De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.
(1977)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Hoofdstuk 4
| |
[pagina 67]
| |
schuldig aan aanranding van een ‘autorité publique’ en heeft hij opgewekt tot ongehoorzaamheid aan ‘actes de l'autorité publique’ (acten van het openbaar gezag)? De officier van justitie bij de rechtbank van eerste aanleg te Appingedam, de procureur crimineel - de aanklager - bij de rechtbank te Groningen, de procureur generaal bij het hooggerechtshof te 's Gravenhage en de minister van justitie menen van wèl. De beide genoemde rechtbanken zijn de tegengestelde overtuiging toegedaan. Ten gevolge van dit laatste wordt Scholte op respectievelijk 27 februari 1835 en op 24 juni 1835 door deze rechtbanken vrijgesproken.
Mr. J. Potter van Loon heeft Scholte in beide gevallen verdedigd. Hieronder vinden wij het voornaamste van de brieven door Potter van Loon aan laatstgenoemde geschreven aangaande de twee rechtszaken. Aanhef, slot (groeten en ondertekening) en onbelangrijke zaken laten wij weg; de brieven zijn geschreven uit Appingedam, met uitzondering van de laatste. | |
Eerste brief, 25 december 1834Het proces is nog niet volledig geïnstrueerd; er worden nog dagelijks bijna getuigen gehoord... De Heeren HogendorpGa naar voetnoot1 en van HallGa naar voetnoot2 hebben mij met de mededeling hunner denkbeelden nopens de uitlegging van autorité publique vereerd. Laatstgenoemde heb ik reeds geantwoord. Jonkheer van Hogendorp hoop ik nader te schrijven. Als de Beschuldiging alleen over de aanranding der Kerkelijke Autoriteit loopt, is er zeker veel ter verdediging te zeggen, doch ik ben op verre na niet zeker, dat men dezelve zal aannemen. Kerk en Staat zijn slechts ten deele van elkander gescheiden. Als ik echter volledig met de bezwaren tegen U bekend ben geworden en ik de openbare verdediging der zaak, met hoop op eenen goeden uitslag, heb op mij gegenomen, wensch ik mijne denkbeelden te dezen aanzien nader op te geven. De Justitie is in de behandeling der zaak, te mijnen aanzien, vrij geheimzinnig. Wanneer de Procedure dus voor den Regter komt, kan ik moeilijk bepalen; doch door den verren afstand, zal er zeker wel een termijn van om de 20 dagen worden gegeven, zoodat er welligt nog wel eene maand zal moeten voorbijgaan. Het doet mij leed, dat ik niet zekerder en bepaalder kan antwoorden. | |
[pagina 68]
| |
gens de aanvallen tegen het Kerk-Bestuur etc. strijdig met art. 201 C. Pénal.Ga naar voetnoot1 Schoon ik nog de woordelijke inhoud niet ken, zoo weet ik toch dat de Ordonnantie zeer gematigd is opgesteld en tevens dat de weeken die er sedert Uw verblijf alhier verloopen zijn veler gemoederen hebben doen bedaren. Andere oorzaken wier vermelden ik echter het papier niet durf toevertrouwen, hebben tot die gunstiger stemming ook medegewerkt.Ga naar voetnoot2 In één woord, Uwe zaken zijn mijns inziens erachtens, thans beter dan vroeger. Ofschoon er vóór de toepassing van het ‘Autorité Publique’ op Staatsregte(r)lijke gronden wel wat te zeggen valt, en er ook Autoriteit in Uw nadeel is,Ga naar voetnoot3 zoo declareer ik thans de verdere verdediging Uwer zaak met moed op mij te nemen... Binnenkort hoop ik den Heer van Hogendorp te zullen schrijven