De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||
Bijlage IV
|
Delfzijl | vóór maart 1840 |
Groningen | 1840-1843 met enige onderbreking |
Birdaard, Dokkum | 1841-1842 |
Dwingelo | 1843 |
Hoogeveen | 1846 |
's-Gravenhage | 1847-1848 |
Leiden | 1848-1849 |
Schoonhoven | 1849-1850 |
Arnhem | april - augustus 1850 |
Delfzijl
In het bevolkingsregister van Delfzijl 1840-1850, aangelegd op 1 januari 1840 vinden wij vermeld:
Rozensweig, A., ouderdom 24 jaar, geboorteplaats: Polen, ongehuwd, beroep: Israëlietisch onderwijzer, wijk F, nr. 106.
Rozenzweig vertoeft dan in een huis, waarin de familie M.S. Polak-de Vries woont. Wij moeten, op grond van het onderstaande, veronderstellen, dat hij zich in Delfzijl of Appingedam heeft losgemaakt van de Joodse gemeenschap en zich heeft gevoegd bij de Hervormde kerk of bij de Afgescheidenen.
Zolang hierover geen exacte gegevens zijn gevonden, zetten wij bij deze overgang, evenals bij zijn huwelijk een bescheiden, doch duidelijk vraagteken.
Groningen
In déze plaats treffen wij Rozenzweig voor de eerste maal aan in de notulen van een Afgescheiden gemeente. Het lidmatenregister vermeldt, dat hij op 29 februari 1840 inkomt.
Op 30 maart 1840 schrijft de kerkeraad van Groningen een brief naar Delfzijl, waar Rozenzweig enige tijd heeft gewoond, om te informeren naar zijn ‘vroeger levensgedrag’.
In Groningen gekomen begeert Rozenzweig te assisteren bij de opleiding van predikanten, die door Hendrik de Cock werd verricht. Wij lezen nl. in de notulen van juli 1840, dat besloten is ‘om A.E. Rozenzweig verder in de talen te doen toenemen, en indien het de weg des Heeren zijn mogt, bij Do. T.F. de Haan.’
De gebruikte formulering kan er op wijzen, dat Rozenzweig in deze tijd reeds enige kennis had van Hebreeuws, Grieks en Latijn.
Ds. Tjamme Foppes de HaanGa naar voetnoot1 te Birdaard, was van 1839-1842 belast met de opleiding van predikanten in Friesland.
Bovengenoemd plan dreigt te worden verstoord, doordat er een ongehuwde jonge vrouw op de Groningse kerkeraad verschijnt, die beweert dat Rozenzweig de vader is van haar kind. Rozenzweig en deze vrouw hebben enige tijd geleden beiden in Delfzijl gewoond. Rozenzweig ontkent ooit gemeenschap met de vrouw te hebben gehad.
Op 21 september 1840 is de kerkeraad, onder presidium van ds. Hendrik de Cock weer vergaderd. De jonge vrouw en Rozenzweig zijn aanwezig. Ook de baby is er. Wij lezen: ‘...daarna beschouwde men het kind, 't welk ook nu tegenwoordig was, waarna het eendragtig getuigenis was, dat het kind veel overeenkomst met Rozenzweig had..’ Rozenzweig ‘bleef zich steil verontschuldigen, en genoopt zijnde om het kind eens te beschouwen, dit weigerde hij niet te willen doen...’.Ga naar voetnoot2 - ‘Hierop verklaarde broeder K. van der SchuurGa naar voetnoot3 nog, dat hem door een schippervrouw was berigt, dat zij ook zelve door Rozenzweig op soortgelijke wijze was aangevallen...’. Deze beschuldiging leidt tot een uitval van ‘heete drift’ van Rozenzweig. Hij zegt, dat Van der Schuur ‘een vervolger van Christus was, omdat hij ook aangaande zijn zaak onderzoek had gedaan bij de Joden.’ Verder ‘heet hij aller getuigenis tegen hem leugenachtig.’ Maar hij weigert met enige broeders naar Delfzijl te gaan, teneinde de zaken daar (nogmaals) te onderzoeken.
