De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 28
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ontstaan van de Afgescheide gemeente te SchoonhovenMede op grond van het reeds in de hoofdstukken 2 tot en 5 vermelde, ty- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
peren wij de in dit hoofdstuk te beschrijven gemeente als die te Schoonhoven, zonder de toevoeging: - Willige Langerak. Ondanks het feit, dat het oudst bewaard-gebleven notulenboek begint met een kerkeraadsvergadering van 9 september 1846 en het eerste lidmatenboek is aangelegd in 1843, weten we toch veel aangaande deze gemeente, die de laatste is, die in dit deel wordt behandeld. De eerste kerkeraad werd te Willige Langerak door Scholte bevestigd op 16 juli 1837 (hoofdstuk 3 en 4). Wij zouden deze datum dus kunnen aanhouden voor de instituëring. Gelet echter op de verwarde situatie in de eerste tijd der Afscheiding, achten wij het ook verantwoord, het begin der gemeente te stellen in 1836, aangezien in dit jaar, naar we zagen in hoofdstuk 2, requesten werden verzonden door de Afgescheidenen te Bergambacht en te Schoonhoven c.a. We merken reeds nu op, dat de gemeente gedurende de jaren 1842-1845 buiten het kerkverband stond. Ingaande 1845 behoort zij tot de gecombineerde classis Dordrecht-Gorinchem. Van 1849-1865 tot de classis Gorinchem. Bij de nieuwe classicale indeling in Zuid-Holland in het jaar 1865 gaat Schoonhoven deel uitmaken van de classis Rotterdam.
In het gemeentearchief van Schoonhoven wordt een handschrift bewaard van H.M. den Uyl (†), getiteld: De Gereformeerde Kerk van Schoonhoven.Ga naar voetnoot1 Hoewel het met veel liefde en zorg is geschreven, dient het op een aantal punten te worden verbeterd en aangevuld. Bij lezing kan het duidelijk worden, dat menige bron niet is geraadpleegd. Enige onderwerpen door Den Uyl genoemd, zullen in dit hoofdstuk aan de orde komen, maar reeds hier willen wij een tweetal dingen noemen. De schrijver geeft op pagina 23 enige bijzonderheden aangaande de in hoofdstuk 26 (Langerak c.a.) genoemde executie van bezittingen van ouderling Gerrit Demper. Deze weigerde, zoals we zagen, de boeten, hem opgelegd door de Gorcumse rechtbank te betalen. Den Uyl schrijft (vermoedelijk zich baserende op overlevering of op een gevonden verslag): ...Demper was in gebreke gebleven, waarom beslag op zijn veestapel gelegd werd. Op blz. 25 schrijft Den Uyl: ‘Voor zoover is na te gaan, schijnen er te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schoonhoven geen bepaalde vervolgingen plaats gehad te hebben. Noch gemeenteraads-notulen, noch die van den Hervormde Kerkeraad maken er gewag van; ook familie-overleveringen spreken er niet van.’ Dit is niet geheel juist, aangezien vast staat, dat Jan Wernard Feijting te Schoonhoven, minstens eenmaal is veroordeeld door de rechtbank te Rotterdam, wegens het beschikbaar stellen van zijn woning voor het houden van een ‘ongeoorloofde samenkomst.’Ga naar voetnoot1
In de notulen etc. van de Hervormde gemeente te Schoonhoven vinden we de volgende bijzonderheden aangaande de eerste Afgescheidenen aldaar. Op 15 september 1835 scheidt zich schriftelijk af:
Hij is één der eerste ouderlingen. Na zijn afscheiding en die van G. Lekkerkerk de Hoop te Willige Langerak beginnen de samenkomsten ten huize van laatstgenoemde.
Op 7 april 1837 scheiden zich af:
25 mei 1838:
9 november 1838:
Op 9 juli 1838 bedankt Pieter van Gelderen als diaken van de Hervormde gemeente. In 1841 behoort hij tot de Afgescheidenen. 30 maart 1839:
15 april 1839:
21 mei 1839:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21 april 1840:
4 april 1845:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Afgescheidenen van de gemeente te Schoonhoven, in de vorige paragraaf niet genoemdGegevens ontleend aan de ondertekening van het request aan de Koning van 1841 en aan het eerste lidmatenregister (1843).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de gebrekkige opzet van het lidmatenregister ontbreken in vele gevallen aanduidingen aangaande de woonplaats. Verscheidene van de hier genoemde personen woonden te Schoonhoven. Wij moeten benadrukken, dat bovengenoemden niet allen tegelijk lidmaat zijn geweest. De lijst strekt zich - ruw gezegd - uit over het tijdvak 1835 - 1845. Het request aan de Koning van 1841 is ondertekend door 47 personen. Op grond hiervan mogen we aannemen, dat de gemeente in dat jaar 130 à 150 zielen omvatte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enige personaliaZonder onnodig in bijzonderheden van genealogische aard te treden, menen wij er goed aan te doen, met een enkel woord enige familieverhoudingen en personalia betreffende de eerste Afgescheidenen te Schoonhoven te noemen.
In de jaren 1810-1850 woonde te Schoonhoven Petrus Sperna Weiland, van beroep organist en zijn vrouw Sibilla Catharina Turk. Dit echtpaar heeft zich niet bij de Afgescheidenen gevoegd. Wel drie van hun kinderen: Jeremias Theodorus, Henricus Christiaan en Agatha Theodora.
Jeremias Theodorus Sperna Weiland (geb. 1806), van beroep broodbakker, huwt in 1836 Toontje Warps. Het echtpaar is - zoals wij zagen - korte tijd lid van de Afgescheiden gemeente.
Henricus Christiaan Sperna Weiland (geb. 1811 te Schoonhoven), winkelier, is gedurende enige jaren diaken. Zijn eerste vrouw is Johanna (Anna) Petronella Verbeek. Nadat laatstgenoemde is overleden, huwt hij op 31 december 1850 Neeltje Ceelen (geboren 1810 te Schoonhoven), dochter van Leendert Ceelen en Nerina Verheij. Deze ouders worden, naar wij zagen, getypeerd als ‘bijwoners’. Als Neeltje Ceelen voor de tweede maal huwt, is zij de weduwe van ds. Johannes Laurens Lankhorst, laatstelijk Afgescheiden predikant te Middelburg en aldaar overleden in 1844. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze J.L. Lankhorst is bekend, dat hij geboren is te Gouda in het jaar 1807. Na drie onderwijzersexamens te hebben afgelegd, is hij enige jaren hulponderwijzer te Schoonhoven. Zijn afscheiding op 21 april 1840 heeft tot gevolg dat hij wordt ontslagen. In een schrijven van 7 september 1840 aan de gemeenteraad te Schoonhoven, klaagt hij ‘dat hij uithoofde van kerkelijke en godsdienstige aangelegenheden niet langer als secondant op de Stadsschool van den Heer Collewijn mag werkzaam zijn, daar hij gedrongen is de school te verlaten.’ De gemeenteraad spreekt echter uit, dat deze zaak niet tot zijn competentie behoort en legt het schrijven ter zijde. Volgens de ‘collectie Zweep’Ga naar voetnoot1 is Lankhorst daarna, namelijk in 1841, door de raad van de Afgescheiden kerk van Schiedam, benoemd tot hoofd van een op te richten school aldaar. Als de schoolstichting door de overheid wordt verhinderd, gaat Lankhorst studeren voor predikant. In 1844 wordt hij door de ‘provinciale vergadering’ van Friesland (!) toegelaten te staan naar de Evangeliebediening. Op 3 maart 1844 wordt hij als predikant van Middelburg bevestigd. Kort nadien, namelijk op 19 mei 1844 overlijdt hij aldaar. Het manuscript van H.M. den UylGa naar voetnoot2 meldt hierover: ‘Des Heeren Heilig Avondmaal stond gevierd te worden. Reeds had Ds. Lankhorst “voorbereiding” met de gemeente gehouden; zelf zou hij echter, hier beneden, niet meer aanzitten aan den Disch des Nieuwen Verbonds.’