onder toezending van de Acte van Renvooi. Van den Heer van Hall heb ik de Certificaten nog niet ontvangen. Ik blijf groote prijs op dezelve stellen... Vooral verzoek ik ze van menschen die in het Godsdienstige geheel verschillen van U denken. Zou men niet een attest kunnen krijgen van den Commanderenden Officier der Leydsche Jagers? van één of twee Liberale Professoren van Leyden?Ga naar voetnoot4 Bij de verdediging komt het mij van belang voor mededeeling te doen van schrijvers die ons KerkBestuur geweldig doorstrijken.Ga naar voetnoot5 Tot dat einde heb ik een paar stukjes van PosthumusGa naar voetnoot6 en eene aanhaling uit SchröterGa naar voetnoot7: Leer des Bijbels. Amsterd. 1832. No. 2 bl. 61-76... Er zijn zeker veel meer in ons land; gelieve mij opgave te doen wáár ik ze vinden kan. | |
[pagina 69]
| |
einde ken ik niets beter dan de stukjes van Posthumus,Ga naar voetnoot1 die de Synode en geheel den tegenwoordigen Kerkvorm veroordeelt. Heden schrijf ik den Heer van Hogendorp over eenige Regtskundige zwarigheden. Zóó zeker op Uw EZGel. vrijspraak ben ik op verre na niet. Ik lees in onze Couranten dat er in Uwe plaats een Opvolger is benoemd, en dat Uw EZG bij Koninklijk Besluit is ontslagen. Is dat laatste waar, mag ik dan weten, op welke grond en afschrift hebben van dit Besluit? Het Certificaat van den gewezen Majoor der Jagers komt mij, bij nader inzien, min noodzakelijk voor. Als het er is, is het goed, zoo niet, ook goed; die van Amsterdam blijf ik inwachten. Het komt mij best voor dat Uw EZG. 's Woensdags hier is, en niet vroeger. Voorzigtigheidshalve zou ik aanraden, een of twee dagen eerder in Groningen te wezen, en mij van daar het Adres te bezorgen. Doch vóór alles moet ik ernstig verzoeken noch te Groningen noch hier eenige Oefening te houden of vele menschen toe te laten. Zoo veel mogelijk in stilte. O het vooroordeel is zoo tegen Uw EZG. Het zelve moet vooral niet worden opgewekt. Nieuwe ongeregeldheden zijn er voorgevallen in de Kerk te Wehe of Zuurdijk,Ga naar voetnoot2 niet ver van Ulrum, alwaar een Arbeider den Predikant Warmolts van den Preekstoel heeft verdreven, dien hij vervolgens zelf beklommen heeft; dit is onlangs Zondag voorgevallen. | |
[pagina 70]
| |
Vijfde brief, 8 maart 1835Aangenaam was mij de ontvangst van Uwen geëerden brief van den 2 dezer, welke mij een nieuw bewijs opleverde dat Uw EZGel. en te regte op eene Regterlijke vrijspraak grooten prijs stelde, en dus niet naar eene Martelaars-Kroon streefde, die even nutteloos als ondoelmatig kan worden geacht. Ook mij heeft het vonnis zeer veel genoegen gedaan. Als ik mij niet bedriege is hetzelve eenparig of liever éénstemmig gewezen, in welk geval de uitspraak inderdaad een bewijs van Regterlijke Onafhankelijkheid en Onpartijdigheid oplevert, gemerkt hetgeen is voorafgegaan, de algemeene denkwijze etc. etc. Zooveel ik kan bespeuren is de Geestelijkheid er niet zeer mede in den schik. Het Regtgeleerd Publiek denkt er vrij goed over. De Menigte tast in den blinde rond en vonnist zoo als de Godsdienstige denkwijze haar ingeeft. Wat eene Uitgave van mijn Pleidooi betreft, onder zekere omstandigheden | |
[pagina 71]
| |
