De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 22
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste Afgescheidenen te SliedrechtDe meeste personen die zich van 1835 tot ongeveer 1842 te Sliedrecht afscheidden van de Hervormde kerk, zijn door ons in het vorige hoofdstuk reeds genoemd, namelijk als lidmaat van de Afgescheiden gemeente of van de Kruisgemeente, te Giessendam. De Afgescheidenen, die we niet aantreffen bij één van de beide laatstgenoemde groepen, zijn de volgenden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Cornelis Brandwijk is de eerste Afgescheidene. In hoofdstuk 1 zagen wij, dat hij bekend stond onder de naam ‘Keesje het poesje’. Hij keert in februari 1838 tot de Hervormde kerk terug. De diaken van Giessendam, later ouderling te Sliedrecht, A. Meijer, vinden we niet onder al deze namen. Vermoedelijk is hij van een andere plaats gekomen. In de notulen van de Hervormde gemeente van Sliedrecht worden, behalve de namen der Afgescheidenen, haast geen bijzonderheden genoemd. Alleen ten aanzien van Jan Kraaijeveld. Deze wil op zondag 7 januari 1838 zijn kind laten dopen. Nadat hem de doopvragen zijn gesteld, antwoordt hij (nl. inzake de ‘alhier’ aanvaarde leer): ‘Voor zoover zulks overeenkomt met Gods Woord en de formulieren, Ja!’ Daarna verzocht met ja of nee te antwoorden, zegt hij: ‘Voor ditmaal genoeg geantwoord.’ Het gevolg was, dat de doop niet werd bediend. De kerkeraad meent, dat Kraaijeveld ‘tot de dweepzuchtige gevoelens dezer dagen overhelt.’ De volgende dag - op de kerkeraad - verklaart laatstgenoemde, dat hij bereid is met ‘ja’ te antwoorden. Maar kort daarna herroept hij deze belofte. Daarop was het kind ‘in tegenwoordigheid alleen van de moeder’ gedoopt. Op 27 november 1841 scheidt Jan Kraaijeveld zich af. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De instituëring (1853)In de notulen van de classicale vergadering (Dordrecht) van 27 april 1853 lezen we, dat verschenen zijn C. Westerhout, ouderling en A. Meijer, diaken van de ‘gecombineerde gemeente’ Giessendam-Sliedrecht. Zij delen mede, dat de Afgescheidenen te Sliedrecht de instituëring begeren van een afzonderlijke gemeente. Het verzoek wordt door de classicale vergadering ‘profijtelijk voor de kerk bevonden’ en derhalve ingewilligd. Ds. S.O. Los van Werkendam wordt consulent. Men zal aanstonds beginnen met het houden van kerkdiensten te Sliedrecht en een (zelfstandige) kerkeraad verkiezen en formeren. Uit een request aan de Koning weten we, dat de eerste kerkeraad de volgende samenstelling had.
Onder genoemd request staan 49 handtekeningen. De gemeente omvatte bij haar oprichting - naar uit dit aantal kan worden afgeleid - circa 110 zielen.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bij ‘Giessendam’ zagen we, dat de kerkeraad aldaar voor het eerst zonder de Sliedrechtse broeders bijeenkomt op 28 juni 1853.Ga naar voetnoot1 Wij zullen aannemen, dat dit de datum van instituëring is, hoewel wij geen zekerheid hebben, dat deze niet enige dagen eerder moet worden gesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De requesten aan de Koning (1853)Op 28 juni 1853 wenden A. Meijer en ‘twee anderen’ zich tot de Koning met het verzoek te worden erkend als een ‘gemeente van Christelijke Afgescheidene Gereformeerden’. Het request wordt afgewezen, daar het niet is ondertekend door alle gemeenteleden en op grond van de naam ‘als behoorende de naam van Gereformeerd aan het Hervormd Kerkgenootschap.’ Op een nader ingediend adres wordt de gemeente toegelaten en erkend bij Koninklijk besluit van 28 december 1853. Het reglement is dat van de gemeente te Amsterdam. De ondertekenaars verklaren onder meer: ‘...een gebouw in eigendom te hebben, geheel geschikt voor hunne... Godsdienst oeffeningen, staande op het perceel Sectie C Numero 1732, Wijk A...’ Het voormalige eerste kerkje van de Afgescheidenen te Sliedrecht, met daarvóór de woning, die tot pastorie diende
Dit kerkje - het gebouwtje staat er nog, maar is verbouwd tot 4 woningen - stond voor het dorp zeer excentrisch, in het oostelijk gedeelte der gemeen- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te, binnendijks. De pastorie stond vóór het kerkje. De woningen zijn thans genummerd (Rivierdijk) 423-429. Zijaanzicht van het tot woningen verbouwde kerkje
Het request is door de volgende personen ondertekend.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijk leven gedurende de jaren 1853-1869Aangezien het oudste notulenboek eerst met 1864Ga naar voetnoot2 aanvangt, kunnen we weinig vinden over het kerkelijke leven in bovengenoemd tijdvak. Op de classicale vergaderingen zien we verschijnen de ouderlingen: A. Meijer, C. Westerhout (tot 1856), S. Visser, J. Visser en P. de Jong. Een enkele maal is er ook een diaken: J. Zonneveld (1855); P. van Kekeren (1859). In deze jaren wordt de gemeente gediend door de predikanten: Chr. Steketee (1856-1859), J. Greven (1862-1865), P. Medema (1865-1868) en door de bekende Jacob Juch (1869-1875).Ga naar voetnoot3
Reeds in 1854 klaagt de kerkeraad op de classicale vergadering, dat enige leden ‘in naburige gemeenten de Godsdienst bezoeken.’ Wij zullen hier moeten denken aan Giessendam (Kruisgemeente) en een conventikel te Papendrecht. De trek naar de Kruisgezinden blijft in de Sliedrechtse gemeente. Dit behoeft niet te verbazen, want een deel van de leden was lid geweest van de gemeente van Sterkenburg, zoals wij in het vorige hoofdstuk zagen. Aanstonds neemt de jonge en kleine gemeente het beroepingswerk ter hand. De eerste, die beroepen wordt, de proponent P. van der Sluis,Ga naar voetnoot4 zakt echter voor zijn examen op de provinciale vergadering. Daarna wordt ds. W. Koopmann te Winterswijk (later predikant te Barendrecht) beroepen, maar de consulent ds. S.O. Los weigert de beroepsbrief voor deze ‘Gelderse’ predikant te tekenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In 1859 adviseert de classis, één van de voortrekkers, namelijk de vroegere ouderling C. Westerhout openbaar onder de kerkelijke tucht te plaatsen, aangezien deze de gemeente in verwarring brengt door de vraag: ‘Waar is de kerk?’ Omstreeks 1862 ontvangt de dan 21-jarige Arie Koppe, lid der gemeente, enige steun voor zijn opleiding tot predikant. In 1869 wordt hij in zijn eerste gemeente, Schildwolde, bevestigd.
