tussen de vier- en vijfhonderd. Toch zijn er in het geheel niet meer dan 30 avondmaalsgangers, een bewijs te meer dat slechts een klein gedeelte van de bezoekers van de door Budding geleide diensten tot de Afgescheidenen behoorde. Uit Kesteren is onder anderen aanwezig Jan van Doorn, Dirk Jager; uit Ochten: Hendrik Booms en uit Nijmegen een juffrouw Van Nas, een familielid van Budding.
Na de hierboven genoemde samenkomsten wordt het weer ‘rustig’ in Rhenen. Ds. Budding vertrekt. Er zijn na juli 1836 nog slechts twee processen gevoerd tegen de Afgescheidenen te Rhenen en onderhorige buurtschappen.
20 september 1837.Ga naar voetnoot17 Er wordt een bijeenkomst gehouden ten huize van | ||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||
Jan Hendrik Mol, 56 jaar, tabaksplanter, wonende te Rhenen. Door Barend Hendrik Messink, kleermaker, 26 jaar, wordt een preek gelezen. Als de veldwachter komt, constateert dat er meer dan twintig personen aanwezig zijn en proces-verbaal opmaakt, zegt Mol: ‘Zoals het God belieft, wij houden geene Vergaderingen buiten Gods wet’.
Op 7 april 1839 leidt ds. H.J. Budding twee godsdienstoefeningen ten huize van Reijer van Ommeren, oud 37 jaar, bakker te Rhenen.Ga naar voetnoot18 Er zijn meer dan honderd personen. Opnieuw wordt de heilige doop bediend aan een kind - Hendrina - van Frans Willem van Dee uit Ommeren. | ||||||||||||||||
4. Gemeentelijk levenZoals we reeds schreven: nà 1839 vinden we geen enkel levensteken meer van deze gemeente, die in de zomer van 1836 door ds. H J. Budding is geïnstitueerd. Zij is drie jaren haar eigen weg gegaan. Van een vereniging met Veenendaal is niets terecht gekomen. In de notulen van de provinciale vergaderingen in de provincie Utrecht vinden wij nog enige berichten over verdeeldheden, die wijzen op verschijnselen van ontbinding. Vermoedelijk heeft de houding van ds. Budding - in 1839 brak hij met de Afgescheiden kerken - in Rhenen weinig samenbindend gewerkt. Zijn onbekookt optreden, bijvoorbeeld ten aanzien van de psalmberijming, gepaard met de bewondering die velen voor hem koesterden, kon in een kleine gemeente licht tot scheuring aanleiding geven. In ieder geval: Budding heeft - vermoedelijk tijdens de genoemde diensten van 7 april 1839 - na het lezen van de tekst de godsdienstoefening verlaten en niet willen preken. Aan de avond van dezelfde dag doopte hij zonder medewerking en zelfs tegen de vermaning van de kerkeraad kinderen van mensen die wegens hun onbehoorlijk gedrag niet in de gemeente waren opgenomen.Ga naar voetnoot19 Voor zover we weten is J. van Daalen de enige ouderling geweest en M. Heetveld de diaken.
De ‘provinciale notulen’Ga naar voetnoot20 dan vermelden het volgende. 16 september 1836. Aangaande Rhenen wordt gerapporteerd dat sommige leden de onderlinge bijeenkomsten nalaten ‘omdat de oude psalmberijming er niet gevonden wordt’. Een half jaar later - 16 en 17 maart - horen we dat J. van Daalen niet is verschenen op de vergadering ‘om rede in het huis van den Ouderling eene groote ergernis aanwezig was’. Er gaat een commissie naar Rhenen. In september 1837 luidt het, dat degenen die zich van de gemeente blijven | ||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||
onttrekken en met de ouderling en ook onderling niet willen verzoenen, na herhaalde vermaning, zo die ook vruchteloos is, onder censuur dienen te worden gesteld. De situatie verbetert niet en in april 1838 verzoekt de ouderling - aan de provinciale vergadering! - van zijn ambt ontslagen te mogen worden. Een jaar later - 7 maart 1839 - heerst in de gemeente nog dezelfde verwarring. Eén van de grootste zwarigheden is, evenals te Veenendaal, dat niet vaststaat, wie al dan niet tot de gemeente behoort! Het laatste levensteken van de gemeente vinden we in de notulen van 22 en 23 augustus 1839. Er wordt een brief van ouderling Johannes van Daalen voorgelezen, waarin deze zegt onbekwaam en onwaardig te zijn voor zijn bediening. Ook is er een brief van diaken Maarten Heetveld en van Johannes Hovestad, lid der gemeente. Beide laatstgenoemden stellen Van Daalen voor als een ‘verwaarloozer van zijn ouderlingschap... als een scheurmaker en lasteraar’. De gemeente zinkt terug in het conventikel-wezen waaruit zij is opgekomen... |
|