kan hetzelve nuttig zijn; doch weet, dat de Officier al schielijk heeft geappelleerd en dat wij dus slechts halverweegs zijn. Vooreerst is dus eene openbaarmaking zeer afteraden. Na een gelukkige afloop van het Appel wordt de zaak anders doch over eene al of niet Uitgave schrijf of spreek ik U wel nader. Onze Officier heeft appèl ingesteld sua auctoritateGa naar voetnoot1 en behoefde daartoe geene magtiging uit 's Hage. Hij heeft mij te kennen gegeven dat ik schoone argumenten had gehad, doch hij begreep dat de toepassing wel eens faalde, staande houdende dat bij ons de Kerk van de Staat uitgaat. Te Groningen komen wij voor een Regtbank van vijf Regters, wier personeel ik zeer goed ken en bijwelke ik zelf ook goed bekend ben. Het is echter niet zeker wie er al over zullen vonnissen; doch, hoezeer ik goeden moed heb, zoo ontveins ik toch niet er wat tegen optezien. De hoofdreden is, omdat ik daar moet overstaan tegen den Heer Procureur Crimineel, die op een ander standpunt staat dan onze Officier, althans ten mijnen opzigte. Want hoe begaafd en krachtvol het Publiek Ministerie hier ook is, zoo mag ik gaarne tegen Hetzelve optreden, omdat Het altijd voet bij stuk houdt, geregeld pleit en in menig opzigt ook door den toon, het der Tegenpartij niet moeilijk maakt. Te Groningen is de Prok. Crimineel de bekende en geprezene en door en dóór kundige Staatsman en Wetgever Mr. Tammo Sypkens,Ga naar voetnoot2 naar wiens terugkomst uit den Haag (Zijn Ed. is Lid van de Eerste Kamer) de behandeling van het Appèl wel zal worden verschoven... Ik bedank voor het Present Exemplaar van Uw ZG. laatste werkjeGa naar voetnoot3 waaruit ik gezien heb dat het Klassikaal Kerkbestuur in één der Consideratiën geheel afwijkt van het Provinciaal. De vrees alsof er nopens de GevangenschapGa naar voetnoot4 dingen verhaald werden, die der Justitie zoo niet nieuwe wapenen, dan toch aangenaamheden verschafte(n), heb ik tot mijn bijzonder genoegen niet bewaarheid gevonden. Als de voorzigtigheid het mij niet had afgeraden, had ik ook reeds lang den geheelen afloop van het Proces, door middel der Dagbladen bekend doen worden. Voor eenige dagen stond er in de Couranten een Berigt uit den Bosch nopens de tusschenkomst der Provinciale Staten, ter uitzetting van Uw ZGeL uit de Pastorie. Dat berigt is het sterkste argument vóór de stelling dat zij KerkBesturen met hare Portefeuille niet zijn Openbaar Gezag, daar anders zij algenoegzaam moesten zijn en die der Staten een Administratief Kollegie niet behoefden interoepen. Ik hoop mij dan ook van dit stuk te bedienen en zal gaarne van Uw ZGel. de echte of authentieke be- | |
[pagina 72]
| |
scheiden deswege te gemoet zien, zoodra dezelve op eene legale wijze ter kennisse van Uw EZGel. worden gebragt. Ook al het andere dat Uw EZG. mogt voorkomen ter verdediging no(o)dig te wezen zal ik gaarne van tijd tot tijd ontvangen. De Geschriften echter hier door mij den Regter bekend gemaakt, zal ik te Groningen denkelijk wel achterhouden. (P.S.) Het Adres van Do.is MolenaarGa naar voetnoot1 van den Haag dat in der tijd zoo veel gerucht heeft gemaakt, zou ik gaarne eens willen lezen. Mag ik hetzelve van Uw ZGel. verzoeken? Misschien dat het voor de verdediging een ingredientje zal kunnen opleveren. | |