Na enige verwikkelingen, waarbij Rozenzweig alle schuld blijft ontkennen, wordt hij van de censuur, die inmiddels op hem wordt uitgeoefend, ontslagen. Echter niet, dan nadat hij belijdenis heeft gedaan ‘van zijne mishandelingen aangaande de broeders,’
met name zijn beschuldigingen aan het adres van K. van der Schuur. De kerkeraad staat voor het feit, dat hetgeen Rozenzweig ten laste wordt gelegd, niet kan worden bewezen: ‘...dit hemzelven overlatende.’Ga naar voetnoot1
Met ingang van september 1840 - zo vinden we in de notulen - zal hij voorts niet meer op kosten der gemeente worden onderwezen (te Groningen?).
Birdaard / Dokkum
Wij krijgen de indruk, dat Rozenzweig in de jaren 1841 en 1842 enige tijd te Birdaard en te Dokkum heeft gewoond.
Allereerst vermelden wij hetgeen de notulen van de Afgescheiden gemeente te Dokkum van hem zeggen.
Handelingen van de kerkeraad van 10 september 1842.
De kerkeraad heeft een brief ontvangen van A.E. Rozenzweig. Beschuldigt één der ouderlingen, namelijk H.D. Drukker, hem te hebben belasterd. Drukker zegt een verhaal over Rozenzweig te hebben gehoord van schipper Jakobus T. Dijkstra. Aan laatstgenoemde wordt verzocht op de kerkeraad te komen.
‘Dijkstra gekomen zijnde, heeft verhaald dat Rosenzweig met hem gevaren was en dat zij met elkanderen in gesprek gekomen zijnde, Dijkstra gevraagd had of hij nog te BerdaardGa naar voetnoot2 woonde, waarop Rosenzweig geantwoord had van neen. Toen hadde Dijkstra verder gevraagd of hij eertijds niet in Groningen gewoond had, waarop Rosenzweig gezegt had van Ja en aldaar had hij les in vreemde taalen gegeven aan de studenten, maar dat hij in vijf taalen de hoogste rang had bekomen en in twee taalen welke ook noodzakelijk voor hem waren niet, zoo dat hij gedagt hem met de woning naar Berdaard te begeven, en daar ook de twee andere taalen nog te leeren om ook daar in de hoogste rang te bekomen, waarop Dijkstra gevraagd had of hij daar dan onderwijs van do. de Haan ontving, waarop hij weder antwoorde van neen. Hij leerde dien talen uit zich zelf, doch wanneer hij eens een zwaare taak had, dan ging hij wel eens na do. de Haan om eens met ZEWaarde er over te spreeken, doch dat deeze leer tijd hem slim geweest had,Ga naar voetnoot3 maar dat het nu zoo stond dat hij er nu door was vermits hij nu na Groningen ging om zijn examen voor de profezoren te doen en dat het nu zijn plan was om hem weder te Groningen als taalmeester neder te zetten en dan voor elke les genoot hij van ieder student per uur 50 cent of zoo er meer dan 5 a 6 perzonen waren dan genoot hij van ieder 25 cent.
Waarop de Kerkenraad heeft geoordeeld om genoemde Rosenzweig op de... kerkenraad welke staat gehouden te worden op den 3 October 1842 zoude worden verzogt te koomen teneinde zich over de brief aan Drukker geschreven te verantwoorden.’
Op bedoelde kerkeraadsvergadering heeft een verzoening plaats tussen Rozenzweig en H.D. Drukker. Nadere informatie ontvangen we niet. Verder lezen wij in de notulen van Dokkum niets over Rozenzweig.
Uit het bovenstaande mogen we wel concluderen, dat de kerkeraad van Dokkum het relaas van Rozenzweig op bepaalde punten in twijfel heeft getrokken.
Ook ons komen bepaalde gedeelten apocrief voor. Vast staat, dat laatstgenoemde nimmer werd ingeschreven als student aan de Groningse universiteit.
Met ‘student’ zal wel bedoeld zijn een leerling van ds. H. de Cock.
Wij vinden Rozenzweig eind 1842 weer in Groningen. In de notulen van 12 dec. 1842 van de Afgescheiden gemeente aldaar lezen we:
Is besloten, dat Rosenschweig provisioneel, op verzoek van de Drense Broeders, in de Prov. Drente onderwijs in vreemde talen zal geven; maar is bij de eerste Provensiale vergadering aan een Examen onderwerpen, en moet de Formulieren ondertekenen; maar Groningen blijft als noch, het volste regt op hem behouden omtrent de woonplaats zoo lang als de voorgeschotene gelden niet vereffent zijn.Ga naar voetnoot1
Rozenzweig vertrekt dan naar Dwingelo; begin 1843 wordt zijn verzoek, niet op de eerstkomende provinciale vergadering van Groningen, Friesland en Drenthe te worden geëxamineerd, ingewilligd.
