De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.
(1977)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
augustus 1840 spreken van een verzoek van de classis Dordrecht aan Scholte gedaan zich ‘met der woon in hun midden’ te vestigen ter verkondiging van het evangelie etc. en Groen van Prinsterer schrijft in 1843, dat Scholte in Leiden is beroepen.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Beroepsbrief van de Hervormde gemeente van Doeveren, Genderen en Gansoyen 12 november 1832Beroep-Brief
Daar in de Hervormde Gemeente van Doeveren en Genderen eene vacature ontstaan is, door het vertrek van haren Leeraar A.S. Nanninga,Ga naar voetnoot1 zoo is de kerkeraad na verkregene handopening van het Departement voor de kerkelijke zaken, heden wettig bijeengekomen, om eenen anderen Leeraar in dezelfs plaats te verkiezen, en heeft ingevolge de stemming van daartoe geregtigden, goedgevonden te beroepen, gelijk dezelve beroept bij deze, den Weleerwaardigen Heer H.P. Scholte kandidaat van de H. dienst bij het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland, en zulks op zoodanig traktement en zoodanige emolumenten als gewoonlijk aan deze standplaats verbonden zijn. De kerkeraad verlangt, dat voornoemde H.P. Scholte deze beroeping. bereidvaardig aanneme, en na de approbatie, zoo van het daartoe bevoegd kerkelijk Bestuur, als van Z.M. den Koning verkregen te hebben, ten spoedigste tot deze Gemeente overkome; en door leer en voorbeeld, bestuur en opzigt, alles te doen, wat een Herder en Leeraar overeenkomstig Gods H. woord, volgens de verordeningen der Nederlandsche Hervormde Kerk betaamt, en waardoor de kennis, betrachting en alle de zalige uitwerkselen van het Evangelie alhier kunnen bevorderd worden; inzonderheid door het verkondigen van Gods Heilig woord en het bedienen van den Heiligen doop en het Heilig Avondmaal op de bij de Gemeente vastgestelde tijden; het vertroosten der kranken, het bezoeken der Gemeente-leden aan hunne huizen, en door het onderwijzen der Bijbelsche geschiedenis, der leer en pligten van de Godsdienst, en katechizatiën gedurende het gansche jaar wekelijks trouw te houden; terwijl de kerkeraad wederkeerig al die achting, liefde en medewerking beloofd, welke den regtgeaarden Leeraar toekomt. Gedaan in onze kerkeraadsvergadering te Doeveren den 12 November 1832. Ae. Boll Az., ouderlingGa naar voetnoot2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het stuk zijn enige aantekeningen aangebracht, waaruit blijkt dat het beroep door de consulent en andere autoriteiten is geapprobeerd. Ds. H.P. Scholte zèlf heeft er het volgende op geschreven. Het bovenstaand op mij uitgebrachte beroep, is na rijp beraad, onder opzien tot den Heer der gemeente, en inwachting van de noodige approbatieën met volkomene bereidwilligheid aangenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Beroepsbrief van de Afgescheiden gemeente te Amsterdam, 16 november 1835De WelEerwaarde Heer H.P. Scholte
Hartelijke Geliefde Leeraar!
Daar onze ziele door den Heere aan UwelEerwaarde van gantscher Harte verbonden is, vanwege de vereeniging in de verkondiging van die Goddelijke Perzoon door welke wij alleen kunnen zalig worden, zoo worden wij gedrongen onder opzien tot den Heere en in afhanging van den Heere, ons in den weg der middelen te stellen, om UwelEerwaarde van gantscher Harten, met onze Gereformeerde Gemeente als onze wettige Leeraar en ziele Herder onder den Oppersten Herder Jesus Christus de Eeuwige Zoon Gods te beroepen, waartoe de Heere God zoo het Zijn genaderijke wille is, UwelEerwaardes Harte volkomen tot ons believe overtebuigen.
Amsterdam, 16 November 1835.
Wij ondergetekenden Ouderlingen en Diakenen der Gereformeerde Gemeente te Amsterdam, verklaren bij dezen, op ons voorstel aan de Gemeente, van Do. van RheeGa naar voetnoot1, en Do. H.P. Scholte, de gantsche Gemeente nevens de Kerkenraad, eenstemmig UwelEerwaarde gekoozen heeft, tot hunnen wettigen Herder en Leeraar.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Beroepsbrief van Gorinchem e.a., 17 november 1835Den WelEerwaarden Zeer geleerden Heere H.P. Scholte, Leeraar der afgescheidene gereformeerde Gemeente Genderen, Douveren en Gansoyen.