Zesde brief, 31 maart 1835Hiernevens zende ik UWEZGel. de dagvaarding in appel tegen den 29 April te Groningen, waarvan ik het berigt der goede ontvangst gaarne zal te gemoet zien. Mijne vorige is wel bezorgd, blijkens de ontvangst van het adres van Molenaar en het stukje van de Heer van Zuilen.Ga naar voetnoot2 Voor het tegenwoordige heb ik niets meer te berigten, dan dat ik gaarne eens zou willen weten, hoe het gegaan is met de uitzetting uit de Pastorie tot welke de Provinciaale Staten blijkens de Nieuwspapieren, last hadden ontvangen en gegeven.Ga naar voetnoot3 | |
Zevende brief, Paaschmaandag 1835Ga naar voetnoot4Langzaam bereidde ik mij voor het Pleidooi te Groningen, alwaar ik de waarheid op eene andere wijze als hier, moet verdedigen, ofschoon ik door den Heer van Hall reeds van Uwe ziekte was geinformeerd. Dezelve smart mij en om Uwentwille en om de zaak - ofschoon een uitstel welligt uit andere oogpunten verkieslijk is, daar de driften en har(t)stochten althans bij het Algemeen, door den tijd wat bekoelen. Bij den Regter verwacht ik ze niet. Den Heer van Hall schreef ik reeds, om een attest van Uwen Geneesheer. Thans op Uwen brief antwoord ik kortelijk, dat Uw ZG. voorzigtigheidshalve twee moet vragen, beiden van den zelfden inhoud, beide de handtekening gelegaliseerd door het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur. Stuur één aan den Heer Prok. Crimineel te Groningen met eene brief dat UwZG. in de noodzakelijkheid verkeert Zijn HoogEdG. dit stuk toe tezenden en met verzoek de zaak te willen verschuiven tot na de algeheele en volkomene herstelling. Gelieve mij het andere te zenden; dan zal ik Deo Volente, een paar dagen vóór den 29 naar Groningen gaan en mij informeren bij het Parquet, of het teregt is gekomen. De wet verbiedt het om U te doen ver- | |
[pagina 73]
| |
tegenwoordigen, zoodat de zaak in Uwe tegenwoordigheid moet geschieden. Doch zoodra Uwe herstelling volkomen is, gelieve mij eerst te schrijven, dan zal ik U wel antwoorden, en Gij nog tijd hebben officiëel aan den Publieken Aanklager te schrijven, dat Gij nu wel in staat zijt te reizen. Zorg vooral dat het Attest niet laauw is en dubbelzinnig.Ga naar voetnoot1 De heer FeithGa naar voetnoot2 ken ik zeer speciaal en van nabij. Vele zaken heb ik met hem en ik vereer hem steeds als een fiks en voor zijne taak wel berekend man. Maar het gerugt, dat hij zich zou hebben aangeboden, is stellig niet waar. Dat weet ik van zeer nabij. Of hij bij het vragen zijn ministerie zou weigeren, dat weet ik niet, doch ben ook niet zeker, dat hij het zou aannemen. Wilt Gij echter nevens mij nog iemand van meer jaren, schrijft het mij dan. Mijnenthalve echter begeer ik het niet. (P.S.) Als de Docter zwarigheid mogt maken twee aftegeven, laat hem dan boven één zetten Duplicaat. Ik heb op het Proces te Groningen goeden moed, meer zelfs als ik had bij onze R'b., die echter zich zoo onafhankelijk heeft betoond zelfs van hare eigene beslissing. Onder ons, dat Uwe vrijspraak met algemeene stemmen is doorgegaan. | |