Naar wij moeten aannemen, is de in 1817 geboren Rozenzweig circa 1842, dus op 25-jarige leeftijd, gehuwd met de 43-jarige Tytje Johannes HolderGa naar voetnoot2 uit Hallum.
Deze Tytje Holder werd op 15 april 1799 onder Hallum geboren als dochter van Johannes Arjens en Aaltje Martens.
Zij huwt op 1 juli 1824 in de gemeente Ferwerderadeel Egbert Pas, oud 32 jaar, weduwnaar, van beroep veearts. Als beroep van Tytje Holder wordt opgegeven: dienstmeid.
Na 15 jaar - op 5 sept. 1839 - wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Bij vonnis van de rechtbank te Leeuwarden (17 aug. 1839) wordt de echtscheiding toegestaan ‘met onderlinge toestemming tusschen (de) comparanten.’ Hoewel bij het vonnis een aantal processen-verbaal, opgemaakt door notarissen te Leeuwarden, is gevoegd, weten we niet meer dan dat volgens de officier van justitie: ‘De wet echtscheiding toelaat.’
Op het tijdstip van de scheiding bedraagt het bezit van het paar ƒ 16.658,-; de schulden belopen ƒ 10.044,-; ieder ‘ontvangt’ de helft. Zodat circa 1840 Tytje Holder kan beschikken over ruim ƒ 3.300,-.
Wij moeten aannemen, dat Rozenzweig zijn bruid heeft leren kennen tijdens zijn verblijf in Birdaard en Dokkum. De ongetwijfeld interessante huwelijksakte hebben wij echter niet kunnen vinden; noch in de provincies Groningen, Friesland of Drenthe, noch in Zuid-Holland.
Over het verblijf van Rozenzweig te Dwingelo en Hoogeveen, gedurende de jaren 1843-1846 is ons weinig anders bekend dan hetgeen staat vermeld in het reeds door ons geciteerde boek van ds. J. Kok, Meister Albert en zijn zonen.
's-Gravenhage
Het is niet onmogelijk, dat Rozenzweig, ziende dat zijn taak te Hoogeveen een aflopende zou zijn, contact heeft gezocht met mannen van het Reveil, met name met Abraham Capadose en Isaäc da Costa,Ga naar voetnoot3 bekeerde Joden als hij, teneinde te worden aangesteld als ‘zendeling onder Israël.’
In de notulen van de Chr.e Afgescheiden gemeente van Den Haag vinden we:
2 augustus 1847.
Is gesproken over het lid A.E. Rosenzweig die niet geregeld de openbare
godsdienst bijwoont, maar ook in kerkelijke gemeenschap leeft met de Herv. kerk. Is besloten dien broeder op de volgende vergadering daarover te onderhouden.
16 augustus 1847
Ontboden den broeder Rosenzweig welke onderhouden is over zijn wegblijven van de openbare godsdienst, en daarover vermaand is geworden voortaan geregelder op te komen.
Leiden
Het archief van de Christelijke Afgescheiden gemeente van Leiden (Hooigracht) leert ons, dat in oktober 1848 A.E. Rozenzweig ‘zendeling onder Israël’ en zijn vrouw Tietje Holder overkomen uit de gemeente van 's-Gravenhage.
Broeder J. van Golverdinge, de bekende ouderling van 's-Gravenhage schrijft, dat Rozenzweig zeer slordig de openbare godsdienst bijwoonde en dat zijn vrouw daarin door lichaamsgebreken werd verhinderd.
Op 29 oktober 1848 (Leiden): ‘is aan Tietje Holder gevraagd, of zij er iets op tegen had, om als lid der gemeente aangemerkt te worden; haar Ed. gaf tot antwoord, dat zij het in bedenking wil nemen.’ Op 2 november werd ‘met A.E. Rosensweigh gesproken en gevraagd of hij zich met ons wenschte te vereenigen; dit met een volstrekt neen beantwoord zijnde, werd hem naar de reden gevraagd, doch verkoos dit niet te zeggen en hield zich zeer beledigd, dat de attestatie hem niet in eigen persoon was afgegeven...’.