Het is in Mogen(d)heid en in de vreeze des Heeren en onder aanroeping van den grooten Koning zijner kerk dat wij ondergeteekende door de Leden der afgescheidene gereformeerde Gemeente alhier volgens de Leer en het voorschrift van onzen Goddelijken Heer en zijne apostelen wettig geroepene en gekoorneGa naar voetnoot1 Ouderlingen en Diaken(en) der voorzegde afgescheidene Gemeente te Gorinchem in allen gevallen voor zich zelven en voor hunne verantwoording en rekening, doch mede voor die Gemeenten van ChristusGa naar voetnoot2 welke zich met ons overleg en éénstemmigheid des harten met de onze begeeren te vereenigen en onze lasten volgaarne mede willen dragen en in verwachting van het heil en redding van den Koning zijner kerk ook in ons vaderland en mede onder afwachting van de toestemming of toelating van onze geëerbiedigden aardschen Koning tot uitoeffening van onze vrije en openbare Godsdienst, dat wij met eenparigheid van stemmen en de volste overtuiging des harte UWeleerwaarden verkoren hebben tot onzen wettigen Herder en Leeraar; - U wien wij vooral in ons gedeelte des vaderlands beschouwen als het krachtig middel in Gods hand tot den opbouw en verlevendiging van de zuivere en reine Leer van onzen Grooten God en Zaligmaker en het aanvankelijk herstel van onzen voorvaderlijken Godsdienst; - U wiens strijd wij ook bijzonder de eer gehad hebben te mogen deelen en van den beginne oog en oorgetuigen zijn geweest dat Gij om de waarheid en het getuigenis van Jesus Christus uw eigen leven niet te dierbaar geacht hebt. En is het dan wel te verwonderen, dat wij van harte met U instemmende, onze zielen naauw aan U verbonden zijn, en wij vurig verlangen en bidden dat UWelEerw. daar, waar Gij vooral ook uwen strijd gestreden hebt (en welke strijd Gij in de kracht van Christus wel verder wilt voortzetten) ook met zijne goedkeuring moogt bekroond worden en door zijne genade, daar, waar door uwe prediking onder het kruis, in de bekeering van zondaren door de verlichting en de genade des Heiligen Geestes reeds zoo vele onstervelijke zielen tot de ware kennis van een drieëenig God en Zijne gemeenschap gebragt zijn. En daar, naar de uitspraak van onze Heer en zijnen Apostel - Matth. 10: 10 en 1 Thim. 5: 18 - de Arbeider, voornamelijk die, welke in het Woord en | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
de Leer arbeidt, zijn loon waardig is, zoo hebben wij provisioneel dien loon bepaald op eene jaarlijksche toelage van Achthonderd gulden benevens eene betrekkelijk fatzoenlijke vrije woning. Wenschende dat de Almagtige deze eerstelingen onzer Gemeente moge bekroonen met zijne onmisbare goedkeuring en zegen en Uw hart doe instemmen met onze vurige en ootmoedige begeerte en gebeden, die wij in onderwerping aan zijnen heiligen en wijzen wil onder deze onze verrigtingen tot zijnen genadentroon hebben opgezonden. Aldus gedaan in onze vergadering den zeventiende November Achttienhonderd vijf en dertig.
N.B. UwelEerw. zal voorloopig eenig berigt van ons voornemen in den brief van Broeder Hasselman van 14 dezer gemerkt hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Verzoek te beslissen, geschreven door de kerkeraad van Amsterdam circa augustus 1836Den WelEerwaardigen Heere H.P. Scholte, Beroepen Predikant te Amsterdam.
Daar het de lust en keuze onzer harten is, om zoo veel in ons is, de belangen der Gemeente in welke de Heere ons tot Opzienders en Armverzorgers gesteld heeft te behartigen, gevoelen wij ons ten diepste verpligt ons weeder tot UwelEerwaarde te wenden ten einde de door ons op den......Ga naar voetnoot1 op Uweleerwaarde uitgebrachte Beroeping en Uweleerwaarde dringend te verzoeken om tot ons te komen en ons te helpen. UwelEerwaarde in veele bijzonderheeden op te geeven de reedenen waarom wij meenen dat bepaaldelijk deze gemeente groote behoefte heeft aan een Herder en Leeraar, opdat hij mochte het door Gods genade zijn, de kudde leide en weide met wetenschap en verstand, achten wij onnoodig, daar UwelEerwaarde hiervan bij U zelve wel volkomen overtuigd zijt. Wij wenden ons thans weeder bepaaldelijk tot UwelEerwaarde eensdeels omdat gij niettegenstaande zoo langen tijd van beraad van......Ga naar voetnoot1 tot op deezen ogenblik nog geene vrijheid hebt kunnen vinden om de door ons op UwelEerwaarde uitgebrachte beroeping te bedanken. En ook omdat gij zoo wij meenen de eenigste der Leeraaren zijt in de Gereformeerde Kerk, die thans nog zonder eenige bepaalde aanwijzing des Heeren in eene bepaalde Gemeente of Gemeentens geroepen zijt gelijk wij meenen dat met de overige Leeraars reeds werkelijk het geval is, daar deezen of reeds aan bepaalde gemeenten op hare Roeping verbonden zijn, of ook zonder dit (zoo wij meenen) door den Heere zelve in zoodanige betrekking verbonden of geplaats(t) zijn tot die gemeenten, dat wij geene vrijheid vinden hen voor het teegenwoordige van daar te roepen en tot ons te komen tenzij UwelEerwaarde gegronde reedenen mogte hebben om onze beroeping op UwelEerwaarde te bedanken. Wat verder betreft UwelEerwaarde Betrekking op de Gemeente van Doveren c.a. meenen wij, dat UwelEerwaarde dit geene vrijheid geeven kan, om onze Roeping af te wijzen, daar in de aanbiddelijke weg der Voorzienigheid de WelEerwaarde Heer MeerburgGa naar voetnoot2 als Herder en Leeraar in de Provincie NoordBraband gesteld is. Dat de gemeente van Doveren c.a. zich tot dusver nog niet vereenigd heeft met de overige gemeenten aldaar, kan UwelEerwaarde volgens onze meening ook geene reden zijn waarom gij ons langer uitstellen, of onze Roeping zoude afslaan, daar die gemeente daarin zeeker verhindert zal zijn door de overtuiging dat zij zich aan geene andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Herder en Leeraar verbinden mocht voor dat hunne betrekking tot hunne vorige Leeraar bepaaldelijk als zodanig was opgeheven. Dat deze opheffing werkelijk als door den Heere zelve is daargesteld, zal UwelEerwaarde naar het ons voorkomt uit de omstandigheeden wel duidelijk zijn. Dat de beroeping naar de Gorinchemsche gemeente welke UwelEerwaarde na de onze ontfangen heeft UwelEerwaarde zouden mogen terug houden gelooven wij eeven weinig. Daar die Gemeente niet alleen veel kleiner is, maar ook tot dusver aldaar geen geopende Deure gegeeven is tot de verkondiging des Evangeliums. Dat bij ons die Deure niet geopend was, werd ons door UwelEerwaarde voor eenigen tijd opgegeeven als de reeden waarom Gij onze beroeping nog niet kondt aanneemen. Daar de Heere ons echter thans die geleegenheid gegeeven heeft om met elkanderen te mogen opgaan in het Huis des Heeren zijn wij overtuigd dat ook dit bezwaar niet gevonden wordt, waarom gij onze Roeping langer in beraad zoudt mogen houden of ook afslaan.