Achtste brief, 21 april 1835Nadat ik gisteren per post heb verzonden het antwoord op Uwen laatst ontvangen brief, las ik hedenmorgen in onze Couranten van heden het volgende. Utrecht den 19 April. ‘Wij vernemen uit Doeveren, dat Do. van Setten aldaar den 12 April is bevestigd. Alles is in de beste orde afgeloopen, en vele der afgescheidenen zijn tot de Hervormde Gemeente weder gekeerd. Nopens het zoo veel geruchtmakende gedrag des afgezetten leeraars in die Gemeente, ziet thans een kort verslag het licht.’Ga naar voetnoot3 Wees zoo goed en schrijf wat mij er van zij, van die overgang of terugkeering Uwer Gemeente, alsmede wat kort verslag daarbij bedoeld wordt etc. Ik had wel lust, om met kennis van zaken, dit, en zoo veele andere geruchten ook door middel onzer Couranten tegen te spreken. Met hoogachting en na toewensching van beterschap, heb ik de Eer steeds te zijn... | |
[pagina 74]
| |
attest met begeleidende brief niet ontvangen!! Voor een paar dagen schreef ik den President, dat een zoodanig stuk door U aan den Publieken Aanklager zou worden of reeds was aangeboden. Toen ik van morgen vroeg van het Rijdtuig stapte, wierd ik door eenen welwillenden Regter verwittigd, dat niemand eenig legaal bewijs Uwer ziekte had. Gelukkig dat ik op den inval was gekomen een dubbeld van U te verzoeken; anders toch zou UEd. bij defautGa naar voetnoot1 zijn gecondemneerd geweest! Ik heb en bij de Justitie en elders mijn vermoeden niet ontveinsd, dat welligt Uw brief aan den Heer Prokureur Crimineel is opgehouden en verzoek U dringend al het mogelijke in het werk te stellen om op het spoor te komen. Ligt dat iemand met Uwe ziekte bekend, en den inhoud vermoedende, den brief heeft achtergehouden. Eilieve, onderzoek dit eens en meld mij dan den uitslag. De zaak is onbepaald uitgesteld. Men zal U op nieuws dagvaarden na Uwe herstelling, doch gelieve mij niet al te vroeg te schrijven als Uwe geheele beterschap dáár is. | |
Tiende brief, 10 mei 1835Uw laatste brief ontving ik tegelijk met Uw laatste Stukje,Ga naar voetnoot2 waarvoor ik mijne dank betuige. De lofspraak of goedkeuring op of aan onze Regtbank is uit Juridiek oogpunt beschouwd, onverdiend of laat ik liever zeggen min gepast, even zeer als het niemand noch U, noch mij, zou vrijstaan, indien het Vonnis veroordeelend geweest was, hetzelve personeel, met betrekking tot des Regters Karakter, te misprijzen of te laken. De gevolgtrekking van dat vonnis tot Uwe schorsing van den Kerkelijken Regter gaat mijns inziens, nog minder door. Hier is slechts beslist(:) Uw gedrag is niet in strijd met art. 201 en 202 van den Code Pénal (de Code Napoleon is het Civiele Wetboek). De Kerkelijke Regter sprak alleen van het preeken zonder toestemming van den Consulent. Overigens heb ik het Stukje met genoegen gelezen en, zoo ik geloof, ook onze Regters. De door U medegedeelde plaatsen uit de Motieven zijn van belang en kunnen bij het Appèl zeer te stade komen. UEd. behoeft het niet mede te nemen, daar ik het zelf heb. Ook bezit ik het ‘Kort Verslag’ te Utrecht uitgekomen, dat vrij schraal is. Het verwondert mij nog geen antwoord van U te hebben nopens het vermissen van den brief aan den Prokureur Crimineel. Gaarne zou ik zien, dat door U de oorzaak wierd opgediept, terwijl ik zeer verlang het resultaat van Uw onderzoek gewaar te worden. | |
[pagina 75]
| |