De notulen van 12 juni 1849 bevatten ‘copie der attestatie van Abr. Ephr. Rosensweigh, benevens een brief aan Ds. F.A. Kok te Schoonhoven aangaande denzelven.’ Rozenzweig verhuist namelijk in deze tijd naar Schoonhoven; zijn vrouw is op 4 april 1849 te Leiden overleden - zoals we nog nader zullen zien.
Uit de attestatie en de begeleidende brief blijkt, dat Rozenzweig gedurende zijn verblijf te Leiden zich opnieuw van de gemeenschap der kerk ‘opzettelijk’ heeft verwijderd (evenals in Den Haag) ‘zoodanig, dat hij zich slechts eenmaal in de gemeente heeft laten vinden, uitgenomen als er een leraar was.’
Aan ds. F.A. Kok wordt door een Leidse ouderling gemeld ‘dat den 29 Mei l.l. ZEd. tot mij gekomen is en een soort schuldbelijdenis heeft gedaan... omtrent zijn verwijdering van de gemeente, doch welke schuldbelijdenis ik in twijfel trok, om reden dat ZED. de handelwijs der Haagsche broeders voor onbillijk verklaarde, van welke hij vroeger zeide, dat ze tyrannisch en goddeloos was en is daarop den 31 Mei afscheid komen nemen...’
Ds. F.A. Kok, die Rozenzweig wel gekend heeft - uit de tijd, dat deze in Dwingelo en Hoogeveen les gaf - gaat het blijkbaar weer proberen met Rozenzweig.
Wij willen er nog even de aandacht op vestigen, dat wij in het bovenstaande onder meer vonden, dat Rozenzweig te Leiden zowel ‘zendeling onder Israël’ (notulen) als ‘onderwijzer’ (bevolking) wordt genoemd. Wellicht heeft hij ook te Leiden getracht lessen in de oude talen te geven.
Op 4 april 1849 overlijdt - zoals we reeds schreven - Tietje Holder op 50-jarige leeftijd; Rozenzweig is dan 32 jaar. De omstandigheden met betrekking tot dit overlijden zijn te dramatisch, om ze aan de lezers te onthouden.
In de eerste plaats: Tietje Holder is maanden lang ernstig ziek. Zij wordt in die tijd verzorgd door een nichtje Jansje Tuinstra; twee artsen leggen meer dan 300 visites af. In de tweede plaats: op 5 oktober 1848 - dus kort na de verhuizing van het echtpaar naar Leiden - laat Tietje Holder een nieuw testament maken. Wij lezen:Ga naar voetnoot1
Ik herroep en vernietig alle Testamenten en andere actens van uiterste wille door mij vóór dato dezes gemaakt of gepasseerd.
Ik legateer aan de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hallum in Vriesland, de somma van Twee honderd guldens in contanten...
Ik legateer aan mijne zuster Ansje Holder, weduwe van Jan Tuinstra, wonende te Jelsum in Vriesland, alle mijne klederen en lijfstoebehoren...
Ik stel tot mijne eenige en algehele erfgename... mijne Nicht Jansje Tuinstra, minderjarige dochter van voornoemde mijne zuster, thans bij mij inwonende.
Op de 4e mei 1849 heeft de inventarisatie van ‘alle roerende goederen, gelden, tituls en papieren, in- en uitschulden’ etc. plaats.
In de beschrijving van bezittingen worden onder meer genoemd enige onroerende goederen te Hallum c.a., door Tietje Holder verkregen bij akte van (echt-)scheiding in het jaar 1839.
Merkwaardig is echter de opsomming van ‘schulden en lasten’.
Wij geven hieruit de volgende bloemlezing.