Agatha Theodora Sperna Weiland (geb. te Schoonhoven 1816) huwt 9 september 1847 te Schoonhoven de zilversmid Abraham Verheij. Deze werd geboren te Ameide op 25 september 1821. Hij is in 1847 weduwnaar van Andrina Pieternella van Ooijen. Abraham Verheij wordt in 1861 predikant bij de Kruisgezinden te Dordrecht.
Tenslotte: Coenraad de Jongh (ook: Koen of Koenraad de Jong) - die wij reeds in de hoofdstukken 2 tot en met 5, alsmede in hoofdstuk 26 (Langerak) ontmoetten - geboren te Tienhoven in 1801, huwt 5 mei 1840 te Schoonhoven, op 38-jarige leeftijd, de 23-jarige Willemina Verbeek, zuster van Johanna Petronella Verbeek.Ga naar voetnoot3 Het echtpaar De Jong(h)-Verbeek gaat in 1847 met ds. Scholte naar Pella, Iowa. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste kerkeraadsleden te SchoonhovenReeds in hoofdstuk 4 vonden wij, dat de eerste kerkeraad - die op 16 juli 1837 werd bevestigd - de volgende samenstelling had: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johannes de Gier (Lopik), Hermanus van Erk (Schoonhoven), ouderlingen; Als spoedig wordt Gerrit L. de Hoop ouderling; evenzo Gerrit van Middelkoop. Joh. de Gier en H. van Erk worden in 1839 geschorst en afgezet.Ga naar voetnoot1 In hetzelfde jaar worden Jer. Theod. Sperna Weiland en Pieter Hooykaas respectievelijk ‘verkoren ouderling’ en ‘verkoren diaken’ genoemd.Ga naar voetnoot2 Tijdens een provinciale vergadering van 27 okt. 1841 is J.L. Lankhorst ouderling en Jan Sterk diaken.Ga naar voetnoot3 Op 9 september 1846 (eerste bewaard gebleven notulen) heeft de kerkeraad de samenstelling: G.L. de Hoop, Johannes Barnardus le Loup, ouderlingen; Wij krijgen de indruk, dat Pieter Alblas (Hoenkoop) dan kort geleden is afgetreden als diaken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste predikant: Friedrich Martin Luther; erkenning der gemeenteZoals wij reeds in hoofdstuk 5 zagen: in maart 1839 verschijnt op een ‘provinciale vergadering’ van Afgescheiden kerken ‘Broeder Luther’, die in Duitsland predikant is geweest, maar om tot nu toe onbekende redenen zijn heil in Nederland gaat zoeken. Wij moeten vooropstellen, dat wij niet weten waar hij geboren is, wat precies zijn ‘dienstwerk’ in Duitsland is geweest en waar hij, na een paar jaren van verblijf in ons land, gebleven is. Wat wij wèl weten is, dat F.M. Luther enige tijd de Afgescheiden gemeente van Schoonhoven als haar eerste predikant heeft gediend. Voor zover wij kunnen nagaan is hij omstreeks maart 1841 in Schoonhoven gekomenGa naar voetnoot4 en in 1843 naar elders gegaan. Vanwege de schaarse gegevens aangaande zijn persoon, is het niet onbelangrijk, dat wij in de geboorteakte van zijn zoontje Alfred Jan Wernard,Ga naar voetnoot5 geboren op 5 september 1841 lezen, dat Frederik Martin Luther dan 36 jaar oud is. De naam van zijn 28-jarige vrouw is Johanna Lisette Overhof. Hetgeen verder is bewaard gebleven aangaande het verblijf van Luther te Schoonhoven, vinden wij in enige hierna te noemen brieven en in de ‘notulen’ van een provinciale vergadering. Tijdens genoemd tijdvak (1839-1843) volgt de gemeente te Schoonhoven de koers van ds. H.P. Scholte, zoals hieronder zal duidelijk worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 15 mei 1841 schrijft ds. Luther voor zijn gemeente een request aan de Koning, waarin ‘erkenning in de burgerlijke maatschappij’ wordt gevraagd. Na een aanvullende verklaring, gedateerd 15 september 1841, wordt de gemeente bij koninklijk besluit van 8 november 1841 ‘toegelaten’. Plaats van samenkomst zal zijn ‘het huis van J.W. Feijting, staande en gelegen te Schoonhoven, op de voorhaven, kadastraal bekend, Sectie C no. 171’. Het is de plaats van het huidige gebouw van de Gereformeerde kerk. In gebroken Nederlands schrijft Luther in genoemd request onder meer het volgende: Tot Herder en Leeraar heeft ons de Heere eenen man gezonden, in de persoon des Predikanten Frederik Martin Luther, eenen man, zoo als de Heere tot hiertoe door hem zich openbaart, na zijn harte. Om hem te ondersteunen in het zware ambt, dat de verzoening predikt, staan mannen als leden des kerkenraads gereed, om in vereenigte kracht voor het welzijn der gemeente te zorgen. Door de gunstige beschikking der Voorzienigheid hebben wij nu een aangekocht gebouw, gansch geschikt voor onze gemeenschappelijke godsdienstoefeningen, eene bevallige woning voor dezen Predikanten, staande in een stil en fatsoenlijk gedeelte der stad. Reeds spoedig na het schrijven van deze woorden wordt de verhouding van ds. Luther tot een groot gedeelte der gemeente ernstig verstoord. Op de provinciale vergadering van de kerken van de groep-Scholte, gehouden te Schoonhoven op 27 en 28 oktober 1841, is Luther min of meer als beklaagde aanwezig. In aantekeningen van ds. C. van der Meulen en ouderling P. Geense, aanwezig als ‘afgevaardigden van Zeeland’ vinden wij aangaande deze zaak het volgende vermeld. (art.) 12 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Dingeman) de Haan vraagt de reden waarom ouderlingen voorgaan in 't uitbrengen van hun oordeel en zegt veel gehoord te hebben en niets gehoord te hebben, dat hij verlangd had. We zien: de breuk tussen ds. Luther en de gemeente van Schoonhoven is volledig. Maar de strijd die dit alles meebrengt is niet zo maar tot een einde. Op 3 november 1842 - dus ruim een jaar later - richt ds. F.M. Luther zich tot de minister van eredienst met het navolgende schrijven. Uwe Excellentie zullen het mij niet kwalijk duiden, wanneer ik de vrijheid neme, deze weinige woorden te overzenden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Facsimilé van een gedeelte van de brief van ds. F.M. Luther te Schoonhoven aan de minister van eredienst, gedateerd 3 november 1842.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afgeloopen maand slechts 15 gulden ontvangen (heb); dus naauwelijks zoo veel, om voor mij en de mijnen een weinig brood te kunnen kopen. De ‘tegenpartij’ - zoals uit onderstaand stuk blijkt: de kerkeraad te Schoonhoven - neemt ook haar maatregelen en wendt zich tot de minister van justitie met een request geschreven door I. Overkamp, de secretaris van ds. H.P. Scholte, maar onmiskenbaar door laatstgenoemde opgesteld. Wij geven dit stuk hier onverkort weer. Excellentie! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Luther weigerde dit, en kwam weder te Schoonhoven met het berigt, dat men hem te Schiedam mishandeld had. In Schoonhoven zelf begon nu echter bij dezen en genen opmerkzaamheid op dien Heer te komen, en er rezen bezwaren op, hetwelk ten gevolge had, dat de Kerkeraad der Gemeente, met toestemming van den Heer F.M. Luther, de Leeraars uit onze Provincie aanschreef, om te Schoonhoven, in tegenwoordigheid der Gemeente, dien Heer te onderzoeken. Er is toen in October 1841Ga naar voetnoot1 eene vergadering belegd te Schoonhoven, waarop de Heer Luther eerst zich bereid verklaarde om onderzocht te worden, tot welk einde hij ook begonnen is met over eenen opgegeven' tekst eene leerreden te houden; zoodra hij echter merkte dat er door bijna alle de bijeenvergaderde Opzieners aanmerking op zijne leerstellingen gemaakt werd (waarom men een verder onderzoek noodig oordeelde, terwijl men tevens noodig keurde naar zijn gedrag te vernemen), heeft de Heer Luther van dat oogenblik af aan volstrekt geweigerd om zich verder te laten onderzoeken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cellentie zullen wenden. Wij leggen tevens een bewijs over van den grondeigenaar, ten getuige zijner bereidvaardigheid om den grondeigendom op de Gemeente over te dragen. In het archief van het kantongerecht Schoonhoven komen enige stukken voor, die duidelijk maken op welke wijze ds. Luther heeft getracht, althans een deel van zijn tractement in handen te krijgen. De ‘audiëntie-bladen’ van 12 augustus 1842 leren ons, dat laatstgenoemde heeft gedaagd: Jan Waterland, broodbakker, wonende te Schoonhoven. Luther meent, dat Waterland, als lid van de Afgescheiden gemeente van Schoonhoven, gehouden is, hem ƒ 0,50 per week te betalen, als bijdrage aan zijn tractement. Aangezien Luther zegt, dat Waterland in gebreke is vanaf 13 maart 1841, mogen wij aannemen, dat ds. Luther in die tijd te Schoonhoven is gekomen. De eis wordt echter niet toegewezen, daar in de eerste plaats Luther blijkbaar de verkeerde persoon heeft aangesproken. Waterland voert namelijk als verweer aan, dat hij het request aan de Koning - waarin werd gezegd, dat de gemeente voor het onderhoud van haar predikant zal zorgen - niet heeft ondertekend; en: ‘Dat hij niet behoord of behoort heeft tot de hier afgescheiden Gemeente, nadat dezelve door Zijne Majesteit... is erkend.’ De kantonrechter meent echter, dat de hoofdzaak is, dat de gedaagde beweert, dat ofschoon de Eischer nooit wettig Leeraar of Predikant der afgescheidene Gemeente te Schoonhoven is geweest, nogthans vroeger van Maart tot October anchtienhonderd een en veertig met de prediking belast zijnde, in zijn onderhoud werd voorzien, doch dat de Gedaagde noch eenig individueel Lid der Gemeente hiertoe de verpligting op zich hadden genomen. Maar de Kerkenraad zich daartoe jegens den Eischer verbonden had, doch nimmer anders dan stilzwijgend, en dat het van den Kerkenraad was, van wien de Eischer zijne wedde ontving en niet van den Gedaagden, geheel noch ten dele. Belangrijk is ook, dat de kantonrechter overweegt, dat door de Kerkvergadering gehouden te Schoonhoven den 27 en 28en October 1800 een en veertig de eischer onbekwaam en onbevoegd is verklaard om in de Christelijke afgescheidene Gemeente in Nederland het Herder en Leeraar ambt waar te nemen, en hem de vermaning is gedaan niet langer te Schoonhoven een vertooning te maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scholte voegt voor alle zekerheid het volgende briefje bij het boven afgedrukte request van 25 november 1842. Excellentie! Ds. F.M. Luther ontvangt aanstonds een antwoord op zijn request. De minister van eredienst bericht hem, gedateerd 7 november 1842,Ga naar voetnoot1 dat zijn verzoekschrift ‘als geschreven op ongezegeld papier, geen onderwerp van beschikking kan uitmaken.’ Maar hij ontvangt tevens de raad, geen nader adres in te dienen ‘vermits de Christelijke Afgescheidene gemeenten geheel vrij zijn in de aanstelling van hare Bedienaars des Goddelijken Woords, en de gemeente hare betrekkingen met dezelven regelen buiten allen invloed en zonder eenige bemoeijenis van 's Lands Regering.’ De geschillen aangaande geldelijke verplichtingen van bedoelde dienaren des Woords moet de regering ‘overlaten aan den gewonen Regter.’
Ook de minister van justitie antwoordt. Zijn brief van 27 december 1842Ga naar voetnoot2 gaat niet naar Scholte - zoals was verzocht - maar naar G.L. de Hoop (c.s.) te Schoonhoven. De adressanten worden verwezen naar de gewone rechter.
Wij menen op goede gronden te mogen concluderen, dat veel ellende aan de Schoonhovense gemeente en aan ds. F.M. Luther bespaard zou zijn gebleven, indien de verantwoordelijke personen (in de provincie Zuid-Holland) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerst grondig hadden geïnformeerd naar de antecedenten van genoemde predikant.Ga naar voetnoot1 Ook na december 1842 blijft de zaak Luther zich voortslepen. Wij weten dit uit twee brieven, bewaard in het archief van de stad Schoonhoven. Beide stukken geven we hieronder weer.Ga naar voetnoot2 Den WeledelAchtbaren Heer Burgemeester der Stad Schoonhoven Voor zover we kunnen nagaan hebben deze stukken de burgemeester van Schoonhoven niet tot activiteiten gebracht. Wij krijgen de indruk, dat ds. F.M. Luther kort na 7 juni 1843 uit Schoonhoven is vertrokken. Wij horen na dien niets meer over hem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijk leven van 1843 tot aan de komst van ds. F.A. Kok (1848); ds. M.K. Swartwold; Abraham VerheijMet het jaar 1843 komt er blijkbaar een opleving in het kerkelijke leven van de gemeente te Schoonhoven. Zoals we reeds noemden: er wordt voor het eerst of bij vernieuwing een ledenregister aangelegd en midden 1845 wordt opnieuw contact gezocht met het kerkverband. In de classicale notulen van 10 juni 1845 lezen we, dat G.L. de Hoop ‘vereeniging’ met de classis vraagt ‘nadat zij door verschillende beginselen van veelen in oneenigheid gekomen waren, voortvloeijende uit het beginsel van den Heer H.P. Scholte.’ Tot meerdere zekerheid vaardigt de classicale vergadering (Dordrecht-Gorinchem) een commissie af - bestaande uit ds. H.H. Middel te Gorinchem, G. Demper en P. Prins, ouderlingen van Langerak - ten einde de gemeente te horen. Drie maanden later kan ds. Middel rapporteren, dat Schoonhoven ‘vereenigd’ is met de leer en de regering der Gereformeerde kerken; maar de gemeente wil wel weten of men ‘predikanten van de Afscheiding’, die hoewel zij niet met de classis verenigd zijn, het vertrouwen van de gemeente hebben, kan laten preken. Men denkt hierbij aan de Scholtiaan H.G. Klijn van Kockengen. De classis spreekt bij monde van praeses P.M. Dijksterhuis uit: pogingen tot bevordering der vereniging met zulke predikanten zijn van belang; ‘edoch, zoolang deze vereeniging zelf niet heeft plaats gehad, kunnen zulke Leeraars niet worden toegelaten... In het toelaten van Predikanten heeft men toch niet zoo zeer acht te geven op het goed vertrouwen, dat men van zoodanige(n) koestert, maar vooral op de kerkelijke verbintenis waarin zij staan.’ Schoonhoven aanvaardt ook deze gedachtengang en wordt in het classicale verband opgenomen.