De Heere geeve UwelEerwaarde (en ook ons) alleen naar Zijnen wil te vragen, en op Zijne weegen te letten en moge het Zijnen Welbehagelijke wille zijn - zoo brenge Hij UwelEerwaarde tot ons met eenen vollen zegen des Evangeliums om de Verdienste Zijns Lieven Zoons Jezus Christus. De Kerkenraad der Gemeente Jezu Christi te Amsterdam.
(Ondertekening als bij no. 2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Rappel van de kerkeraad van Amsterdam, 26 december 1836Aangezien Scholte geen definitief antwoord geeft op de beroepsbrief van 16 november 1835, zendt de kerkeraad ongeveer dertien maanden later een verzoek, het beroep niet langer in beraad houden. Op 13 januari 1837 ontvangt de kerkeraad bericht van Scholte, dat hij voor de roeping bedankt.
Aan de WelEerwaarde Heer H.P. Scholte Beroepen Predikant te Amsterdam.
Hartelijk Geliefde Herder en Leeraar in de Gemeente onzes Heeren Jezu Christi, Biddende dat de Heere na(ar) de Rijkdom Zijner Ontferminge UwelEarwaarde volkomene herstellingeGa naar voetnoot1 moge schenken, om in de strijdende Kerke tot een ruime zeegen gesteld te worden en och dat daartoe de smeekingen tot den Heere gedurig opklimmende verhooringe vinden, opdat de Heere zich uitwendig en inwendig in U, aan U, en door U moge verheerlijken en neevens UwelEerwaarde aan alle Zijne door Hem getrouw gemaakte Knegten en aan al Zijn volk, opdat Hij bevonden worde te zijn tot Lof ende Eere ende Heerlijkheid in de Openbaringe Jezu Christi. Amen. Wij wenden ons dan weederom tot UwelEerwaarde met de dringende beede dat gij deeze onze Brief spoedig moogt beantwoorden, want de gemeente sterk dringende is dat UwelEerwaarde zich verklare, of gij het Beroep als Herder en Leeraar hier ter steede aaneemt? dan of gij bedankt? Tot dusver is de gemeente te vreeden gesteld. Dan ook te vergeefs op antwoord gewagt, nadat twee der Kerkeraadsleeden namens de Kerkeraad en Gemeente UwelEerwaarde bezocht hebbende, tevens op nadere verklaringe aandringende. Uweleerwaarde beloofde de volgende week bepaaldelijk te schrijven. Wij mogen het niet ontveinzen: de spanning in de gemeente neemt dagelijks toe, en och dat Gij U mogte verklaren, welke Gij oordeelt de Weg des Heeren te zijn - of hier te komen? of niet te komen? Zijnde hetzelve toch reeds een Jaar een stuk van biddend onderzoek kunnen zijn en de gemeente daarom te meer aandringt dat Gij U verklaart - zoo bijaldien het de Weg des Heeren mogte zijn dat Gij na(ar) Zijne Alleenwijze Raad ginds of elders moeste dienstbaar zijn en niet hier ter steede - wij ons dan in de middelijke weg des Heeren konden en mogten stellen, om te moogen weeten, welke der andere van Zijne Knegten, de gemeente alhier als Herder en Leeraar mogte weiden. De Heere, bidden wij, schenke UwelEerwaarde ook in deeze zaak de verlichtinge des Heiligen Geestes, om Zijnen Wille te verstaan en te gehoor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zamen, en Hij make hetzij hier of elders door U Zijnen Name Heerlijk in afbreekinge van het rijk des satans en in opbouwinge en uitbreidinge van het Koningrijk des Zoons Zijner Liefde onze Heere Jezu Christi. Na hartelijke Groete aan de Uwen, den Huize HasselmanGa naar voetnoot1 en de andere Broeders, zijn wij in de afwagtinge van een spoedig en na(ar) des Heeren Wille bepaaldelijk antwoord. Uwen en Zions heil zoekende en zulks van den Heere smeekende meedeopzienders in de door Zijn bloed verkreegene gemeente.