Hypothecaire schuld (Friesland) | ƒ 1200,00 |
C. Honig, arts te Leiden, wegens gedane visites | ƒ 33,30 |
L.S. van Praag, arts, wegens 270 gedane visites | ƒ 108,00 |
De heer... te 's-Gravenhage wegens een gekocht gouden horloge | ƒ 112,00 |
Mej. G.D. Endlich te 's-Gravenhage wegens geleende geleden (1848) | ƒ 192,00 |
Mej. H.E. Bordewijk te 's-Gravenhage wegens geleende gelden etc. en een verkocht horloge | ƒ 822,00 |
De Heer Abr. Capadose te 's-Gravenhage wegens voor hem ontvangen huurpenningen | ƒ 48,80 |
De weduwe Hendrik de Cock, thans gehuwd met ds. H.G. Poelman, wegens geleende gelden in het jaar 1840 | ƒ 140,00 |
‘Een Heer te Groningen wiens naam de RequirantGa naar voetnoot1 verklaart zich op dit oogenblik niet te herinneren; wegens geleende gelden’ (met rente verschuldigd sedert 1842) | ƒ 470,00 |
‘Een vrouw op een dorp in Vriesland, wier naam de RequirantGa naar voetnoot1 zich almede niet herinnert wegens geleende gelden’ | ƒ 80,00 |
De begrafeniskosten van Tietje Holder | ƒ 99,00 |
De indrukwekkende verzameling schulden vertoont een eindbedrag van ruim ƒ 3.400,00, nog afgezien van verschuldigde renten. Voor de erfgenamen Ansje Holder en haar dochter Jansje Tuinstra zal er - gezien de grootte van het beginkapitaal Van Tietje Holder, nl. ruim ƒ 3.300,00 niet veel zijn overschoten.
Het verbaast ons niet te lezen, dat Ansje Holder en de vertegenwoordiger van haar dochter verklaren ‘zich omtrent de hierboven opgegeven schulden te reserveren al zoodanig onderzoek naar derzelver wettigheid als zij zullen vermeenen in hun belang te behooren.’
Schoonhoven
Rozenzweig wordt te Schoonhoven geaccepteerd als leraar in de talen aan het opleidingsschooltje van ds. F.A. Kok. Hij is er echter ook gedurende enige maanden leerling geweest, en tijdens zijn verblijf aldaar - juni 1849 tot april 1850 - heeft hij pogingen gedaan, predikant te worden.
Hij wordt echter niet aanvaard, als lid van de gemeente en als docent, dan nadat hij op 20 aug. 1849 voor de kerkeraad heeft verklaard en beleden tegen de kerkeraad van 's-Gravenhage en tegen God te hebben gezondigd. Hij betuigt ook, zich ‘in alles nog vereenigd te gevoelen met de Afgescheiden Gemeente ‘en zich aan de regeering en tucht der Kerk’ te zullen onderwerpen.
Al spoedig daarna gaat Rozenzweig echter verkeerde wegen bewandelen. Hij verklaart op de kerkeraad, door een vrouw te Schoonhoven in haar woning te zijn ‘aangerand’, maar ds. Kok beschuldigt hem van ‘schandelijk liegen’, van ‘bedrieglijk in woorden’ te zijn geweest en dat ‘tegen een leermeester... die hem als vader hadt geraden.’ Begin 1850 gaat Rozenzweig ‘tegen alle vermaningen van ds. Kok... oefenen of zoogenaamd prediken - bij diegeene welke met ons niet vereenigd zijn.’Ga naar voetnoot1
Ook in Middelburg gaat Rozenzweig preken ‘zoo het schijnt om zich beroepbaar te stellen.’
Op de classicale vergadering van 6 maart 1850 meldt ds. Kok, dat hij ernstige aanmerkingen heeft op het onderwijs van Rozenzweig.
Midden april 1850 is Rozenzweig aanwezig in de vergadering van de kerkeraad. Wij lezen zonder meer dat hij een attestatie begeert ‘omdat hij van hier wilde vertrekken.’
Rozenzweig gaat - we kunnen ook zeggen: hij vlucht - naar Arnhem.
Op 14 augustus verklaart een weduwe te Schoonhoven, lid der gemeente, van Rozenzweig zwanger te zijn. Wij krijgen niet de indruk, dat Rozenzweig te Arnhem tegen ds. A. Brummelkamp schuld ontkent. De weduwe zegt bedrogen te zijn door Rozenzweig ‘voor wie zij menigmaal gesproken en geschreven had, dewijl hij haar, schoon zij bevrucht was, niet wilde ter vrouw nemen.’
Al spoedig nadat deze dingen zich afspelen, wordt genoemde weduwe te Schoonhoven gehuwd door een zilversmid, die tot de Afgescheidenen behoort.