Begin 1864 heeft - volgens het oudste notulenboek - de kerkeraad de volgende samenstelling:
Na het vertrek van ds. J. Greven wordt ds. P. MedemaGa naar voetnoot1 van Sexbierum beroepen. Hij neemt het beroep aan en is op 13 juli 1865 voor het eerst in de kerkeraadsvergadering aanwezig. Kort daarna wordt er besloten ‘tot het oprigten des zondags na de middag van een gezelschap...’. Men overweegt ook aan het kerkgebouwtje een lokaal te bouwen voor de catechisatie en voor het houden van gezelschap, maar deze plannen leiden niet tot uitvoering.
In 1866 komen er moeilijkheden met Saartje Leenmans geb. Sterrenburg. Zij komt niet ter kerke, maar gaat naar Papendrecht ‘waar eenige oefenaars tegenoverGa naar voetnoot2 de kerk een vergadering leiden...’. Predikanten, aldus Saartje, ontvangen het ‘alleen van de studie, terwijl het haar duidelijk geopenbaard was dat de oefenaars het licht meer onmiddellijk van boven ontvingen, hetwelk volgens haar beschouwingen ook zoo zijn moest.’ Ds. Medema vraagt - blijkbaar na een huisbezoek bij zuster Leenmans - of hij te veel werk maakt van de Schriftverklaring en te weinig aandringt op de praktijk des harten of de beoefening der Waarheid. Er komen geen aanmerkingen, behalve van ouderling J. Dekker. De predikant leest dan op de volgende vergadering enige gedeelten voor uit het werk van twee ‘oude schrijvers’, blijkbaar om ouderling Dekker met zijn eigen wapenen te verslaan. Gelezen worden gedeelten uit Thomas Shephard ‘Gezonde geloovige’ en uit Johannes Verschuur ‘Bevindelijke Godgeleerdheid’. Het mag niet baten. Dekker wil zijn ambt neerleggen; hij heeft vele bezwaren tegen de prediking. Aanvankelijk weigert de kerkeraad hem ontheffing van zijn ambt te verlenen, maar als Dekker persisteert, berust de kerkeraad | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘latende dit (nl. de ambtsneerlegging) voor de conscientie van br. Dekker’. Inmiddels volhardt Saartje Leenmans in haar niet komen tot de dienst des Woords. Zij beschuldigt ds. Medema tijdens een bezoek te hebben gezegd - op de grond spuwende - ‘Ik geef niet zooveel voor uw bekeering.’ De predikant ontkent dit. Saartje komt nu onder de eerste trap van censuur; haar reactie is: ‘Gij zult het in de eeuwigheid moeten verantwoorden’. In 1868 wordt zij afgesneden. Inmiddels is Marinus van Rees tot ouderling gekozen, als opvolger van J. Dekker. Maar er wordt van hem beweerd, dat hij een afwijkend gevoelen zou hebben aangaande de Godheid van Christus. Van Rees echter verklaart ‘dat hij geen afwijkend gevoelen (meer) heeft aangaande dit leerstuk, want dat hij daarvan verlost is.’
Medio 1868 gaat ds. P. Medema naar zijn oude gemeente Sexbierum terug. ‘Sliedrecht’ is inmiddels flink gegroeid en telt in die tijd ongeveer 300 zielen. In mei 1869 is er weer een predikant: de voormalige Kruisdominee J. Juch, gekomen van Landsmeer. Al spoedig moet Juch constateren, dat het kerkgebouwtje veel te klein is ‘om de samenvloeijende menigte te kunnen bevatten’. ‘Algemeen’ zo lezen we ‘wordt door den kerkeraad geoordeeld een kerkgebouw meer in het midden van deze plaats te hebben’. Men vindt ook dat het gebouw te ver van de weg (dijk) is gelegen. Maar eerst in 1872 wordt, na veel overwegingen, besloten tot nieuwbouw over te gaan. De oude kerk en pastorie worden verkocht en meer in het midden van het dorp - thans Kerkbuurt 5 - wordt een aanzienlijk groter kerkgebouw gesticht. Ds. J. Juch maakt een gedicht voor een gedenksteen in het nieuwe bedehuis: Mijn hoop is dat in dit gebouw,
Gods Woord gepredikt wordt getrouw.
En dat door 's Heeren Geest en leeren,
Veel zielen zich tot God bekeeren.
|
|