Amsterdam den 26 decb. 1836.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Ontslag-attest van de provinciale vergadering van Noord-Brabant, 22 februari 1837De opzienders der gemeenten Jesu Christi uitmakende de provinciale vergadering van de provincie Noord-Braband aan de broeders opzienders in de provincie Zuid-Holland, genade, vrede, barmhartigheid.
Ontvangen en gelezen hebbende eene brief van onze geliefden Broeder Ds. H.P. Scholte bedienaar des goddelijken woords met eenen daarmede overeenstemmenden van onzen Broeder A. Hasselman ouderling der gemeente J. Ch. te Gorcum en algemeen Correspondent in de provincie Zuid-Holland, inhoudende verzoek om getuigenis van Zijn WelEerwaardens bediening in onze provincie zoowel als om losmaking van Zijn WelEerw. bepaalde verbintenis aan de gemeente van Doveren en Genderen ten behoeve der provincie Zuid-Holland in welke ZijnWelEerw. beroepen en thans meer bijzonder werkzaam is en overtuigd van de noodzakelijkheid en de behoefte der kerke in uwe provincie, ontslaan wij Zijn Eerw. van zijne bepaalde verbintenis aan de gemeente van Doveren en Genderen gelijk wij Zijn WelEerwaarde ontslaan bij dezen, wenschende dat de Koning der kerke Zijn Eerw. die gaven en krachten verleene opdat Zijn Eerw. onder UL, gelijk Zijn Eerw. en meer bepaaldelijk Doveren en Genderen maar ook in meer andere plaatsen dezer provincie geweest is als Dienaar van Christus en uitdeeler der verborgenheid Gods, mag werkzaam zijn.
Wij bevelen ons zelve in Ul. voorbeden, gelijk wij......Ga naar voetnoot1 Eerwaarden Gode in den woorde zijner genade aanbevelen.
Gegeven in onze provinciale vergaderingGa naar voetnoot2 gehouden te Emmichoven den 22 Februarij 1837.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Beroepsbrief van Utrecht, 28 april 1838Aan den WelEerwaarden Heer H.P. Scholte, Leeraar onder het Kruis in Nederland
Geliefde Broeder, in onzen eenigen Herder en Leeraar den Heere Jezus Christus!
De Kerkeraad der Gemeente van Utrecht, voldoet hiermede aan de hen aangename pligt, UEerw. van een besluit kennis te geven, hetwelk zij in derzelver buitengewone vergadering van den 26sten dezer maand, onder aanroeping van den naam des Heeren genomen heeft. Het bestaat hierin, dat zij UEerw. tot wettigen Herder en Leeraar beroepen hebben voor deze gemeente, eene dergene die in de wereld openlijk verklaarde, zich geschaard te hebben onder de banieren van Koning Jezus, waarvan zij UEerw. als eenen Dienaar erkent. De stemming, na vasten en bidden, bij herhaling door bijna de geheele gemeente op UEerw. uitgebragt, en het voor ons zoo gunstige bestier van Gods Voorzienigheid dat wij UEerw. in ons midden mogen hebben, zijn ons als aanwijzingen des Heeren voorgekomen, dat het welligt Zijnen weg is, UEerw. tot eenen voorganger voor ons te bestemmen, die voor onze ziele waken zal, om daarvan rekenschap te geven. Intusschen erkennen wij volgaarne, dat het in de tegenwoordige toestand van de Gemeente Gods in ons Vaderland eene moeijelijke zaak voor UEerw. is, om de bediening in ééne bepaalde gemeente aan te nemen. De zorg van verscheidene Gemeentens, is door den Heer op uwe schouderen gelegd. In afwachting wat den Heer over ons ten dezen aanzien over ons beschikken zal, wenschten wij echter UEerwaarden, die ons nu reeds gedurende een half jaar onafgebroken de blijde boodschap van Heil en Vrede in het bloed Christi door het Geloof, gepredikt heeft, en uit liefde tot ons het ambt van Herder en Leeraar van de Kudde des Heeren aan deze plaats op U genomen hebt, nog naauwer aan ons te verbinden. Wij mogen uit naam der Gemeente betuigen, dat de Heere bijzonderlijk met U is, om naar de behoefte derzelve in eenvoudigheid des harten ons op te bouwen in het allerheiligst geloof. Van UEerw. kunnen wij verklaren, hetgeen Paulus aan zijn Corinthische Gemeente van zichzelven zeggen kon; 2 Cor. II, 1 tot 4. Dat ook gij tot ons niet gekomen zijt met uitnemendheid van woorden of van Wijsheid, om het getuigenisse Gods te verkondigen, maar Christum den gekruisigden predikt. Uwe prediking is niet in beweeglijke woorden maar in betooning des Geestes en der Kracht. Opdat het geloof der Gemeente, waartoe U de Heere gezonden heeft, niet zoude zijn in wijsheid der menschen, maar in de kracht Gods. Als de door den Heiligen Geest over de gemeente gestelde Opzieners, mogten wij dienvolgens de van de Heere beschikte gelegenheid niet laten voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