Arnhem
Vóórdat het bovenstaande te Schoonhoven bekend wordt, is Rozenzweig reeds te Arnhem aanvaard aan de theologische opleiding, die aldaar door ds. A. Brummelkamp wordt verzorgd. Ook hier is hij blijkbaar tegelijk leraar en leerling geweest.
In de handelingen van de ‘Dubbele Provinciale vergadering van Gelderland en Overijssel’ gehouden te Arnhem, 14 augustus 1850, lezen we, dat Rozenzweig de ‘tweede klasse’ (van de opleiding) onderzoekt in het Latijn. Maar daarna wordt hij zelf geexamineerd in enige theologische vakken. Onderzocht worden ‘de Theologische studenten met Rozensweigh.’
Als Brummelkamp hoort, wat er te Schoonhoven is gebeurd, stelt hij (en met hem de kerkeraad te Arnhem) zich op het standpunt, dat Rozenzweig kerkelijk ‘moet behandeld worden.’
Vermoedelijk heeft Rozenzweig zich aan de kerkelijke vermaning en tucht onttrokken door emigratie naar Amerika.
Wij achten het niet onwaarschijnlijk, dat Rozenzweig inderdaad ons land heeft verlaten. Bevestiging van zijn emigratie is tot op heden door ons niet gevonden. Maar in de kerkelijke stukken van de Afgescheidenen komt hij na augustus 1850 niet meer voor.
- voetnoot1
- Wij denken aan: J.C. Rullmann, De Afscheiding, 4e druk, pag. 294-296; H. Bouwman, Onder veilige hoede, Kampen z.j. pag. 7, 11; ds. J. Kok, Meister Albert en zijn zonen, pag. 174-179.
- voetnoot2
- A.w. pag. 177.
- voetnoot3
- Wij vinden ook: Rozenzweigh, Rosensweig(h) etc.
- voetnoot4
- De toevoeging ‘Wooda, genaamd’ wordt vermeld in de overlijdensakte van zijn vrouw in 1849 en in andere stukken. Het komt in de 18e en 19e eeuw veelvuldig voor, dat Joden in Midden-Europa een tweede naam met liefelijke klank en inhoud kiezen. Vladislaw of Wladislaw ligt in Polen t.o. van Posen en circa 100 km ten n.o. van Breslau.
- voetnoot1
- Men zien voor hem Tjamme Foppes de Haan (1791-1868) predikant en docent - een zielestrijd I - VI, in Woord en Wetenschap, Mededelingen van de Stichting voor Gereformeerd Wetenschappelijke Arbeid; 4e jaarg. no. 3, 4; 5e jaarg. no. 1, 2, 3; 6e jaarg. no. 1 (1972-1974).
- voetnoot2
- Wellicht moet worden gelezen:... dit weigerde hij te doen.
- voetnoot3
- Eén der eerste ouderlingen van Delfzijl; later predikant.
- voetnoot1
- Men zie voor hem Tjamme Foppes de Haan (1791-1868) predikant en docent -
- voetnoot2
- Birdaard.
- voetnoot3
- Rozenzweig zal hebben bedoeld, dat deze tijd hem heel wat geld heeft gekost. Immers, hij zal niet hebben verdiend en voor zijn levensonderhoud hebben moeten zorgen. In Leiden wonende in 1849, beweert hij, dat hij in de jaren 1840-1842 zes- à zevenhonderd gulden heeft geleend.
- voetnoot1
- De Groningse gemeente had enige kosten gemaakt voor de studie van Rozenzweig; de Groningse opleiding meende derhalve enige rechten op hem te hebben. Het examen, waaraan R. als ‘docent in de talen’ zich diende te onderwerpen, is ook in andere gevallen afgenomen.
- voetnoot2
- Ook: Tietje Holder.
- voetnoot3
- Vgl. dr. M.E. Kluit, Het Protestantse Reveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865, Amsterdam 1970, pag. 469.
- voetnoot1
- Voor J.A. Prijn, notaris te Leiden.
- voetnoot1
- Bedoeld is Rozenzweig, in deze stukken genoemd: A.E. Wooda genaamd Rozenzweig.
- voetnoot1
- Bedoeld is Rozenzweig, in deze stukken genoemd: A.E. Wooda genaamd Rozenzweig.
- voetnoot1
- Men zie voor het optreden van Rozenzweig te Schoonhoven ook: EERSTE DEEL, pag. 369, 370.