De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.
(1977)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Hoofdstuk 11
| |
[pagina 184]
| |
predikant geworden.Ga naar voetnoot1 Wij krijgen de indruk, dat hij zich na 1840 enigszins van Scholte distancieert.
Geliefde Vriend en Broeder in den Heere!
Wij hebben naar aanleiding van Uw brief aan de Classis voorl. Donderdag Classicale vergadering gehad, om afgevaardigden naar Dordrecht te benoemen en over het regeer-ouderlingschap te spreken. Wij hebben lang genoeg gepraat maar het heeft niet veel opgeleverd. Hasselman en Straver zullen ons vertegenwoordigen. Punten waarover men wenscht dat gehandeld wierd op de prov. vergadering had men niet op te geven. Dus heb ik daarvan in de lastbrief ook maar geen melding gemaakt. Hierbij zend ik U de copy van een brief die ik morgen van Dulst toezend. Bij gelegenheid verwacht ik die copy terug! Ik heb van den Heer KrämerGa naar voetnoot2 Conrector der Latijnsche School te Dordrecht een brief ontvangen over zeker jongeling Hendrik Willem Nooy,Ga naar voetnoot3 ruim 15 jaar oud, woonachtig te Dordt, die een groote begeerte toont om zich aan het Leeraarambt toe te wijden bij de Afgescheidene gemeente, doch geene middelen heeft om dit op eigen kosten te doen. De Heer Kr. beveelt hem mij op het dringenst aan ‘daar het’ - zegt hij - ‘de dagelijksche bede der ouders en des jongelings is dat laatstgenoemde eenmaal het Woord Gods moge verkondigen.’ Verder zegt de Heer K. van hem: ‘In de voorbereidende talen en wetenschappen (rekenen, Fransch, Duitsch, Engelsch) is hij naar mijn oordeel zoo ver ervaren dat hij aan de oudere talen kan beginnen, waartoe ik mij gaarne, zoo hij de benoodigde boeken zich kan aanschaffen, de moeite en tijd zal getroosten, namelijk om hem daarin privaatlessen te geven.’ ‘Mogt UEd. deze mijne vrijheid niet ten kwade duiden en ik door de Voorzienigheid mede werkzaam geacht worden tot een Hem vereerend doel (dan) zal ik mij meer dan beloond achten.’
De Heer Krämer is buitendien Zaturdag nog bij mij geweest om over die zaak te spreken; hij rekende dat dit jonge mensch 's jaarlijksch ƒ 100,- zoude behoeven voor de boeken enz. Ik heb hem te kennen gegeven dat Gij aanstaande Vrijdag in Dordrecht zoudt zijn en dat er dus voor dat jonge mensch eene schoone gelegenheid was om U daar te ontmoeten. Ik haast mij dus om U kennis te geven dat Gij te Dordt zoodanig bezoek krijgen zult. Gij zult dan al spoedig bemerken of er wat bij dien jongeling | |
[pagina 185]
| |
zit dat hoop geeft, en dat vrijmoedigheid geeft om hem in zijn voornemen voort te helpen. Zooveel heb ik den Heer Krämer reeds gezegd dat de daadzaak van zich te hebben voorbereid tot het Leeraarambt bij ons nog geen waarborg was van er toe te zullen geraken; maar dat er uit eene of andere Gemeente eene roeping moest uitgaan.
Hasselman word (in mijne oogen tenminste) meer en meer openbaar. De Classis daarentegen schijnt 't best met hem te kunnen vinden. Ik heb mijn tijd besteed in het copieeren van de brief aan van Dulst; ik eindig nu vliegend. Ik meende (dat) Gij mij gezegd had mijne tegenwoordigheid in deze dagen te Gorcum te verlangen, doch daaromtrent niets van U vernemende onderstel ik dat dit niet doorgaat. Ik moet deze(r) dagen waarschijnlijk naar Rotterdam (en) Amsterdam gaan. Zijt met Uw gezin aan Gods vaderlijke hoede om Christi wille aanbevolen en geloof mij, Uw liefhebbende Vriend en Broeder
A.E. Dudok Bousquet | |
[pagina 186]
| |
Gedeelte van brief van A.E. Dudok Bousquet aan ds. H.P. Scholte, 26 oktober 1840
|
|