bijgaan, om bij UEerw. eene poging aan te wenden de beroeping op te dragen. De Heer, de Koning Zijner kerk, neige uw hart, om indien het Zijne welbehagelijke wil is, aan de roepstem gehoor te geven. Wij verliezen echter bij deze beroeping de belangen niet uit het oog van onze medebroederen in Christus in andere gemeenten, en beroepen U daarom niet met het oogmerk om U gestadig en uitsluitend alhier tot onze leeraar te hebben, zonder andere gemeenten, volgens uwe roeping van den Heere van tijd tot tijd te kunnen stichten. Dus geenszins op die wijze, zoals dit uit den overvloed van zoogenaamde predikanten, die thans in de wereld voorhanden zijn, meer dan gemakkelijk geschieden kan. Neen, ook in dit opzigt bepaald de Heer Zijne gemeente voor het tegenwoordige nog bij de eenvoudigheid der allereerste Christentijden, waarin de Apostelen met de zorg van verscheidene Gemeentens belast waren. Dan, daar wij reeds in Eph. 4 vers 10 en 12 lezen, dat de Heere, Die opgevaren is verre boven alle Hemelen opdat Hij alle dingen vervullen zoude, gegeven heeft: sommige tot Herders en leeraars, tot de volmaking der Heiligen, tot het werk der bedieninge, tot opbouw van het ligchaam Christi. Zoo hebben wij daaronder te verstaan, menschen die eene bepaalde bestemming hadden. Immers lezen wij bij de gelijkluidende tekst 1 Corinthe 12 v. 27 en 28: Ende gijlieden (namelijk de gemeente Gods die te Corinthen is, den geheiligden in Christo Jesu, den geroepenen heiligen) zijt het lichaam Christi ende leden in het bijzonder. Ende Godt heeft er sommigen in de gemeijnte gesteld: ten eersten Apostelen, ten tweeden Propheten, ten derden Herders en Leeraars. Van de beide eerstgenoemden gezanten van Christi wege, wordt ons voorts Eph. 2 v. 20 gemeld: dat de medeburgers der heiligen en de huisgenooten Gods gebouwt zijn op het door hen gelegde fundament, waarvan Jezus Christus is den uijtverkoren en uitersten hoeksteen. Doch van de laatstgenoemde verkondigers van de leere der verzoening, vinden wij dit niet gezegd. Ja, aan de beschrijving en het voorbeeld van het woord, en de zaak van eenen Herder, komt het ons uit het Woord Gods duidelijk voor, dat niettegenstaande de druk waarin de Gemeente Gods thans in de wereld verkeert, wij volkomen vrijheid hebben, UEerw. voor de gemeente te kunnen beroepen. Dezelve alzo na(ar) de regelmaat des Geloofs en in het geloof geschiedende, is het alleen de zielzorg van Gods uitverkoren volk in deze stad, zoo vele als er nu door den Heer reeds tot ééne Gemeente vereenigd zijn, en alle degenen die Hij naar Zijn vrijmagtig welbehagen, gedurende den tijd Uwer bediening uit de wereld toebrengen zal, tot de Gemeentie die zalig wordt, welke (wij) UEerw. hierbij opdragen en in het bijzonder aan het harte leggen. Zoodanig wenschen wij dus ook, dat de Heer Uw hart zal overbuigen om U aan onze gemeente te verbinden. Moge de bediening van UEerw. onder ons tot eenen ruimen zegen zijn, en de God van alle Genade in Christus U meer en meer bekwaam maken: om agt te geven op U zelven, ende op de geheele kudde over dewelke de Heilige Geest U tot opziener gesteld heeft, om de Gemeijnte Gods welke Hij verkregen heeft door zijn eijgen bloed te leiden en te weiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
In de verdrukte toestand waarin de Gemeente thans nog verkeert, kunnen wij UEerw. ten aanzien van het tijdelijke weliswaar niets bepaalds aanbieden. Maar uit de bekendheid met de goede gezindheid der gemeente omtrent U, hunnen geliefden leeraar, mogen wij het gerust daarvoor houden dat dezelve al wat in hun vermogen is zal bijdragen om U te bewijzen dat zij U waarlijk lief heeft. Voorts echter vertrouwen wij van haar, dat zij door gehoorzaamheid en onderdanigheid aan U, haren voorganger, en voldoening aan Gods uitdrukkelijke geboden, U die dankbaarheid zal willen bewijzen, welke een getrouwe dienaar Christi oneindig verkwikkelijker is in zijne gewigtige en moeijelijke bediening dan zulke daden door de wereld erkentelijkheid genoemd. De drieëenige VerbondsGod storte over UEerw., over ons opzieners en verzorgers, en over de geheele Gemeente de Geest der Genade en der gebeden uit, opdat wij met, en voor elkanderen mogen bidden, dat Zijnen naam door ons groot gemaakt worde. En Hij de God nu des vredes, die den Grooten Herder der Schapen door het bloed des eeuwigen Testaments uit den dood heeft wedergebragt, volmake ons in alle goede werken die Hem welbehagelijk zijn door Jesum Christum, denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
Utrecht 28 april 1838
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Ds. H.P. Scholte opnieuw beroepen te Amsterdam, 5 oktober 1838Amsterdam 5 October 1838
Den WelEerw.e Heer H.P. Scholte Bedienaar des Goddelijken Woords te Utrecht
WelEerwaarde en Geliefde Broeder in onzen Heere Jesus Christus!