Op 9 september 1846 vinden we de kerkeraden van Schoonhoven en Langerak vergaderd in eerstgenoemde plaats. Aanwezig is ook Menno Kiers Swartwold, gekomen van Zuurdijk,Ga naar voetnoot1 beroepen predikant van beide gemeenten. Op de classicale vergadering van 20 oktober 1846 blijkt, dat Swartwold nog niet is bevestigd. De ‘zendingsbrief’ aan hem verstrekt door een provinciale vergadering van Groningen vertoont een ‘P.S.’: ‘Dat in de talen later een nader attest zoude gegeven worden, als de noodige bekwaamheid die Broeder zoude bekomen hebben door oefening.’ Het beroep van Swartwold wordt goedgekeurd, zij het ook met enige bedenking, en kort daarna wordt hij bevestigd door ds. T.F. de Haan. Swartwold is echter slechts enige maanden predikant te Schoonhoven en Langerak geweest. Reeds op de kerkeraadsvergaderingen van 8 en 22 fe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruari 1847 is hij, vermoedelijk wegens ziekte, niet aanwezig en op 23 februari 1847 overlijdt hij te Schoonhoven. De goederen van de overledene worden op verzoek der familie per schip naar de provincie Groningen gezonden. Op de classicale vergadering van juli 1847 wordt vastgesteld, dat de ‘vroegere vereeniging’ van de gemeenten Langerak en Schoonhoven ‘voortaan ontbonden zoude gerekend worden.’
In oktober 1847 wordt de proponent H.R. Koopman beroepen. Deze heeft echter reeds een beroep van Noordeloos ontvangenGa naar voetnoot1 en bedankt voor Schoonhoven. Eind 1847 valt de keuze der gemeente op ds. F.A. Kok te Garrelsweer. Juffrouw (weduwe) Lankhorst schrijft een ‘uitnodigingsbrief’, vermoedelijk een verzoek eens te komen preken, maar wij krijgen niet de indruk, dat ds. Kok komt. Er gaat nu een commissie naar laatstgenoemde, teneinde hem te horen en met hem kennis te maken. Nadat de commissie gunstig heeft gerapporteerd, wordt de beroepsbrief door de consulent, ds. Middel, getekend en verzonden. Ds. Kok zal ƒ 600 tractement ontvangen en een vrije woning. Op het laatste ogenblik - en wel nà de ondertekening door de consulent - vinden kerkeraad en gemeente, dat het maar beter is ‘geen bepaling van het Tractement te maken.’ Met goedvinden van allen wordt het bepaalde inzake het tractement doorgehaald en ‘Jufv. Lankhorst wordt verzocht om aan Ds. F.A. Kok te schrijven, daar de beroepen Leeraar te Giessendam blijde was, dat hem geen bepaling van Tractement gemaakt was, opdat hij daardoor niet verroerd zoude worden...’. Midden februari wordt hieraan nog toegevoegd - blijkbaar naar aanleiding van een brief van ds. Kok - dat ZEW. de ‘kerkelijke goederen’ kan gebruiken ‘als waare het zijn eigendom, maar zij wilden dezelve liefst aan de kerk houden.’ Niet onmogelijk is, dat ds. Kok de pastorie (of een ander huis) te Schoonhoven wilde kopen. In deze tijd begeert G.L. de Hoop te worden ontslagen als kerkmeester. In zijn plaats worden gekozen D. Pelt en Abraham Verheij. Een enkel woord over laatstgenoemde. Abraham Verheij werd, zoals reeds gemeld, op 21 september 1821 te Ameide geboren, en wel als zoon van Izaäk Verheij en Wilhelmina van Gelderen. Reeds in 1833 gaat hij naar Schoonhoven en wordt daar door een oom (éne van Gelderen?) opgeleid tot zilversmid. Circa 1849 heeft hij een eigen bedrijf. In deze jaren meent hij dominee te moeten worden.Ga naar voetnoot2 Naar zijn eigen getuigenis wordt hij op 18 aug. 1859 in de volle ruimte gezet. ‘Ik had’ - zo zegt hij later - ‘vrede met een drieënig God, vrede met engelen en menschen, vrede met het gedierte des velds, vrede met hemel en aarde.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds daarvóór breekt hij met de Afgescheiden gemeente te Schoonhoven en sluit zich aan bij de Kruisgezinden, nader: vanaf 1859 bij de Van-den-Oever-groep. In de notulen van 6 januari 1851 lezen we, dat Abraham Verheij verzoekt ‘om van onze gemeente ontdaan te worden zonder bewijs van zaken en zonder aanwijzing bij welk genootschap hij zich wilde voegen.’ Te Rotterdam wordt hij korte tijd opgeleid door ds. G.W. K. Hugenholtz. Op 12 mei 1861 wordt hij te Dordrecht bevestigd als predikant van de Kruisgemeente (hoofdstuk 8). Na de vereniging van 1869 behoren Verheij en zijn gemeente tot het kerkverband van de Afgescheidenen. In 1871 verlaat hij Dordrecht en wordt predikant van de gemeente van Katwijk aan Zee, waar hij op 25 juni wordt bevestigd. Daarna is hij, zoals wij reeds zagen, predikant te West Barendrecht (12 september 1875) en te Woerden (19 augustus 1877). BosGa naar voetnoot1 vermeldt verder aangaande hem: Op 8 november 1883 verbreekt hij echter het kerkverband door het nemen van zijn ontslag. Hij wil terug naar het standpunt van 1834. Toen is de kerk uit het diensthuis uitgeleid. Maar een paar jaar later werd de kerk door het aannemen van de vrijheid ‘verkocht’. Aan het toen ingenomen separatistisch standpunt werd de ganse kerk ‘overgeleverd’ in 1869, toen de Geref. kerk zich - zonder dat de gemeenten daarin werden gekend - met de Afgescheidenen verenigde onder de naam Christelijk Gereformeerd. Later gaat het z.i. met de Chr. Geref. kerk helemaal mis, als zij zich verenigt met de kerken uit de Doleantie. Hij is van oordeel, dat daarmede de vroeger reeds verkochte en overgeleverde kerk helemaal wordt ‘begraven’. Zijn argumenten voor dit oordeel zijn niet recht duidelijk - misschien ook voor hem zelf niet. Hij preekt tenminste op 27 Oct. '89 zelf in de Doleantie-kerk van Amerongen. Van de hand van ds. A. Verheij zijn verscheidene geschriften bewaard gebleven. Wij noemen: (als rustend predikant te Dordrecht) De toestand der kerk in vier punten behandeld; C.J. van Doorne, Delft 1901. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat het eerste werkje betreft: dit handelt voor een belangrijk gedeelte over de Hervormde kerk. Hij noemt haar in zijn ‘vierde punt’ (De kerk der Hervorming, onder hare puinhoopen begraven): de diepgezonken staatskerk, in 1816 begraven. Is er nog hope, zo vraagt hij, dat zij uit haar ‘doodstaat’ zal worden opgewekt? De schrijver weet geen antwoord te geven op deze vraag. Hij voegt daarbij: ‘hoe Gods kerk en gemeente na 1836 door middel van de aangenomene vrijheid van Godsdienst,... aan stukken en brokken is verdeeld geworden...’. Verheij acht wederkeer niet onmogelijk. Dorre doodsbeenderen kunnen weer levend worden: Ezechiël 37 vers 9 en 10. Na schuldbelijdenis en wederkeer is er hope ‘niet alleen voor een diep weggezonken staatskerk, maar ook uit de chaos van verwarring waarin Gods kerk en gemeente zich thans bevindt...’. In een ‘Narigt aan den lezer - die mogt vragen waarom wij zoo bizonder werk hebben gemaakt van de kerk der Hervorming, nu Staatskerk’, schrijft Verheij onder meer het volgende. Met de Joodse kerk, met ‘de kerk door de Apostelen gestigt, in Rome verzonken’, met de zeven gemeenten van Asia ‘heeft de Alderhoogste, als een vrugt van hunne zonden afgewerkt.’ Daarom behoeven wij hierin geen werk meer ‘op te nemen.’ ‘Doch wat nu de kerk der Hervorming betreft, daar ligt nog een onbetaalde schuld voor open, die hare Synode in 1816 gemaakt heeft, waaruit van af die tijd, tot op den dag van heden, al de ellenden van Gods kerk en gemeente, als een vrugt der zonden zijn voortgevloeid.’ Zal er wederkeer komen? ‘...de Heere mijnen God weet het, of het nog eens worden zal, eene kudde en eenen Herder, Joh. 10 vs. 16.’ Als Verheij dit alles schrijft, staat hij in feite buiten elk kerkverband. ‘Hij oefent voor oude vrienden te Dordrecht,’ aldus Bos. Ongetwijfeld zullen er onder zijn klein gehoor personen zijn geweest, die niet hadden gebroken met de Hervormde kerk. De tendens van zijn woorden is onzes inziens: niet breken met de Hervormde kerk, maar in deze kerk de daden des Heren verwachten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. F.A. Kok te Schoonhoven 9 april 1848-31 oktober 1852; theologische opleidingOp 10 april 1848 is ds. F.A. Kok voor het eerst in de vergadering van de kerkeraad aanwezig en neemt zelf de notulering ter hand. De dag daarvóór heeft ds. H.B. Geuchies van Langerak hem bevestigd. De kerkeraad omvat dan verder: G.L. de Hoop (ouderling), alsmede H.C. Sperna Weiland en J. Sterk (diakenen). J.B. le Loup heeft ‘zijn Ampt en de Gemeente trouweloos verlaten,’ zo lezen we. Hij heeft zich bij de Kruisgezinden gevoegd.