Of de brief er nu is, weet ik niet, maar genoeg dat hij er niet geweest is op den Woensdag, toen hij er reeds eenige dagen had behooren te zijn. Indien dezelve met eigen hand eens door U in de PostBus is gedaan, of door iemand, die volledig geloof verdient, dan zou tegen het PostKantoor gegrond vermoeden bestaan. Eilieve, doe Uw best en onderschep het eens. Bij sommige Regters te Groningen, en ook bij den Prok. Crimineel heb ik er zooveel over gesproken, dat ik het ook aan mijzelven verpligt ben nader daarop terugtekomen. | |
Twaalfde brief, Pinkstermaandag 1835Ga naar voetnoot1Ik hoop, dat deze U voor het vertrekGa naar voetnoot2 nog zal ter hand komen; zoo niet is er ook niets verloren. Het is vroeg genoeg, indien Gij tegen dingsdag middag den 16den te Groningen zijt, alwaar ik U dan bij den Koekbakker SchiltkampGa naar voetnoot3 in persoon of schriftelijk zal opzoeken. Voorzigtigheidshalve raad ik U aan zóó te reizen, dat Gij stellig zeker alsdan te Groningen zijt. Voor de Teregtzitting zal ik U nog eens à tête reposéeGa naar voetnoot4 moeten spreken over een en ander, liefst in het Logement, waar wij dezen winter zijn bijeengeweest. Ofschoon ik lang niet zeker ben van de zegepraal, zoo heb ik echter goeden moed. De Cock is hier buiten vervolging gesteld.Ga naar voetnoot5 Deze uitspraak, in strijd met vroegere, is veroorzaakt door eene verandering in het personeel, waarover wel eens bij monde. (P.S.) De brief aan den Heer Mr. Sypkens is daags na de teregtzitting ontvangen. | |
Dertiende brief, 15 juni 1835Ernstig verzoek ik U, in Uw eigen belang, om ditmaal niet te logeren bij Schiltkamp, maar in den DoelenGa naar voetnoot6 of nog liever in de Toelast, alwaar ik morgen namiddag of avond U hoop optezoeken. Zorg vooral dat er geene lieden bij U komen, tenzij Schiltkamp of zoo iemand. Wees op Uwe hoede om alles vóórtekomen en gedraag U te Groningen, zoo als Gij hier gedaan hebt. Ik hoop Uwentwille dat Gij mijnen raad zult opvolgen, zoo niet, dan zal ik met flaauwen moed, Uwe verdediging voordragen, op U zelve werpende | |
[pagina 76]
| |
de verantwoordelijkheid wegens eene kleinigheid, in welke Gij U best kunt schikken. Na het vonnis kunt UEd. doen, wat UEd. verkiest; maar nu niet.Ga naar voetnoot1 | |
Veertiende brief, 23 juni 1835Bij eene onverhoopte veroordeeling geloof ik niet, dat het middel van cassatie is toegelaten. Nadat ik thuis te dezen aanzien, het een en ander had nagezien, ben ik ontwaar geworden, dat na het Besluit van 11 December 1813, dit middel is gerekend vervallen, terwijl het HoogGeregtshof te 's-Gravenhage in dezen zelfden zin, herhaalde reizen heeft gevonnisd. Zoo ik van één mijner Ambtgenooten heb vernomen, weigert de Griffier zelfs aanteekening en biedt deswege gaarne een Certificaat aan, houdende zijne weigering. Intusschen (ik heb hierover ook aan den Heer Hogendorp geschreven) teneinde zeker te zijn, in allen gevalle - opdat er niets in de waagschaal worde gesteld, gaat hiernevens eene volmagt, welke ik onverwijld per...Ga naar voetnoot2 terugverzoeke. Hartelijk hoop ik een Vonnis van Vrijspraak te kunnen melden, doch ik vrees, ik vrees. | |
Vijftiende brief, 23 juniGa naar voetnoot3 1835, geschreven te GroningenIk haast mij met zeer veel blijdschap Uw EZGel. de aangename tijding medetedeelen, dat de Regtbank alhier, heden morgen, het vonnis van Appingedam heeft geconfirmeerd, en dientengevolge Uw ZGel. andermaal heeft vrijgesproken. |
|