Hoe zeer het ons ook bekend is, dat de omstandigheden, waarin de Gemeente des Heeren zich in ons Vaderland bevindt, de beroeping van een Herder en Leeraar aan vele moeijlijkheden en bezwaren doen onderworpen zijn, hebben wij echter om vele redenen daartoe andermaal besloten. Een van die redenen is de groote behoefte, welke de gemeente alhier heeft aan het voortdurend opzigt en de bepaalde leiding van een Leeraar. Deze reden heeft zij echter in eenig opzigt met andere gemeen. Maar eene tweede reden bestaat hierin, dat wij het in het belang der geheele kerk noodig achten, dat de Leeraars zich plaatselijk verbinden, en alzoo uit een middenpunt tot verzorging van andere gemeenten met Leeraars werkzaam zijn, en zoodanige plaatselijke verbinding heeft tot dus verre geen plaats gehad. Wij gelooven dat juist daardoor de opleiding van Leeraars zeer zou bevorderd worden, en dat onze Stad vele hulpmiddelen tot dat einde aanbiedt. Wij hebben daarom besloten gehad onze gemeente uittenoodigen tot eenen particulieren vast en bededag op laatstleden Woensdag den 3e dezer, en de mansledematen vervolgens op den avond van dien dag bijeen doen komen, ten einde hunne stem op één van de zeven Leeraars,Ga naar voetnoot1 die in de gemeenten arbeiden, uittebrengen. Bij het opnemen der stemmen is ons gebleken dat UwelEerw. van de honderdentien gestemd hebbende ledematen de meeste stemmen op zich vereenigd heeftGa naar voetnoot2; terwijl wij vervolgens aan degenen, welke niet voor UwelEerw. gestemd hebben, hebben afgevraagd of zij eenig bezwaar hadden tegen het beroep op UwelEerw. uitgebragt, doch heeft zich niemand met eenig bezwaar opgedaan! Wij hebben alzoo het genoegen, Waarde Broeder! UwelEerw. daarvan kennis te geven en UwelEerw. namens onze geheele gemeente te beroepen tot onzen Herder en Leeraar. Mogt het den Heere behagen uw harte die vrijheid, bereidvaardigheid en overbuiging om tot ons te komen te verleenen, welke in deze zaken zoo noodig zijn, en die aan UwelEerw. het nemen van een besluit kunnen gemakkelijk maken. UwelEerw. is met de gemeente en ons, hare opzieners, bekend. Wij verzoeken UwelEerw. ons zodra mogelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
deszelfs antwoord op dezen beroepsbrief te willen doen toekomen, ofschoon wij zelve zeer wel begrijpen dat eene behoorlijke overweging der zaken in dezen tijd, daarin vertraging zal kunnen teweegbrengen. Indien UwelEerw. van onze zijde eenige ophelderingen omtrent het beroep mogt verlangen, verzoeken wij UwelEerw. ons de punten te doen kennen, waaromtrent UwelEerw. onze gedachten wenscht te vernemen. Voorloopig weten wij niet, dat wij daaromtrent iets anders kunnen opgeven, dan dat het beroep plaatselijk is, zoo dat UwelEerw. bij eene gehoopte aanneming van het beroep, zich zou hebben te beschouwen als Leeraar te Amsterdam en voor de Amsterdamsche gemeente in de eerste plaats zou dienen zorg te dragen, echter met de meest volkomene vrijlating om alle andere particuliere gemeenten te bezoeken en te verzorgen. In dat geval zou ons als kerkeraad, niets aangenamer zijn dan om in wederzijdsche verstandhouding en met gemeenschappelijk overleg het werk der bediening zoo binnen als buiten de stad, te regelen, en bevorderlijk te zijn, aan de pogingen die UwelEerw. aanwendt tot de behoorlijke inrigting en verzorging der verschillende gemeenten, en tot opleiding van Leeraars. Indien het den Heere der Gemeente mogt behagen UwelEerw. harte tot de aanneming van dit beroep over te buigen, vertrouwen wij dat de overige zaken zooals het onderhoud van UwelEerw. huisgezin, geen bezwaar zal opleveren. Ofschoon wij, gelijk bij vorige beroepen, die wij hebben uitgebragt, vele bezwaren van UwelEerw. zijde voorzien, weten wij echter dat de Heere die alle kan wegnemen en opklaren. Hoe menigmalen dan ook reeds in onze verwachting teleurgesteld hopen wij dat de Heere thans de gebeden van Zijn volk moge verhoren en UwelEerw. een volkomen vrijmoedigheid des geloofs door den H. Geest verleenen om UwelEerw. bepaaldelijk als Leeraar aan onze Gemeente te verbinden. Wij bevelen UwelEerw. en deszelfs betrekkingen biddende aan in de genade, liefde en Gemeenschap van den Heere onze drieëenigen Verbondsgod, en zijn met hartelijke toegenegenheid
UwelEerw. liefhebbende Broeders. De kerkeraad der Christelijke Gereformeerde Gemeente te Amsterdam, Namens denzelven, D.A. Budde, Ouderl. Praeses H. Höveker, Diaken Scriba | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Schrijven van de manslidmaten van de Afgescheiden gemeente te Utrecht, 2 april 1839Den WelEerwaardigen zeer geleerden Heere H.P. Scholte
Hartelijke Geliefde Leeraar!