Eerst iets over de levensloop van ds. F.A. Kok. Het meeste ontlenen we aan: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. J. Kok, Meister Albert en zijn zonen.Ga naar voetnoot1 Frederik Alberts Kok werd op 30 januari 1803 geboren te Eemster, gem. Diever, als zoon van Albert Hilberts Kok (Meister Albert) en Maria Frederiks Westerhof. Hij huwde circa 1826 Jacobje Jans Bakker van Wapserveen. Wat zijn karakter betreft lezen wij: Frederik was... streng voor zichzelf en anderen, zwaarmoedig en in zichzelf gekeerd. Frederik, die evenals zijn broer Wolter Alberts velen opleidde tot predikant ‘heeft er geen woord over nagelaten.’ Wat de arbeid van ds. F.A. Kok te Schoonhoven betreft: allereerst gaat onze belangstelling uit naar de Theologische school, die tijdens zijn verblijf aldaar van mei 1849 - oktober 1852 heeft bestaan. ‘Theologische school’ is eigenlijk een te mooi woord voor de opleiding, die ds. Kok in alle eenvoud maar door de nood gedreven, heeft opgezet. Immers, hij was zelf een man die een beperkte opleiding en studie achter de- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rug had en de zorg voor de gemeente drukte hem zwaar. Kort na zijn intrede lezen wij in de notulen van de kerkeraad, dat men van hem verwacht, dat hij driemaal per zondag zal preken ‘indien de Leeraar zulks kan doen.’ Ook woensdagsavonds zal er dienst zijn. Wie nu zou verwachten, in de notulen en in het verdere archief van de Afgescheiden gemeente te Schoonhoven, veel te vinden aangaande de opleidigsschool, zou worden teleurgesteld. Kok zelf - wij lazen het hierboven reeds - heeft geen woord over zijn werk als docent etc. nagelaten. In de notulen van de kerkeraad treffen we een enkele maal een mededeling aan over een attestatie van een ‘ingekomen’ of van een vertrekkende student (of proponent). Wij lezen ook, dat enige studenten naar de classicale vergadering gaan, op woensdavond preekvoorstellen mogen doen en ds. Kok op zondag mogen vervangen bij ziekte of absentie.Ga naar voetnoot1 Het meeste dat over de Theologische school in de notulen wordt gevonden,Ga naar voetnoot2 betreft de beide ‘docenten’: A.E. Rozenzweig en (in mindere mate) J.S. d' Ancona. Louter vanwege het feit, dat in de literatuur over de Afscheiding vele vaagheden omtrent beide personen worden gevonden, willen wij in een tweetal bijlagen (IV en V) één en ander van hun levensloop vertellen. Het beeld dat wij van Rozenzweig moeten geven is weinig verheffend, maar met vaagheden is uiteraard niemand gebaat. Al met al is onze indruk, dat de opleiding te Schoonhoven een zeer matig niveau heeft vertoond, en dat de predikanten, die er gestudeerd hebben - evenals zo vele andere Afgescheiden dienaren des Woords van het eerste uur - een belangrijk gedeelte van de noodzakelijke kennis hebben verkregen door zelfstudie; zij hebben geleefd vanuit en gepreekt met behulp van hun grote Schriftkennis. Als in 1854 de Theologische school te Kampen wordt geopend, betekent dit een belangrijke verbetering. Hoe het toeging bij de opleiding, laat ds. J. KokGa naar voetnoot3 circa 1906 één der oudleerlingen vertellen. Wij vatten zijn relaas als volgt samen: Ds. F.A. Kok doceerde dogmatiek, exegese, kerkgeschiedenis, geschiedenis en inhoud der formulieren van enigheid en kerkrecht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Wij moesten dagelijks college loopen. Des morgens bij den lector voor de talen en de logica en des avonds bij ds. Kok, die ook nog les gaf in de Bijbelsche, Algemeene en Vaderlandsche geschiedenis. Voor zover uit de stukken blijkt, zijn er in totaal 8 studenten te Schoonhoven geweest. Wij geven hun namen hieronder in alfabetische volgorde en vermelden tevens een enkele biografische bijzonderheid.
J. Alting. Geboren 1821 te Sleen. Overleden 1890 te Katwijk aan Zee. Hij wordt op 29-jarige leeftijd predikant te Bodegraven (1850). Daarna is hij predikant te Aduard (april) 1858, Sappemeer (okt.) 1858, Schildwolde 1862, Maasland 1865, Heerde 1868, Katwijk aan Zee 1877. P. den Boer. Geboren 1828, gehuwd in 1852, overleden 1901 te Puttershoek. Op 24-jarige leeftijd predikant te Melissant (1852) na een 3-jarige opleiding. Zijn tweede gemeente is Genderen 1856. Daarna: Puttershoek 1857, Baarland 1863, Kamperland 1866, Veere 1870, rustend 1881 (gevestigd te Middelburg), Puttershoek 2e maal 1892. Arie Hoogendoorn. Geboren 1831 te Zwammerdam. Hij overlijdt ongehuwd op 11 juni 1855 te Zwammerdam op 23-jarige leeftijd. Studeerde te Schoonhooven van 1849 tot 1852; daarna bij ds. Kok te Zuilichem. Enige weken na zijn bevestiging te Diever in 1855 openbaarde zich bij hem tuberculose. Hij werd naar de ouderlijke woning vervoerd en overleed aldaar. W. Kapteyn.Ga naar voetnoot1 Geboren 1819 te Bodegraven. Overleden 1906. Hij ging eerst studeren nadat hij de 30 jaar was gepasseerd en was daardoor vrijgesteld van een examen in de talen. Kapteyn stond te Staphorst 1851, Nijkerk 1853, Coevorden 1856. Emeritus 1884. A.F. Kok. Geboren 1829 te Dwingelo als zoon van Frederik Alberts Kok. Huwt Johanna Cornelia van Andel. Overleden te Dokkum 1874, oud 44 jaar. Op 23-jarige leeftijd wordt hij predikant te Zierikzee (1852); daarna: Dedemsvaart 1860, Dokkum 1865. Jacobus de Koning.Ga naar voetnoot2 Geboren 1827 te Bodegraven. Huwt Elizabeth van Wijk uit Bodegraven, dochter van de bekende Afgescheidene Klaas van Wijk. Studeert eerst te Schoonhoven, daarna (bij ds. Kok) te Zuilichem. Overlijdt in het jaar 1907. Predikant te Baarland 1853, De Lier 1861, Krabbendijke 1874; emeritus 1904. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het ‘In memoriam’ deelt ds. Sybrandy mede, dat De Koning 50 jaar in het ambt heeft gestaan. Reeds toen hij 16 jaar was, werd hij aangespoord belijdenis des geloofs af te leggen. Op jeugdige leeftijd voegde hij zich bij de Afgescheidenen. Johan Philippus Sluijter. Geboren 1825 te Rotterdam. Huwde Grietje van Wijk, zuster van Elisabeth van Wijk bovengenoemd. Werd in 1852 bevestigd in de enige gemeente die hij heeft gediend. Emeritus 1895. Overleden 1907. Ds. O.D. Eerdmans schrijft in zijn ‘in memoriam’ (Jaarboek 1908), dat naar zijn mening met hem de laatste door ds. Kok opgeleide dienaar des Woords is gestorven. In zijn jeugd verkeerde Sluijter - aldus Eerdmans - te Rotterdam met vrome mensen op de gezelschappen. Op 15-jarige leeftijd ging hij bij ‘onderscheidene predikanten’ driemaal per week ter catechisatie. Men spoorde hem aan de opleiding tot predikant te zoeken. In 1849 gaat hij in Schoonhoven studeren. Wordt predikant van de zeer kleine gemeente te Boskoop. Aanvankelijk kerkte men in een vergrote kamer. In 1853 bouw eerste bedehuis. Niettegenstaande hij 17 à 18 beroepen ontving, zelfs van grote plaatsen, bleef hij zijn gehele leven te Boskoop. Hij wordt beschreven als een man van zelfstudie - na een gebrekkige opleiding. Belezen, scherp oordeel, sterk geheugen. Vanaf 1895 geniet hij een welverdiende rust. In 1857 neemt hij te Boskoop het initiatief tot het oprichten van een Christelijke school. J. van Wijk. Gekomen te Schoonhoven in 1849. In het volgende jaar vertrok hij naar prof. T.F. de Haan te Groningen. Hij heeft daar zijn studie niet voltooid ‘door het sterven van zijn vader, wiens affaire hij voor de familie moest waarnemen.’Ga naar voetnoot1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De strijd voor een lagere school; meester A.B. ValkEen belangrijk aspect van de arbeid van ds. F.A. Kok te Schoonhoven, is ongetwijfeld zijn ijveren voor een school voor de kinderen der gemeente. Eén en ander verwondert ons niet, aangezien hij kort na zijn afscheiding in Dwingelo met kracht meewerkt aan de oprichting van een Afgescheiden school aldaar. Van hem is de uitspraak: Een vrije kerk, dan ook een vrije school.Ga naar voetnoot2 Bij het lezen van het onderstaande - hetgeen wij vonden in de notulen van de kerkeraad - dient te worden bedacht, dat de mededelingen aangaande de lagere school te Schoonhoven zeer fragmentarisch zijn en vaak duister en kort van formulering. Een sleutel tot het verstaan van één en ander kan wellicht zijn hetgeen wij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden in het boek van ds. J. KokGa naar voetnoot1. Kort na de Afscheiding was men in een aantal dorpen in Drente begonnen met min of meer clandestien school te houden. Wij lezen over ‘Dwingelo’: ‘Eerst werd de school in stilte gehouden; zij ging door onder den naam van Catechisatie, want volgens de Staatswet was het ongeoorloofd op dergelijke wijze school te houden... Onder de galerij (in de kerk) was een plaats, die afgesloten kon worden van de kerk. Met de deuren gesloten en gereed om als er iemand onverwacht kwam, bv. de schoolopziener, de leien, de boeken en de zoogenaamde schoolborden op de gaanderij te brengen.’ In oktober 1848, als ds. F.A. Kok nog maar een paar maanden in Schoonhoven is, wordt er op de kerkeraad gesproken over een ‘afgescheiden school’. Ds. Kok noemt dit een gewichtige zaak waarvoor ‘wij den Heere in het openbaar dienden aan te loopen om Zijn zegen, opdat Hij deze onze weg mag recht maken.’ Er zal een biduur met de gemeente worden gehouden. Al spoedig daarna wordt er school gehouden in de kerk. Meester A.B. Valk van LangerakGa naar voetnoot2 geeft les, waarbij we de indruk krijgen, dat hij dit 's avonds doet. Een collecte tot het maken van tafels en banken brengt ‘de aanzienlijke som van ƒ 12,50’ op. De ‘nagtmaaltafel’ wordt gebruikt tot een tafel voor de kinderen om te schrijven. Er zullen nieuwe poten onder gemaakt moeten worden, aangezien zij, zoals zij is, te hoog is. Begin januari 1849 wordt er een ‘acte’ opgesteld voor de dan nog Hervormde meester Valk, om godsdienstig onderwijs te geven aan de kinderen der gemeente. De reden is ‘omdat men ons dreigt geen lager onderwijs te mogen geven, terwijl de afgekondigde grondwet nog niet in werking is.’Ga naar voetnoot3 De kerkeraad machtigt nu A.B. Valk, schoolonderwijzer te Langerak over de Lek, aan de Afgescheiden jeugd en wie verder daartoe ‘genegen en vrijwillig’ zullen zijn, ‘Godsdienstig onderwijs’ te geven, op tijden, als hij nodig en nuttig zal achten, minstens tweemaal per dag ‘omdat het Godsdienstig onderwijs op de lagere scholen verzuimd wordt.’ De wijze van onderwijs-geven wordt aan de meester overgelaten òf ‘uit boeken te laten van buiten leeren òf laten schrijven.’ Alleen rechtzinnige boeken mogen worden gebruikt, opdat de leerlingen groot geworden ‘den Heere mogen dienen tot heil der kerk, tot nut der maatschappij en bovenal tot Gods eer.’
Zoals later nog duidelijker zal worden: meester Valk geeft lager onderwijs. Uit de kerkeraadsnotulen blijkt, dat de leerlingen werden geoefend in lezen en schrijven; we zullen zien, dat zij ook rekenles ontvingen. En dit alles zonder daartoe wettelijke vergunning te hebben ontvangen. In | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze jaren wordt het stichten van gewone lagere scholen aan de Afgescheidenen niet toegestaan.
Intussen is de kerkelijke positie van de meester nog zwevende. Hij gaat zich losmaken van de Hervormde kerk, maar - zoals wij reeds zagen bij Langerak - de raad van de Afgescheiden gemeente aldaar wil hem niet als lid aanvaarden. Na uitspraken van de meerdere vergaderingen zal ds. F.A. Kok hem dan maar te Schoonhoven ‘bevestigen’. Deze formuleert daartoe een aantal vragen, die door meester Valk ‘met vrijmoedigheid’ worden beantwoord. Zij luiden als volgt: Zijt gij van harte genegen om U met de gemeente Gods te vereenigen? De meester wordt nu ook voorzanger, maar daar hij door de week ‘bestendig’ te Langerak moet zijn om school te houden, gaat zijn zoon Jan te Schoonhoven assisteren ‘schoon deze niet in alles de vereischten heeft.’
Inmiddels zijn geruchten betreffende de school aan de schoolopziener in ‘de tweede afdeeling van het derde District van Zuid-Holland’ ter ore gekomen. Deze weet te bereiken dat de burgemeester van Schoonhoven op 12 juli 1849 een proces-verbaal opmaakt, waarbij onder meer 5 getuigen onder ede verklaringen afleggen. Op 18 januari 1850 constateert het kantongerecht te Schoonhoven dat Anthonij Burgers Valk, oud 52 jaar ‘onderwijzer der jeugd te Langerak bezuiden de Lek en aldaar wonende’ - ‘boven de afgescheidene kerk op de Voorhaven te Schoonhoven, aan onderscheidene kinderen onderwijs in de Godsdienst (heeft) gegeven.’ Aan de rechter is het niet overtuigend gebleken ‘dat het onderwijs zich verder en speciaal tot het gewoon School of lager onderwijs zou hebben uitgestrekt.’ Het aan Valk ten laste gelegde en door hem ontkende (!) feit is niet bewezen. De beklaagde tegen wie ƒ 50,- boete was geëist, wordt vrijgesproken van het overtreden van de wettelijke bepalingen ten aanzien van het geven van lager schoolonderwijs.