Daar het den Eenigen en Eeuwigen Koning der Kerke behaagd heeft UWelEerwaarde, als Zijnen dienstknecht, in dezen zijnen wijngaard, de Gemeente van Utrecht, reeds eenen geruimen tijd werkzaam te doen zijn, en dat wel met de bijzonderste blijken van Zijne genadige gunst, hebbende Hij met Zijne vruchtbaarmakende Genade, de getrouwe en volhardende bediening van UWelEerw. in deze gemeente achtervolgd en gezegend tot wegruiming van ongestalten en verdeeldheden, en daarentegen tot daarstelling van eene hartelijke en innige zielsvereeniging - zoo is het dat wij, na door meerdere leden der gemeente te zijn aangezocht om op UWelEerw. een beroeping uit te brengen, daartoe eenen huiselijken vast- en bededag hebben afgezonderd, en na aanroeping van 's Heeren heiligen Naam, betuigen wij ondergeteekenden bij dezen, dat het onder opzien tot en in afhanging van den Genadigen en Almagtigen God, onze eenstemmige, gemeenschappelijke, vurige en hartelijke begeerte ter eene, en onze plegtige verbintenis ter andere zijde is: dat UWelEerw. als Herder en Leeraar in deze gemeente, onder den Oppersten Herder en Leeraar onzer zielen, werkzaam blijve, en zich daartoe van nieuws, ook ter bevestiging van onze gemeenschappelijke gedane verklaring in het adres aan Z.M. den Koning,Ga naar voetnoot1 verbinde, zonder echter de geestelijke belangen van andere gemeentens uit het oog te verliezen, zullende deze Gemeente aan hare zijde de bereidwilligheid toonen, om naar haar vermogen te voldoen aan de uitspraak van onzen Heer en Zijns Apostels, Matth. X: 10 en 1 Timoth. V: 18, dat de Arbeider, voornamelijk die, welke in het Woord en in de Leere arbeidt, zijn loon waardig is; hebbende vooreerst, boven en behalve de vrije woning, eene jaarlijksche toelage bepaald van ten minste vier honderd gulden. De Heere de Almagtige God, gebiede uit genade Zijnen zegen over deze onze verrigtingen, die onder opzien en in afhanging van den Eenigen en Eeuwigen Koning der Kerke ondernomen zijn; Hij verbinde UWelEerw. steeds nauwer en inniger aan deze Gemeente, en stelle U, bij de menigvuldige en uitgebreide werkzaamheden, tot eenen duurzamen zegen voor de gansche kerk in het land onze inwoning; Hij bevestige en vermeerdere | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds meer en meer de liefde en de hoogachting dezer Gemeente tot UWelEerwaarde, als eenen aan hen van God geschonken Opziener en Voorganger in Christus, tot verheerlijking Zijns nooit volprezenen Naams en tot zaligheid Zijner Gemeente.
Aldus gedaan in onze vergadering den tweeden April achttien honderd negen en dertig.Ga naar voetnoot1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Schrijven van de vrouwelijke lidmaten van de gemeente te Utrecht aan ds. H.P. Scholte, circa 2 april 1839De ‘vrouwelijke lidmaten’ van de Afgescheiden gemeente te Utrecht voegen aan de brief van de kerkeraad en de manslidmaten een overeenkomstige smeekbede toe. Het ongedateerde stuk, dat in primitief Nederlands is gesteld, is van de hand van de vrouw van ouderling E. Takken: Sybilla Horst. De ondertekening is als volgt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Acte van ontslag voor ds. H.P. Scholte, van de kerkeraad van Genderen, 8 augustus 1839Acte van ontslag betreffende ds. H.P. Scholte, geschreven door de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente van Genderen en Doeveren, gedateerd 8 augustus 1839. Het slot van de brief, weinig meer bevattende dan de ondertekening, moet worden achterwege gelaten, aangezien de preciese tekst niet kon worden gelezen.
L.S. De Kerkeraad der Christelijke Afgescheiden gemeente Genderen met de leden des Kerkeraads van Doveren c.a. reeds vroeger door hun afgevaardigde ter provinciale Kerkvergadering van N.-Braband, den WelEerwaarden zeer geleerden Heer H.P. Scholte van zijn WelEerw.dens ambtsbetrekking op de gemeente Doveren en Genderen, ten behoeve en op aandrang van de provincie Z.-Holland enz. ontslagen hebbende, uitgenodigd zijnde te attesteren van ZijnEw.dens leer en leven gedurende den tijd dat ZijnEw. onder ons als Herder en Leeraar is werkzaam geweest, voldoet volgaarne aan die uitnodiging, om dat zij zoo wel van het eene als van het andere een goed getuigenis afleggen kan; verklarende dat ZEerw. de betuiging bij WelEerw.dens bevestiging onder ons van de Schriften des O. en N.T. voor het eenigen Woord Gods en de volkomene leer der zaligheid te houden en alle leeringe welke daar tegen strijden te verwerpen, opregtelijk voor God en de gemeente betuigd heeft hetwelk onder ons openbaar is geworden uit ZwEerw. predikatiën, catechisatiën, verkeer in en met de gemeente en uit ZwelEw.dens daden. Ten anderen dat ZWEW. zijn ambt onder ons gelijk het zelve beschreven is in het formulier ter bevestiging van de Dienaren des Goddelijken Woords na(ar) die leer getrouwelijk heeft bediend en zijne leeringe versierd heeft met een Godzalig leven. Biddende dat de Heere die hem tot dit een en ander bekwaam heeft gemaakt, ver-... | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Beroepsbrief