Het proces heeft echter nog een droeve nasleep. In januari 1850 stelt ouderling G.L. de Hoop aan meester Valk, in de kerkeraadsvergadering, de vraag ‘of hij geen onwaarheid had gesproken voor het kantongerecht te Schoonhoven met te betuigen geen onderwijs in rekenen, lezen en schrijven gegeven te hebben.’ Hieruit blijkt duidelijk, dat de opzet van het schooltje voor de kinderen der Afgescheidenen, wel degelijk was het geven van lager onderwijs. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De notulen vermelden dan verder: ‘De meester zeide zulks niet gedaan te hebben - dat wel te Rotterdam de advocaat zulks voor hem gedaan had, maar dat hij het niet had willen doen.’Ga naar voetnoot1 Tengevolge van de ‘twist’ die over één en ander ontstaat, mag Valk geen ‘Godsdienstig’ onderwijs meer geven. Ook zal hij niet meer mogen voorzingen in de kerk. Voor zover wij kunnen nagaan, betekent dit alles kort daarna (1851) het einde van de Afgescheiden lagere school te Schoonhoven.
Het loopt met meester Valk niet zo best af. In 1850 gaat hij, zonder noodzaak, enige malen op zondag met de stoomboot op reis. Hij wordt hierover door de kerkeraad vermaand. Twee jaar later vinden wij in de notulen, dat ‘Meester Valk nu rustend onderwijzer alhier’ vanwege zijn schulden is gevangen gezet. Er wordt gesproken van ‘zijn ontwijking van het betalen der schuld welke hij gemaakt had, door zijn domicilie hier en daar te nemen’.Ga naar voetnoot2 Nadat zich gedurende enige jaren met de vroegere meester moeilijkheden hebben voorgedaan, lezen wij in de notulen van augustus 1858, dat A.B. Valk en zijn vrouw met 2 kinderen naar de Hervormde kerk gaan; zij onttrekken zich aan de Afgescheiden gemeente.Ga naar voetnoot3
Over het tijdvak waarin ds. F.A. Kok te Schoonhoven heeft gestaan, is verder weinig belangwekkends te vermelden. De laatste notulen, die door hem zijn geschreven, namelijk die van 27 oktober 1852, vermelden in de hem eigen sobere stijl, dat aan hem, aan zijn vrouw en aan enige studenten of proponenten attestaties worden gegeven. Zij eindigen als volgt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijk leven 1852 - juli 1869Tijdens de vacature ontstaan door het vertrek van ds. F.A. Kok naar Gameren-Zuilichem, worden door de gemeente onderscheidene beroepen uitgebracht. Begin 1854 neemt ds. Geert Berends MosGa naar voetnoot1 te Gorinchem het beroep aan. Hij wordt op 12 maart 1854 door ds. J.H. Meijer van Langerak bevestigd. Ouderling zijn dan: G.L. de Hoop, J. Waterland en J. de Gier (Lopik); diaken: Johannes Verbeek en Arie de Gier (Lopik). Op 17 of 27 februari 1859 vertrekt ds. Mos naar Noordeloos.
De notulen vertonen nu een hiaat van februari 1859 tot 8 april 1861. Op 7 april 1861 wordt ds. Tamme Hendriks Uitterdijk,Ga naar voetnoot3 gekomen van Joure, bevestigd, eveneens door ds. J.H. Meijer van Langerak. Uitterdijk kwam naar Schoonhoven, nadat de gemeente aldaar hem voor de tweede maal had beroepen. Al spoedig na zijn komst blijkt het, dat het kerkgebouw aan de Voorhaven veel te klein wordt. In de tuin van het oorspronkelijke gebouwtje wordt in 1861 een nieuw bedehuis opgetrokken met ingang aan de Koestraat, waarvoor de eerste steen wordt gelegd door de 4-jarige Gerrit de Hoop Bastiaanszoon, kleinzoon van Gerrit Lekkerkerk de Hoop uit Willige Langerak. Op 17 november 1861 wordt het nieuwe kerkgebouw in gebruik genomen, in het bijzijn van het voltallige, daartoe uitgenodigde gemeentebestuur. Het vrijgekomen gebouw aan de Voorhaven wordt nu tot pastorie ingericht. Door deze maatregelen zullen de bezwaren, die aanvankelijk bij ds. Uitterdijk bestonden tegen het gaan naar Schoonhoven - ‘een kleine, ongeschikte kerk, zwaar om te bepreeken; een onaanzienlijke woning’ - ongetwijfeld zijn weggenomen. Tijdens zijn predikantschap breidt de gemeente zich enigszins uit. Niet alleen door de vereniging met de Kruisgezinden in 1869 - zoals we nader zullen zien - maar ook door het komen van een aantal gezinnen uit de Hervormde kerk en door aansluiting van personen uit Nieuwpoort c.a. Over dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste ontstaat enige wrijving met de gemeente van Langerak bezuiden de Lek. Er wordt overeenstemming bereikt met de formule: De aangenomen leden, die te Nieuwpoort wonen, behouden de vrijheid bij Schoonhoven te blijven. Maar ‘dat voortaan de Lek de scheiding zoude zijn van de beide gemeentens, tenzij dat er ongeziene omstandigheden zouden kunnen zijn.’
Op 30 maart 1865 overlijdt aan de ‘heerschende kinderziekte’ de in 1862 gekozen ouderling Roelof Hardenbol.Ga naar voetnoot1 De advertentie, die de kerkeraad plaatst in het weekblad De Bazuin is typerend voor de geest in de Afgescheiden kerken van deze jaren. Wij lezen onder meer: Hoewel hij voor zich zelf onverzekerd leefde, uitziende was na(ar) de volle verzekerde daad des geloofs, hij trachtte echter Christus te leven. Dit lenigt onze smart; want is het leven ons Christus, dan is het sterven gewin, Phil. 1: 21. In hetzelfde jaar verzuimt H. Huisman, die sedert 1863 ouderling is, de kerkdiensten. Hij gaat ‘naar een vergadering buiten de kerk.’ Hierover vermaand in de kerkeraad, geeft Huisman hoog op van de voorganger, die in bedoelde samenkomst optreedt; een man - aldus ds. Uitterdijk - ‘die hier van huis tot huis omloopt zonder een vaste woonplaats te hebben, daar hij voor een jaar uit Noord-Amerika is gekomen, daar hij vrouw en kinderen heeft.’ Ds. Uitterdijk noemt deze manGa naar voetnoot2 een ‘landlooper’; hij voegt er aan toe, dat de boom aan de vruchten wordt gekend. Daarop antwoordt Huisman met te zeggen ‘dat hij het konde hooren, God had hem gegeven dat hij het konde hooren of de menschen waarlijk bekeerd waren.’ Wij lezen dan: ‘Dit achtte de vergadering een vermetele zelfverheffing, waarop een lid zeide: wel Huisman, gij acht uzelven hooger dan de Apostelen.’ Huisman loopt hierna toornig weg en kort daarna onttrekken hij en zijn vrouw zich aan de gemeente.