van 's Graveland, 13 augustus 1839Het beroep door 's Graveland uitgebracht, draagt een speciaal karakter. Het kan niet de bedoeling zijn geweest van deze gemeente van ongeveer 21 ‘volwassene personen’, de te Utrecht wonende Scholte zodanig te beroepen, dat hij zich te 's Graveland zou vestigen. Het ‘beroep’ houdt onzes inziens verband met de moeilijkheden, die de kleine gemeente ondervond bij haar pogingen door de Koning te worden erkend. In het archief Hervormde eredienst, nr. 583, worden enige stukken bewaard, die behoren bij het dossier inzake de erkenning van 's Graveland, welke erkenning, na enige afgewezen verzoeken, werd verkregen op 25 november 1840. Uit deze stukken blijkt onder meer, dat de leden van de gemeente te 's Graveland begin 1840 in de erkende gemeente te Utrecht avondmaal vierden en dat aldaar hun kinderen werden gedoopt. Verder: Scholte schrijft gedateerd 31 maart 1840 - in een bijlage van een request van 's Graveland - dat ‘hij zich belast heeft ter hunner kerkelijke verzorging als Herder en Leeraar, in vereeniging met de Gemeente te Utrecht’. Gedateerd 6 april 1840 richt hij zich inzake 's Graveland uitvoerig tot de Koning. Wij lezen in dit stuk onder meer: ‘Ik heb op hun algemeen verzoek mij gewillig belast met het Herders- en Leeraarswerk in vereeniging met Utrecht, totdat een van beide plaatsen van eenen geschikten eigen Leeraar voorzien kan worden’. In het ongedateerde request van 1840 (april of mei) spreekt de gemeente te 's Graveland van te staan ‘onder het bestuur van den WelEerw. H.P. Scholte, Bedienaar des Goddelijken Woords’ etc. Den WelEerwaarden Heer H.P. Scholte(n) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Schrijven van de manslidmaten van de Afgescheiden gemeente van 's Graveland, 13 augustus 1839Den WelEerwaarden Heer!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
14. ‘Beroepsbrief’ van Zuid-Beijerland, 24 augustus 1839Onderstaande ‘beroepsbrief’ is geschreven door Hendrik BarendrechtGa naar voetnoot1 en Kommer de Hoog, respectievelijk ouderling en diaken van de Afgescheiden gemeente van Zuid-Beijerland. Hij is één van de reacties op de vraag van ds. H.P. Scholte, gedaan circa juli 1839, welke gemeenten, voornamelijk in de provincies Zuid-Holland, Utrecht en ‘Beneden-Gelderland’, (nog langer) van zijn diensten wilden gebruikmaken. Naar aanleiding van de omstandigheid, dat enige gemeenten in dit gebied trachten te beroepen of metterdaad een beroep uitbrachten, gaat Scholte een ‘enquete’ houden. De schuldbelijdenis, die het middelste gedeelte van de brief van Zuid-Beijerland bevat, als gesproken wordt over ‘schaamte’, ‘zijdelingsche afwijking’ etc., heeft betrekking op het feit, dat Zuid-Beijerland in juli 1839 besloot ds. H. de Cock te beroepen. Scholte verzette zich fel tegen dit besluit, met het argument, dat het niet geoorloofd was, ds. De Cock uit zijn arbeid in het noorden van het land weg te roepen. Een overeenkomstige reactie is er bij Scholte, als de gemeente te Schiedam ds. A. Brummelkamp beroept. Men zie voor één en ander verder: TWEEDE DEEL, Zuid-Beijerland, in het bijzonder pagina 200. Aan den WelEw. Herder en Leeraar | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
der verzorging zoo in de verkondiging des Woords, als de bediening der Sakrementen of ongeloof en vleeslijke practijk, daar wij van achteren de blijke en ondervinding, maar al te veel tot onze schande van ontdekken. Dan uit een en ander geleerd hebbende en meer met de eenvoudige wijze van den dienst des Heeren bekend gemaakt zijnde, worden wij eenparig gedrongen ons aan UEw. met de innige begeerte des harte bekend te maken om Uw tot onze Herder en Leeraar in de Gemeente van Jezus Christus te Zuid-Beijerland te beroepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
15. ‘Beroepsbrief’ van Zwijndrecht, 23 augustus 1839Ook de brief van de Zwijndrechtse gemeente spreekt van het willen erkennen van Scholte als herder en leraar. Hoe weinig men rekende op een regelmatig contact, moge blijken uit de zin: ‘...als u Ed. te Dord(t) komt... etc.’. Men hoopt dan Scholte ook eens in Zwijndrecht te zien voor het bedienen van Woord en sacramenten. In een niet voltooide zin, namelijk voor wat betreft het aanvankelijk genoemde onderwerp, wordt gesproken over ‘...al 't geen wij u Ed. mochten misdaan hebben...’. Dit slaat wellicht op moeilijkheden in de kleine gemeente, waarin Scholte te hulp was geroepen. Immers, de ‘Lijst der texten’ vermeldt dat Scholte op 26 juli 1838 de gemeente te Zwijndrecht heeft ‘onderzocht wegens bestaande geschillen’. Van de brief is slechts een klein gedeelte weergegeven, aangezien het geheel, in tamelijk duistere stijl, weinig verband heeft met het onderwerp van dit boek. Het is duidelijk, dat het schrijven een antwoord is op de door Scholte gestelde vraag aangaande het verder van zijn diensten gebruikmaken. Zwijndrecht den 23 Aug. 1839. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
16. Schrijven van de gemeente te 's Graveland, 2 september 1839's Graveland 2 Septemb. 1839 |
|