Aan het eind van deze paragraaf vermelden wij nog even, dat in 1871 de leden van Schoonhoven, die te Lopik wonen een afzonderlijke gemeente stichten. Van de 22 belijdende leden, die bij de instituëring te Lopik toetreden, komen er 20 over van de Schoonhovense gemeente. De eerste kerkeraad, die op 30 juni 1871 wordt gekozen, bestaat uit: Teunis van Oort, ouderling; Cornelis Schep en Pieter Spelt, diakenen.Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kruisgemeenten te Schoonhoven en te Bergambacht; vereniging van 1869In 1848 verlaat ouderling Johannes Barnardus le Loup de Afgescheiden gemeente te Schoonhoven. Wij menen, dat vanaf die tijd het ontstaan van een Kruisgemeente - vermoedelijk niet anders dan een conventikel - dateert. In het jaar 1851 onttrekken ook Johannes Leonardus van der Pauw en zijn vrouw Adriana Kloot, alsmede de latere predikant Abraham Verheij en enige anderen zich aan eerstgenoemde gemeente. Gedurende het tijdvak 1851-1858 zien wij de Kruisgemeente vertegenwoordigd op de jaarlijkse synodale vergadering van haar kerkverband. J.B. le Loup is en blijft de voorman van de gemeente; in 1854 ‘authoriseert’ de classis Den Haag (Zuid-Holland) van de Kruisgezinden hem tot ‘catechiseermeester en krankenbezoeker.’ De lastbrieven voor de algemene (of synodale) vergadering worden in deze jaren getekend door J.B. le Loup, als ouderling; J.L. van der Pauw, diaken en Abraham Verheij, als ‘lidmaat’. In 1859 maakt de gemeente zich los van het kerkverband der KruisgezindenGa naar voetnoot1 en voegt zich bij de kleine groep, die zich na het ‘grote conflict’ van ds. C. van den Oever, om laatstgenoemde vormt. Wij treffen namelijk A. Verheij in 1860 als diaken aan op een ‘meerdere vergadering’ van deze groep.Ga naar voetnoot2
Gedurende de jaren 1861-1867 horen wij van de kleine Kruisgezinde gemeente te Schoonhoven niets. Plaatselijk zijn er geen archiefstukken bewaard gebleven. Wèl weten we, dat zij ook leden telde, die in de omgeving woonachtig waren, onder meer te Groot-Ammers en te Lopik. De notulen van de algemene vergadering der Kruisgezinden van 1868 vermelden echter, dat er te Schoonhoven een gemeente is ‘gesticht’. Vermoedelijk zijn in dit jaar, onder leiding van het kerkverband, opnieuw ambtsdragers gekozen van het gezelschap. In het volgende jaar - juist voor de vereniging, namelijk in juni - meldt de classis Rotterdam, dat er ook te Bergambacht een (Kruis-)gemeente is geinstitueerd.
Hoewel de gegevens enigszins vaag zijn, moeten we op grond van het bovenstaande concluderen, dat als in juni 1869 de vereniging tussen de Afgescheidenenen en de Kruisgezinden - landelijk - tot stand komt, de Kruisgemeenten te Schoonhoven en te Bergambacht beide zelfstandig bestaan.
Bijna al hetgeen wij verder nog weten van deze twee gemeenten, vinden wij in de notulen van de Afgescheiden kerk van Schoonhoven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de kerkeraadsvergadering van 16 juli 1869 verschijnt een ‘commissie van de Oud-Gereformeerde Gemeente te Bergambacht met namen J. Bosscher en de Ouderling P. van Lit om met ons over de vereeniging te spreeken. En de Ouderling J.L. van der Pauw en I. VerheijGa naar voetnoot1, Diaken alhier.’ De besprekingen met de afgevaardigden van de beide Kruisgemeenten hebben het volgende resultaat. Volgens de besluiten der synoden zal de Kruisgemeente te Bergambacht als gemeente binnen het verenigde kerkverband blijven bestaan. De Afgescheidenen, die te Bergambacht en omgeving wonen, zullen tot die gemeente overgaan. Dit besluit betreft overigens slechts 3 belijdende leden en enige doopleden. Diaken Jan Oskam is evenwel nog niet ‘bereid’ hierin mee te gaan. Ten aanzien van de voormalige Kruisgemeente te Schoonhoven lezen we, dat zij ongeveer 16 leden telt. De beide ambtsdragers, bovengenoemd, willen echter nog wat wachten met de vereniging. Met name Van der Pauw beroept zich erop, dat hij eerst de notulen van zijn synode wil bestuderen. Hij krijgt hierin ook van zijn drie collega's de wind van voren. Bosscher constateert, dat Van der Pauw niet Gereformeerd is, als hij zó handelt. I. Verheij tracht de gemoederen tot bedaren te brengen door te verklaren, dat zij ‘nog wat wagten wilden om reden daar zij nog iemand verwagten om bij hun voor te gaan en er waren nog andere zaken te vereffenen,’ maar de vergadering als geheel meent, dat één en ander ‘tot ergernis zoude verstrekken.’ De beide broeders blijven echter bij hun standpunt en zo gaat men voor wat betreft de Kruisgemeente te Schoonhoven onverrichterzake uiteen.
De stukken te Schoonhoven bewaard, zwijgen nu verder over het lot van de (voormalige) Kruisgemeente te Bergambacht. Wij krijgen echter de indruk, dat zij zich niet heeft gevoegd in het verenigd kerkverband, nu Christelijke Gereformeerde kerk geheten. Want in de eerste plaats weten we, dat ds. Abr. Verheij, tijdens zijn ambtsbediening te Dordrecht, in 1870 een beroep ontvangt van een Kruisgemeente te Bergambacht. In de tweede plaats: de Gereformeerde kerk in deze plaats is een Doleantie-gemeente; als datum van haar instituëring geldt: 23 augustus 1891.
De kerkeraad van de Kruisgemeente te Schoonhoven is ook op 9 september 1869 nog niet ‘gereed’ voor de vereniging. Een commissie door de classis Rotterdam naar Schoonhoven gezonden, stelt - volgens de synodale regels - vast, dat ‘ieder lid vrijheid hadde om zich bij ons in te sluiten,’ aldus de notulen van de Afgescheiden gemeente. Tengevolge van deze uitspraak komen nu de volgende Kruisgezinden over.Ga naar voetnoot2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met twee van bovengenoemden - A. Pluut en I.A. Verheij - ontstaan aanstonds enige moeilijkheden. Arie Pluut Jz. is tot kort vóór juni 1869 ouderling van de Kruisgemeente. Hij heeft echter vlak voor zijn ‘overkomen’, als ouderling bedankt. De oorzaak hiervan wordt niet duidelijk. Na enige besprekingen wordt ook hij aanvaard als lid en begin 1870 wordt hij gekozen tot diaken. Na herhaalde oppositie tegen kerkeraadsbesluiten - het standpunt van Pluut wordt uit de notulen niet duidelijk - waarbij van meer dan één zijde harde woorden vallen, onttrekt hij zich aan de gemeente (april 1871). Izaac Verheij, diaken bij de Kruisgezinden sluit zich wat later dan de anderen aan, namelijk in maart 1870. Zelf beschouwt hij zich nog als diaken en wil als zodanig in de Afgescheiden gemeente worden erkend. De kerkeraad - zo lezen we in de notulen van 8 april 1870 - is van meening, dat zij niet meer als Gemeente bestonden, omdat zij gans niet als zoodanig gehandeld en geleefd hebben en dikmaals hebben geweigerd om zoodanig met ons te vereenigen, en daar de Classis ook zoodanig gehandelt heeft, daar zij hun niet hebben aangeschreven Na enige verwikkelingen spreekt de classicale vergadering, waarop Verheij zich heeft beroepen, uit, dat laatstgenoemde als diaken moet worden erkend en aanvaard. De kerkeraad legt zich bij deze uitspraak neer en daarmee is opnieuw een vuur gedoofd, dat - als in zovele plaatsen - oorzaak had kunnen worden van het teniet gaan van de zo moeizaam verkregen vereniging van 1869, welke vereniging naar onze overtuiging tot heil van de kerk des Heeren is geweest. Eind 1870 wordt Verheij bij een periodieke aftreding als diaken herkozen en dan is de vrede voorgoed getekend. |
|